RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3690 AWBZ
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
de Raad van bestuur van het Zorgkantoor,
verweerder,
gemachtigden drs. K.A.H. van Doorn en M. Reusken.
Bij besluit van 9 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over de periode 11 augustus tot en met 31 december 2009 definitief vastgesteld op € 1.827,27.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, [echtgenoot], en [persoon 1]. Verweerder is vertegenwoordigd door drs. K.A.H. van Doorn en M. Reusken.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij beschikking van 7 december 2009 is aan eiseres een pgb toegekend ten bedrage van € 1.729,32 voor persoonlijke verzorging klasse 2 voor de periode 11 augustus 2009 tot en met 31 december 2009. Op 29 december 2009 heeft eiseres een verantwoordingsformulier bij verweerder ingediend voor dit bedrag over deze periode. Verweerder heeft eiseres middels een overzicht van 21 januari 2010 bericht dat deze verantwoording akkoord was bevonden.
1.2. Vervolgens heeft verweerder bij beschikking van 26 mei 2010 voor de periode van 11 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 alsnog een pgb toegekend voor de functies persoonlijke verzorging (klasse 3) en begeleiding ten bedrage van in totaal € 3.933,88. In de beschikking staat onder het kopje “Verantwoording afleggen” dat als de beschikking is afgegeven voor een periode die al is afgerond, de verantwoordingsformulieren binnen zes weken na dagtekening van de beschikking moeten worden ingestuurd. Tevens is vermeld dat de verantwoordingsformulieren tijdig aan eiseres worden toegestuurd en dat aan het einde van de betreffende paragraaf de uiterste inzenddatum van de verantwoordingsformulieren, per periode, kan worden gevonden. Het eind van de paragraaf luidt als volgt:
“U moet de volgende verantwoordingsformulieren insturen:
Verantwoord 21 januari 2010 over de periode 11 augustus t/m 31 december”.
1.3. Verweerder heeft eiseres geen verantwoordingsformulieren toegezonden in vervolg op de beschikking van 26 mei 2010 (hierna: de tweede toekenningsbeschikking). Eiseres heeft niet uit eigen beweging verantwoording afgelegd voor het pgb dat bij deze beschikking is toegekend.
1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat van het totale te verantwoorden bedrag van € 3.751,75 aan pgb over 2009 een bedrag van € 2.022,43 niet was verantwoord en dat eiseres dit bedrag moest terugbetalen. Eiseres heeft in bezwaar alsnog een verantwoordingsformulier ingediend, met bijlagen.
1.5. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat het achteraf indienen van een verantwoording, over een periode waarover al eerder kosten zijn verantwoord, in principe niet wordt geaccepteerd. Als eiseres van de oorspronkelijke verantwoording af wil wijken dan moet de correctie op de verantwoording goed onderbouwd worden, aldus verweerder. Om deze reden heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar verantwoordingsformulier alleen in behandeling wordt genomen indien zij dit kan onderbouwen met nota’s, betaalbewijzen en zorgovereenkomsten met urenspecificatie. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over 2009 meer zorgkosten heeft gemaakt dan de reeds verantwoorde € 1.729,32. Hierbij wijst verweerder erop dat een urenspecificatie bij de door eiseres ingezonden stukken ontbreekt, dat de overgelegde zorgovereenkomst achteraf is opgesteld en dat uit het overgelegde bankafschrift en de belastingaangifte over 2009 niet blijkt dat meer dan dit bedrag aan zorg is ingekocht.
1.6. Eiseres voert in beroep aan dat zij voor de tweede toekenningsbeschikking ten onrechte geen verantwoordingsformulier heeft ontvangen. Eiseres acht het onjuist dat zij meer stukken moest bijvoegen dan gebruikelijk toen zij na het primaire besluit alsnog in de gelegenheid werd gesteld een verantwoording in te dienen. Verweerder stelt volgens eiseres ten onrechte de eis van een urenadministratie ten bewijs dat de zorg is verleend. Het spreekt gelet op de zorg die nodig is voor zich dat deze in 2009 ook is verleend. Eiseres stelt de ontvangen bedragen te hebben uitbetaald aan haar zorgverlener. Deze bedragen zijn als inkomen opgegeven aan de Belastingdienst, aldus eiseres.
1.7. Ter zitting is van de zijde van verweerder meegedeeld dat in beginsel geen controle van onderliggende stukken, zoals de zorgovereenkomst en urenspecificaties, zou zijn gevolgd indien eiseres het verantwoordingsformulier over de tweede toekenningsbeschikking tijdig had ingediend. Dit zou alleen anders zijn indien er een intensieve controle werd uitgevoerd.
2.1. Artikel 2.6.9, eerste lid, onder a, van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) luidde ten tijde in geding als volgt:
De verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b, d of h, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten.
Artikel 2.6.9, eerste lid, onder e, van de Regeling luidde ten tijde in geding als volgt:
De verzekerde legt door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van de voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze laatste nog niet voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waren gebruikt.
