ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/671030-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een minderjarige verdachte met vuurwapen in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van afpersing. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, verworpen. De verdachte had een alternatieve verklaring gegeven, maar deze werd niet geloofwaardig geacht, vooral omdat camerabeelden uit de omgeving de verklaring tegenspraken. De feiten wezen erop dat de verdachte op 19 november 2011 te Amsterdam een vrouw had bedreigd met een vuurwapen en haar gedwongen had haar persoonlijke bezittingen af te geven, waaronder twee BlackBerry-telefoons en een iPod. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 20 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 2 jaar in. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een sociale vaardigheidstraining te volgen. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die als gevolg van de beroving schade had geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de beslissing om een vrijheidsbenemende straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/671030-11 (Promis)
Datum uitspraak: 27 februari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats], gedetineerd in forensisch behandelcentrum "Amsterbaken" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.S.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen mevrouw T. van Vliet, namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, en de heer H. Paardekooper, namens de Raad voor de Kinderbescherming, in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben aangevoerd.
Het slachtoffer heeft ter zitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter hoogte van de flat [flat 1], in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een (zwarte) BlackBerry (type Curve) en/of
- een (witte) BlackBerry (type Bold) en/of
- een iPod (merk Apple, type Touch, 3g) en/of een bijbehorende (turquoise) hoes en/of
- een OV-chipkaart, ten name van [aangeefster] en/of
- een biljet van 10 euro,
in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het
bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, voornoemde [aangeefster] een duw in de rug, in elk geval tegen haar lichaam, heeft gegeven, waardoor die [aangeefster] ten val is gekomen en/of (vervolgens) (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het gezicht en/of be(e)n(en), in elk geval op het lichaam van voornoemde [aangeefster], heeft gericht en/of heeft gericht gehouden en/of (vervolgens) voornoemde [aangeefster] een duw heeft gegeven;
(Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 19 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter hoogte van de flat [flat 1], in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een (zwarte) BlackBerry (type Curve) en/of
- een (witte) BlackBerry (type Bold) en/of
- een iPod (merk Apple, type Touch, 3g) en/of een bijbehorende (turquoise) hoes en/of
- een OV-chipkaart, ten name van [aangeefster] en/of
- een biljet van 10 euro,
in elk geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, voornoemde [aangeefster] een duw in de rug, in elk geval tegen haar lichaam, heeft gegeven, waardoor die [aangeefster] ten val is gekomen en/of (vervolgens) (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het gezicht en/of be(e)n(en), in elk geval op het lichaam van voornoemde [aangeefster], heeft gericht en/of heeft gericht gehouden en/of (vervolgens) voornoemde [aangeefster] een duw heeft gegeven;
(Artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht)
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijsi
4.1. Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 19 november 2011 te Amsterdam liep aangeefster [aangeefster] om 23.39 uur vanaf metrostation Gaasperplas naar huis.ii Ter hoogte van de flat bij [flat 2] zag zij een manspersoon uit de tunnel komen, die vervolgens een paar minuten achter haar aan liep. Ter hoogte van haar flat, [flat 1], gaf de man haar een duw in haar rug, waardoor zij uit balans raakte. Hij zei dat zij al haar spullen moest afgeven. Hij had een vuurwapen in zijn rechterhand, welke hij eerst op haar gezicht en daarna op haar benen richtte. Aangeefster heeft hierop haar spullen aan hem gegeven, te weten een zwarte Blackberry Curve, een witte Blackberry Bold, een Apple iPod Touch 3g in een turquoise hoesje, een ov-chipkaart en een bankbiljet van 10 euro. Hij gaf haar nog een duw in de richting van de bosjes en rende daarna weg richting metrostation Gaasperplas.iii
4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie is het proces-verbaal van aangifte heel helder en kan dit als uitgangspunt bij de beoordeling van de zaak worden genomen. Daarbij is hij van mening dat het door de aangeefster gegeven signalement van de dader in sterke mate overeenkomt met het uiterlijk van verdachte die avond. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat onder verdachte tijdens zijn aanhouding goederen in beslag zijn genomen, welke toebehoren aan de aangeefster. De officier van justitie heeft eveneens bij het bepalen van zijn standpunt de camerabeelden van 19 november 2011 van de metrostations Van der Madeweg, Kraaiennest en Gaasperplas betrokken. Hij heeft op grond van de gelijkenissen vastgesteld dat de manspersoon op de beelden, verdachte is. Op grond van die vaststelling is de officier van justitie tot de conclusie gekomen dat de verklaring van verdachte, te weten dat hij rond het tijdstip van de beroving bij zijn tante verbleef en de goederen van de aangeefster onderweg naar het metrostation heeft gevonden, door de camerabeelden wordt weerlegd.
Voorts is het volgens de officier van justitie mogelijk dat verdachte binnen zestien minuten de afstand heeft afgelegd tussen de plaats delict en het metrostation Kraaiennest, mede in aanmerking nemende dat de aangeefster heeft verklaard dat de dader wegrende. De in de telefoon van verdachte aangetroffen foto's, waarop vuurwapens te zien zijn, versterken de overtuiging van de officier van justitie.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft conform haar pleitnota verweer gevoerd.
Zij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde vanwege gebrek aan bewijs. Volgens de raadsvrouw heeft de aangeefster geen duidelijk signalement van de dader kunnen geven. De door haar beschreven kleding van de dader komt niet overeen met de kleding van verdachte. Verder zijn het vuurwapen, de zwarte Blackberry en het bankbiljet van 10 euro niet bij verdachte aangetroffen en de voorwerpen zijn ook na een zoektocht in de omgeving niet gevonden. De raadsvrouw heeft met betrekking tot de camerabeelden naar voren gebracht dat de aangeefster heeft verklaard dat zij zeker weet dat zij niet met de dader in de metro heeft gezeten en dat zij ook niet het idee had dat zij vanaf het metrostation werd gevolgd. Bovendien heeft de aangeefster verklaard dat de dader vanuit de tunnel ter hoogte van het [flat 1] (de rechtbank begrijpt [flat 2]) kwam. Daarnaast heeft zij verklaard dat de dader in de richting van metrostation Gaasperplas is gevlucht. Verdachte is evenwel onmiddellijk na de melding op metrostation Kraaiennest aangehouden. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte op het moment van zijn aanhouding niet aan het signalement van de dader voldeed en dat op grond van het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld de aanhouding onrechtmatig is geweest. De raadsvrouw heeft hiertoe naar voren gebracht dat niet getinte mensen in Amsterdam Zuidoost ver in de minderheid zijn en het feit dat verdachte evenals de dader 'getint' is, is onvoldoende om van een redelijk vermoeden van schuld te kunnen spreken. Voorts komt de kleding van verdachte niet overeen met de kleding van de dader, aangezien verdachte een donkerblauw jack droeg. Daarbij heeft de raadsvrouw herhaald dat verdachte op metrostation Kraaiennest werd aangehouden, terwijl expliciet werd gemeld dat de dader richting metrostation Gaasperplas is gevlucht. De raadsvrouw heeft op grond van het voorgaande verzocht het na de aanhouding verkregen bewijsmateriaal niet te bezigen voor het bewijs. Zij is van mening dat verdachte hierdoor dient te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft aangegeven bij zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaringen te blijven. Die verklaringen houden - kort gezegd - in dat hij op 19 november 2011 zijn nichtjes 's avonds naar zijn tante heeft gebracht. Zij is woonachtig op het adres de [A-straat]. Hij was rond 23.00 uur bij zijn tante en hij is om 23.43 uur daar weggegaan om de laatste metro te halen. Onderweg naar het metrostation Kraaiennest heeft hij de spullen van de aangeefster gevonden.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Dat aangeefster [aangeefster] is beroofd, staat buiten kijf. Het draait in onderhavige zaak om de vraag of kan worden bewezen dat verdachte de dader is van die beroving. Echter, alvorens die vraag te beantwoorden, zal de rechtbank eerst de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte moeten beoordelen. De verdediging heeft immers - kort gezegd - gesteld dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is en dat daarom het na de aanhouding verkregen bewijsmateriaal niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden die in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
De aanhouding van verdachte
Op 19 november 2011 om 23.50 uur werd aan verbalisant [verbalisant 1] via de portofoon de melding doorgegeven dat een straatroof bij [flat 1] had plaatsgevonden. Hij hoorde dat een getinte man van ongeveer 20 jaar oud, met een lengte van ongeveer 180 tot 185 centimeter en gekleed in een rood baseball vest, een vrouw had bedreigd met een vuurwapen en een Blackberry had weggenomen. Verder werd gemeld dat de dader in de richting van metrostation Gaasperplas zou zijn gevlucht. Verbalisant [verbalisant 1] besloot hierop naar metrostation Kraaiennest te fietsen. Aldaar zag hij op het perron een getinte man met een baseball jack met opvallende rode kleuren. Hij sprak de man aan, vorderde zijn identiteitsbewijs en heeft hem op grond van de overeenkomsten met het doorgegeven signalement van de dader, aangehouden. De man bleek verdachte te zijn. De aanhouding van verdachte vond om omstreeks 00.01 uur plaats.iv
Ten tijde van de aanhouding droeg verdachte een blauw baseball jack met een grote rode letter C op de linkerborst en met andere rode elementen. Onder die jas droeg verdachte een rood Adidas vest met capuchon. Daaronder droeg verdachte een rood t-shirt met daarop de tekst in zwarte letters: "stop looking" en in witte letters: "you've just found him". Verder had verdachte een rode baseball pet op.v
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uiterlijke vertoning van verdachte ten tijde van de aanhouding in sterke mate overeenkwam met het gegeven signalement van de dader van de beroving. Dat verdachte een blauw en niet een rood baseball jack droeg, doet hier niet aan af. Immers de rode kleding van verdachte onder het blauwe jack was kennelijk zo duidelijk zichtbaar dat dit direct de aandacht van de verbalisant trok.
Voorts weegt de rechtbank mee dat de straatroof laat op de avond heeft plaatsgevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat op een dergelijk tijdstip niet veel mensen zich op straat begeven, hetgeen in onderhavige zaak wordt bevestigd door de camerabeelden van de aanhouding van verdachte: op het perron zijn alleen verdachte en de verbalisant te zien. Daarnaast is een baseball jack met rode kleuren, het straatbeeld in ogenschouw genomen, niet een jas welke door veel mensen wordt gedragen. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat op dat tijdstip een ander manspersoon met eenzelfde uiterlijk en een dergelijk baseball jack in de nabije omgeving van het plaats delict zou kunnen worden aangetroffen.
De rechtbank betrekt eveneens de locatie van de aanhouding van verdachte bij haar beoordeling. Verdachte werd op het metrostation Kraaiennest, één halte vanaf het metrostation Gaasperplas, aangehouden. De aanhouding vond ongeveer zestien minuten na het tijdstip van de beroving plaats. Het is niet onmogelijk dat verdachte binnen dit tijdsbestek vanaf de plaats delict het metrostation Kraaiennest heeft kunnen bereiken.
Dat verbalisant [verbalisant 1] niet naar het metrostation Gaasperplas, maar naar het metrostation Kraaiennest is gefietst, acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling of de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de aanhouding van verdachte wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Verdachte is dan ook rechtmatig aangehouden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het ten laste gelegde
Aan de orde is dan nu de vraag of kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Zoals in rubriek 4.1. reeds is weergegeven, heeft de aangeefster verklaard dat zij onder dwang de volgende goederen aan de dader heeft gegeven: een zwarte Blackberry Curve, een witte Blackberry Bold, een Apple iPod Touch 3g in een turquoise hoesje, een ov-chipkaart en een bankbiljet van 10 euro. Nu verbalisant [verbalisant 1] tijdens de melding had gehoord dat bij de beroving gebruik was gemaakt van een vuurwapen, heeft hij verdachte na de aanhouding op het perron van het metrostation Kraaiennest gefouilleerd op grond van de Wet wapens en munitie. In de rechter jaszak van verdachte trof hij een witte telefoon aan, gelijkend op een Blackberry.vi Verdachte is hierna overgebracht naar het politiebureau, alwaar bij hem een ov-chipkaart op naam van [aangeefster] en een zwartkleurige iPod in een turquoise hoesje in zijn trainingsjasje werden aangetroffen.vii
Op grond van de beschrijving van de goederen die de aangeefster heeft gegevenviii en de beschrijving van de onder verdachte in beslag genomen goederenix stelt de rechtbank vast dat verdachte in het bezit was van de witte Blackberry, de iPod en de ov-chipkaart van aangeefster.
Gelet op de aangifte, de spoedige aanhouding van verdachte in de nabije omgeving na de beroving en het feit dat een aantal goederen van de aangeefster bij verdachte is aangetroffen, is voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren. Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst, waardoor zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde volgens de verdediging wordt uitgesloten. Beoordeeld dient te worden of dit alternatieve scenario aannemelijk is.
De rechtbank overweegt dat de kleurenfoto's, zogenoemde stills, van de camerabeelden van het metrostation Van der Madeweg, het metrostation Gaasperplas en het metrostation Kraaiennest van 19 november 2011 bij die beoordeling van doorslaggevende betekenis zijn.x Immers, gelet op het tijdstip van voornoemde camerabeelden wordt, indien verdachte op die beelden te zien is, zijn verklaring inhoudende dat hij vanaf ongeveer 23.00 uur tot 23.43 uur en dus ten tijde van de beroving bij zijn tante verbleef, weerlegd.
Ter zitting heeft de rechtbank verdachte geconfronteerd met de stills van voornoemde camerabeelden. Verdachte heeft ter zitting desgevraagd aangegeven zich op de laatste foto te herkennen. Op die foto is te zien dat hij op het metrostation Kraaiennest wordt aangehouden.xi
De rechtbank heeft verdachte vervolgens voorgehouden dat op de stills van de metrostations Van der Madeweg en Gaasperplas een manspersoon te zien is die de volgende kleding draagt: een blauw baseball jack, een rood vest met rode capuchon, een rood t-shirt, een rode pet, een donkere broek en witte gympen.xii De rechtbank heeft naar aanleiding van deze vaststelling verdachte voorgehouden dat hij exact dezelfde kleding droeg die avond, zoals bij het oordeel over de rechtmatigheid van zijn aanhouding reeds staat beschreven, als de manspersoon op de camerabeelden.
De rechtbank heeft voorts voorgehouden dat de beelden van het metrostation Van der Madeweg vanaf 23.22 uur en dat de beelden van het metrostation Gaasperplas om 23.39 uur zijn opgenomen.xiii Ten slotte heeft de rechtbank voorgehouden dat te zien is dat de manspersoon om 23.39 uur via de rechter uitgang het metrostation Gaasperplas verlaat en dat de aangeefster dit een paar seconden later ook doet.xiv
Hoewel de verdachte desgevraagd heeft verklaard zich niet te herkennen op de beelden van de metrostations Van der Madeweg en Gaasperplas en die avond niet op het metrostation Gaasperplas te zijn geweestxv, constateert de rechtbank op grond van de zojuist beschreven sterke uiterlijke gelijkenis dat de manspersoon op de beelden verdachte is.
Op grond hiervan acht de rechtbank de alternatieve lezing van verdachte onaannemelijk.
Nu is vastgesteld dat verdachte de manspersoon op de camerabeelden is, acht de rechtbank het van belang het volgende nog te noemen. De aangeefster heeft tijdens haar verhoor verklaard dat de dader een rood vest/jack droeg met een wit getal op zijn linkerborst en dat hij een capuchon over zijn hoofd droeg.xvi Op de stills van het metrostation Van der Madewegxvii is te zien dat verdachte zijn blauwe jas open draagt, waardoor zijn rode kleding onder zijn jas zeer goed zichtbaar is. De witte letters op zijn t-shirt zijn eveneens duidelijk te zien. Op de stills van het metrostation Gaasperplasxviii is te zien dat verdachte bij het verlaten van het metrostation zijn jas nog steeds open draagt en dat hij een rode capuchon over zijn pet draagt. De rechtbank constateert op grond hiervan dat de kleding van verdachte overeenkomt met de kleding van de dader.
Gelet op de in rubriek 4.1 weergegeven vaststaande feiten, de hiervoor in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen, en de weergegeven overwegingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het hierna bewezen geachte heeft begaan.
Dat het vuurwapen, de zwarte Blackberry en het bankbiljet van 10 euro niet zijn gevonden, ontlast verdachte niet, aangezien het zeer goed mogelijk is dat hij de voorwerpen is verloren dan wel dat hij zich ervan heeft ontdaan. Weliswaar heeft de politie de omgeving rondom metrostation Kraaiennest doorzocht, een grootschalige zoektocht vanaf metrostation Kraaiennest tot de plaats delict is niet uitgevoerd.
Partiële vrijspraak
De aangeefster heeft haar spullen onder dwang afgegeven. Derhalve is geen sprake van wegneming van de goederen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde diefstal met gebruikmaking van (bedreiging met) geweld.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 november 2011 te Amsterdam, ter hoogte van de flat [flat 1], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een zwarte BlackBerry type Curve en
- een witte BlackBerry type Bold en
- een iPod merk Apple, type Touch, 3g en een bijbehorende turquoise hoes en
- een ov-chipkaart, ten name van [aangeefster] en
- een biljet van 10 euro,
toebehorende aan [aangeefster], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, voornoemde [aangeefster] een duw in de rug heeft gegeven, en vervolgens een vuurwapen op het gezicht en benen heeft gericht en vervolgens voornoemde [aangeefster] een duw heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 20 (twintig) weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 (vijf) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de Maatregel Hulp en Steun (uit te voeren door de William Schrikker Groep) als bijzondere voorwaarde. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een leerstraf, te weten een gespecialiseerde Sociale Vaardigheidstraining, voor de duur van 30 (dertig) uren gevorderd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij naar voren gebracht dat de vordering geheel voor toewijzing vatbaar is en dat in het belang van de benadeelde de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. De raadsvrouw kan zich vinden in het opleggen van de Maatregel Hulp en Steun als bijzondere voorwaarde en in het opleggen van de leerstraf, zoals is gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag betreffende de immateriële schade te matigen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak gelden de volgende oriëntatiepunten. Ten aanzien van het plegen van een afpersing op de openbare weg met een wapen is het uitgangspunt dat een jeugddetentie voor de duur van zes maanden wordt opgelegd.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2011 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld, hetgeen de rechtbank ten voordele van verdachte meeweegt.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een straatroof met een vuurwapen. De beroving vond laat op de avond plaats, terwijl het slachtoffer onderweg naar huis was. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen haar spullen af te geven. Het moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest, nu zij werd bedreigd met een vuurwapen, zij door het donker beperkt zicht had en daarbij dat zij helemaal alleen was. Het feit dat de beroving vlakbij de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, maakt dat verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het slachtoffer heeft tijdens het gesprek met Slachtofferhulp aangegeven sinds het voorval niet meer alleen 's avonds over straat te durven vanaf het metrostation. Zij is bang dat zij verdachte wederom zal tegenkomen en dat hij wraak zal nemen. Zij is nu voor het beoefenen van onder meer haar sport afhankelijk van haar ouders die haar met de auto moeten brengen. Het slachtoffer heeft verder verteld dat zij negatiever is gestemd, moeite heeft om zich te concentreren op school en vaak aan het vooral terugdenkt. Bovendien is zij eerder slachtoffer geweest van een misdrijf, waarvan zij lange tijd last heeft gehad. De ouders van het slachtoffer hebben het voorgaande ter zitting bevestigd.
De ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, maken dat de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend acht.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van het schriftelijke strafadvies van de Raad d.d. 9 februari 2012 en van het (aangepaste) psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 10 februari 202, opgemaakt door drs. D.E.M. van Dijk.
De psycholoog constateert in het rapport dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een cognitieve beperking met name op het gebied van de talige/verbale ontwikkeling. Die gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Nu verdachte ontkent, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Verdachte lijkt slechts beperkt in staat om op zichzelf, zijn handelen, beweegredenen en omstandigheden te reflecteren. Hij lijkt daarbij beïnvloedbaar. Met betrekking tot de opvoedingsomstandigheden wordt gemeld dat die niet aansluiten bij de begeleiding die verdachte nodig heeft om zich op optimale wijze te ontwikkelen. Daarnaast lijkt er weinig toezicht op verdachte te zijn en is sprake van een beperkte betrokkenheid van moeder bij de ontwikkeling van verdachte. De psycholoog adviseert een door de William Schrikker Groep te geven individuele gespecialiseerde sociale vaardigheidstraining met aandacht voor agressieregulatie (verlengde variant) op te leggen. Verder wordt een deels voorwaardelijke taakstraf geadviseerd en de Maatregel Hulp en Steun, uitgevoerd door de William Schrikker Groep.
Mevrouw Van Vliet heeft, namens het BJAA, ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in het advies van de psycholoog. Zij heeft aangevoerd dat het belangrijk is dat een school voor verdachte wordt geregeld, aangezien hij niet meer welkom is op zijn oude school.
Namens de Raad heeft de heer Paardekooper ter zitting naar voren gebracht dat hij niet op de hoogte is van het bestaan van de gespecialiseerde sociale vaardigheidstraining en dat het hem verbaast dat de Raad die leerstraf onder de aandacht van de psycholoog heeft gebracht. Het is volgens de heer Paardekooper belangrijk dat de William Schrikker Groep een Plan van Aanpak zal hebben opgesteld alvorens verdachte vrijkomt. Het is noodzakelijk dat verdachte een dagstructuur heeft, waarbij de dagen volledig zijn gevuld. Gelet op de oriëntatiepunten van de rechtbank heeft de heer Paardekooper geadviseerd een deels voorwaardelijke jeugddetentie, in plaats van een deels voorwaardelijke taakstraf, en de genoemde leerstraf op te leggen.
De rechtbank ziet, al het voorgaande in acht nemende, geen reden om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en zal conform de eis straffen.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [aangeefster] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 89,40 (negenentachtig euro en veertig eurocent). De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 1000,00 (duizend euro).
De vordering kan dan ook tot het totaalbedrag ad € 1089,40 (duizend negenentachtig euro en veertig eurocent) worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [aangeefster], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [aangeefster] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 1089,40 (duizend negenentachtig euro en veertig eurocent).
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 20 (twintig) weken.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) weken, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten een door de William Schrikker Groep te geven Gespecialiseerde Sociale Vaardigheidstraining (ook gericht op agressie, de verlengde variant), voor de duur van 30 (dertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Wijst de vordering van [aangeefster], wonende op het adres [adres] [woonplaats], toe tot € 1089,40 (duizend negenentachtig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 89,40 (negenentachtig euro en veertig eurocent) aan materiële schade en € 1000,00 (duizend euro) aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster], aan de Staat € 1089,40 (duizend negenentachtig euro en veertig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 21 dagen. [duur vervangende hechtenis 36f]De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.I. Heyning en J.L. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Huls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2012.
De jongste rechter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Pagina 4 (proces-verbaal van aangifte) en pagina 69 en 70 (proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van metrostation Gaasperplas).
iii Pagina 4 t/m 6 en pagina 9 en 10 (proces-verbaal van aangifte).
iv Pagina 27 en 28 (proces-verbaal van aanhouding van verdachte). Pagina 70 en 83 (proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van metrostation Kraaiennest).
v Pagina 49 t/m 53 (foto's van de kleding van verdachte)
vi Pagina 28 (proces-verbaal van aanhouding van verdachte).
vii Pagina 12 (proces-verbaal van bevindingen).
viii Pagina 15 en 16 (proces-verbaal van bevindingen).
ix Pagina 38 en 39 (kennisgeving van inbeslagneming).
x Pagina 72 tot en met 83 (de stills van de camerabeelden).
xi De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2012 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
xii De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 13 februari 2012 zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
xiii Zie voetnoot 12.
xiv Zie voetnoot 12.
xv Zie voetnoot 11.
xvi Pagina 5 (proces-verbaal van aangifte).
xvii Pagina 72 en 73 (de stills van de camerabeelden).
xviii Pagina 77 t/m 79 (de stills van de camerabeelden).