Artikel 2.6.13 van de Regeling luidde voor zover hier van belang als volgt:
1. Na afloop van ieder kalenderjaar wordt de subsidie voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.
2. (..)
3. (..)
4. (..)
5. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:
a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250, en
b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, en voor zover deze betalingen betrekking hebben op in de Nederlandse marktomstandigheden redelijk passende kosten.
6. Indien de verzekerde geen betalingen heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, dan wordt de subsidie, in afwijking op het vijfde lid, vastgesteld op nihil.
(..)
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zorg nodig heeft, ook de zorg zoals aangegeven in de herindicatie door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Deze herindicatie is tot stand gekomen na een huisbezoek door het CIZ. De indicatiesteller heeft met eigen ogen kunnen zien dat zorg noodzakelijk is. Zoals ter zitting is besproken, heeft de echtgenoot van eiseres in 2009 – en de jaren daarvoor – in deze zorg voorzien. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de zorg waar de tweede toekenningsbeschikking op ziet, niet is verleend door de echtgenoot.
3.2. Eiseres heeft niet gelijk verantwoording afgelegd over het bij de tweede toekenningsbeschikking verstrekte pgb, maar daarvoor heeft zij een geloofwaardige verklaring gegeven, namelijk dat zij geen verantwoordingsformulier heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat verweerder op dit punt tekort is geschoten. In de tweede toekenningsbeschikking is namelijk meegedeeld dat verantwoordingsformulieren zouden worden toegezonden aan eiseres. Uit artikel 2.6.9, eerste lid, onder e, van de Regeling, volgt ook dat verweerder daartoe gehouden is. In het geval van een substantiële verhoging van het pgb, zoals in het onderhavige geval bij de tweede toekenningsbeschikking, ligt het dan ook op de weg van verweerder om nogmaals een verantwoordingsformulier toe te zenden. Daaraan doet niet af dat verweerder verzekerden adviseert om meer zorg(kosten) te verantwoorden dan het toegekende pgb. Van de verzekerde kan niet worden gevergd dat hij met het oog op een mogelijke verhoging van het pgb in de toekomst al een uitgebreide administratie bijvoegt van alle verleende zorg.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat de tweede toekenningsbeschikking ook onduidelijk is over de verantwoordingsplicht. Uit de laatste regel van de paragraaf, hiervoor onder 1.2 geciteerd, zou immers ook kunnen worden begrepen dat geen verantwoording meer hoeft worden afgelegd.
3.3. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zijn beleid is om zwaardere eisen te stellen aan een nieuwe verantwoording nadat al verantwoording heeft plaatsgevonden over de betreffende periode. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk in gevallen waarin het toegekende pgb niet is gewijzigd, maar de betrokkene een eerdere verantwoording wil corrigeren of aanvullen. Een dergelijke situatie was aan de orde in de uitspraak van deze rechtbank van 16 september 2011 (zaaknummer: AWB 11/981 AWBZ), waarnaar verweerder heeft verwezen. De wens een tweede verantwoordingsformulier in te dienen over hetzelfde bedrag roept in zo’n geval de vraag op waarom niet gelijk juist en volledig is verantwoord. Dat doet zich hier echter niet voor, nu het pgb bij de tweede toekenningsbeschikking met terugwerkende kracht is verhoogd. De verantwoording over het bij de tweede beschikking toegekende pgb was geen aanvulling op of correctie van de eerdere verantwoording, maar een eerste verantwoording van een achteraf toegekend extra pgb. In dit geval bestond er dan ook geen aanleiding zwaardere eisen te stellen aan de verantwoording over het bij de tweede toekenningsbeschikking toegekende extra pgb. Uiteindelijk gaat het er immers om dat het pgb wordt gebruikt voor betaling van zorg. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 2.6.13, vijfde lid, onder b, in samenhang met artikel 2.6.9, eerste lid, onder a, van de Regeling. De verantwoording is uitsluitend bedoeld om verweerder in staat te stellen om na te gaan of het pgb is gebruikt voor zorg. Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, is er in het geval van eiseres geen aanleiding eraan te twijfelen dat de echtgenoot van eiseres de (extra) zorg heeft verleend. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat eiseres anders is omgegaan met het bij de tweede toekenningsbeschikking toegekende extra pgb in vergelijking tot het eerder toegekende pgb. Er is dus geen grond om te twijfelen dat het extra verstrekte pgb niet is gebruikt voor de betaling van zorg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres de besteding van het later toegekende extra pgb genoegzaam heeft verantwoord. Verweerder had dus genoegen moeten nemen met het door eiseres in bezwaar overgelegde verantwoordingsformulier, zoals was gebeurd indien eiseres gelijk binnen de gestelde termijn het formulier had ingediend.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.6.9 en artikel 2.6.13 van de Regeling. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het definitieve pgb over de periode 11 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 wordt vastgesteld op het bedrag dat bij de tweede beschikking van 26 mei 2010 is toegekend. Er is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor een veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 9 maart 2011 (het primaire besluit) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het pgb van eiseres over de periode 11 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 wordt vastgesteld op het bedrag dat bij beschikking van 26 mei 2010 is toegekend;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB