vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 490617 / HA ZA 11-1645
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. S.H. van Os te Leusden,
1. [C],
2. [D],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. drs. M. van Eersel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna, in mannelijk enkelvoud, [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 mei 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 3 augustus 2011 waarin een descente en comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van 30 november 2011 met de daarin opgenomen foto’s die tijdens de descente door de rechtbank zijn gemaakt.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] c.s. en [C] c.s. zijn buren van elkaar en wonen respectievelijk op [adres] en [adres] te [plaats]. Deze percelen bestaan uit vrijstaande villa’s met diepe achtertuinen.
2.2. [C] c.s. heeft in zijn achtertuin een hockeyveld laten aanleggen.
Hiervoor is door de gemeente Amstelveen een vergunning verleend. Het hockeyveld ligt rechts achter in de tuin van [C] c.s. en grenst gescheiden door een bomenrij aan de linkerhoek van het perceel van [A] c.s.
2.3. Op het hockeyveld bevindt zich één hockeydoel, dat op het midden van de achterzijde van het hockeyveld staat. Het materiaal van de zwarte achter-/zijwand van voormeld hockeydoel is kunststof. Onder voormeld hockeydoel bevinden zich wielen.
2.4. Achter voornoemd hockeydoel, langs de achterzijde van het hockeyveld, is een hek geplaatst van vijf meter hoog. Het hek is in de rechterhoek met eenzelfde hoogte nog circa vier meter doorgetrokken naar de rechterzijkant van het hockeyveld en beslaat daarmee een gedeelte van de rechterzijkant van het hockeyveld.
2.5. [C] c.s. heeft vier kinderen in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Zij maken alle vier met regelmaat gebruik van het hockeyveld en spelen met de gebruikelijke hockeyballen.
2.6. Vanaf het hockeyveld van [C] c.s. zijn in de afgelopen drie jaar in totaal zeventien hockeyballen terechtgekomen in de tuin van [A] c.s.
2.7. Bij besluit van 25 januari 2009 heeft de gemeente Amstelveen het verzoek van
[A] om handhavend op te treden tegen de aanleg van het hockeyveld afgewezen. Bij besluit van 10 november 2009 heeft de gemeente Amstelveen het bezwaar van [A] tegen voormeld besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [A] beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 januari 2011 heeft deze rechtbank, sector Bestuursrecht, dit beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer, voor zover van belang, overwogen:
“Ook ter zitting is de vraag aan de orde geweest of het onderliggende burengeschil niet beter bij de civiele rechter zou kunnen worden aangebracht en niet bij de gemeente en – in het verlengde daarvan – de bestuursrechter. Waar de betrokken buren hun visie hebben gegeven in deze procedure, overweegt de rechtbank ten overvloede – en niet bindend voor één der partijen – nog het volgende. [C] en eiseres delen de visie dat een eigenaar in beginsel de vrijheid heeft om te beschikken over zijn grond, maar dat daarbij wel rekening dient te worden gehouden met de belangen van de buren. (…). In het verlengde van hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, geeft de rechtbank [C] en eiseres in overweging te komen tot concrete afspraken met betrekking tot het gebruik van het hockeyveld (…).
2.8. Partijen hebben getracht tot een oplossing te komen. Hun overleg heeft echter niet tot een oplossing geleid.
3. Het geschil
3.1. [A] c.s. vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
? primair [C] c.s. te verbieden nog langer hockey te (laten) spelen in zijn achtertuin, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat [C] c.s. weigert aan voornoemd verbod gehoor te geven, ingaande twee dagen na betekening van dit vonnis;
? subsidiair te bepalen dat alleen nog hockey in de achtertuin van [C] c.s. mag worden gespeeld als een zodanige voorziening is getroffen dat het overvliegen van hockeyballen naar het perceel van [A] c.s. onmogelijk is, alsmede dat alleen hockey mag worden gespeeld tussen 15.00 uur en 17.00 uur, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat [C] c.s. weigert aan voornoemd gebod gehoor te geven, ingaande twee dagen na betekening van dit vonnis;
? meer subsidiair een voorziening te treffen welke de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
? met veroordeling van [C] c.s. in de proceskosten, vermeerderd met nakosten.
3.2. [A] c.s. legt aan zijn vordering allereerst ten grondslag dat het risico van overvliegende hockeyballen bij het gebruik van het hockeyveld vanuit het perceel van [C] c.s. naar de tuin van [A] c.s. dermate groot is dat sprake is van een gevaarzettende situatie en derhalve van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorts beroept [A] c.s. zich op onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW in samenhang met artikel 6:162 BW. Het raken van de hockeyballen van de achter-/zijwand van het hockeydoel veroorzaakt bovenmatig veel geluidsoverlast in de tuin van [A] c.s., aldus [A].
3.3. [C] c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Gevaarzetting
4.1. Aan de orde is allereerst de vraag of het (risico van het) overvliegen van hockeyballen vanaf het perceel van [C] c.s. naar het perceel van [A] c.s. een dusdanig gevaarzettende situatie voor [A] c.s. in zijn eigen tuin oplevert, dat sprake is van onrechtmatig handelen van [C] c.s. jegens [A] c.s. in de zin van artikel 6:162 BW.
4.2. [A] c.s. stelt dat, gelet op de huidige ligging van het hockeyveld in de achtertuin van [C] c.s. en de positie van het hockeydoel op het hockeyveld, een reëel risico bestaat dat de hockeyballen over het hek worden geslagen en in de tuin van [A] c.s. belanden, zoals feitelijk ook herhaaldelijk is gebeurd. Daarbij vreest [A] c.s. dat hij, zijn familie, andere bezoekers van de tuin dan wel de tuinman, van wie een schriftelijke verklaring is overgelegd, door een hockeybal worden geraakt en daarbij (ernstig) letsel oplopen. [A] c.s. stelt dat men door de gevaarzettende situatie niet meer in de tuin durft te tuinieren of te liggen op een ligbed. De tuinman heeft verklaard dat hij niet meer in de tuin durft te werken als er verder niemand is.
4.3. [C] c.s. betwist deze stelling en voert aan dat de hockeyballen niet als kanonskogels worden afgevuurd op de tuin van [A] c.s., gelet op de afstand tussen het hockeyveld en de tuin van [A] c.s., de positie van het hockeydoel op het hockeyveld en de bomenrij die de percelen van elkaar afscheidt. Bovendien heeft [C] c.s. reeds voorzorgsmaatregelen getroffen door het plaatsen van een hek. De hockeyballen kunnen dus niet hard in de tuin van [A] c.s. terechtkomen. Van gevaarzetting is dan ook niet gebleken. Dat er hockeyballen in de tuin van [A] c.s. zijn beland maakt dat niet anders, aldus [C] c.s.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of gevaarzetting onrechtmatig is, afhangt van de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. Vaststaat dat in de afgelopen drie jaar in totaal zeventien hockeyballen vanaf het hockeyveld van [C] c.s. in de tuin van [A] c.s. zijn beland. Het bestaan van de door [C] c.s. benadrukte afstand, doelrichting, bomenrij en het hek hebben niet verhinderd dat dit is gebeurd. Tijdens descente heeft de rechtbank waargenomen dat de hockeyballen in de richting van de tuin van [A] c.s. kunnen worden geslagen, met name wanneer vanaf de linkerzijde van het hockeyveld op het hockeydoel wordt geslagen. De huidige speelrichting van het hockeyspel is dus een belangrijke factor in het al dan niet belanden van hockeyballen in de tuin van [A] c.s. Voorts overweegt de rechtbank dat kinderen in sport- en spelsituaties niet altijd de benodigde oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Bovendien gaat het hier om kinderen in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar, die dus reeds in staat moeten worden geacht de hockeyballen met kracht een bepaalde richting in te slaan. Derhalve valt niet uit te sluiten dat opnieuw hockeyballen in de tuin van [A] c.s. terecht zullen komen tijdens een ongewijzigd gebruik van het hockeyveld. Hiermee gaat een reëel risico gepaard dat [A] c.s. of derden in de tuin van [A] c.s. worden geraakt door zo’n hockeybal. Het is een feit van algemene bekendheid dat alsdan (ernstig) letsel kan optreden. Dat, als aangevoerd door [C] c.s., de hockeyballen gelet op voormelde afstand, doelrichting en bomenrij niet als kanonskogels op aanwezigen in de tuin van [A] c.s. afkomen, doet daaraan niet af. Dat dit leidt tot een zodanig verminderde vaart van de hockeyballen dat daardoor voornoemd risico van letselschade is geweken, is immers niet voldoende gesteld noch gebleken. Hieruit volgt dat [C] c.s. bij ongewijzigde instandhouding van de huidige situatie onrechtmatig handelt jegens [A] c.s. Het hebben van een vergunning doet onder deze omstandigheden aan dit oordeel niet af. Het hebben van een vergunning laat immers onverlet dat het gebruik van de vergunning onrechtmatig kan zijn jegens derden, zoals in het onderhavige geval.
4.6. Dit brengt de rechtbank bij de beoordeling van de gevorderde voorzorgsmaatregelen. Ter wegneming van het risico van gevaarzetting dient de minst bezwarende voorzorgsmaatregel te worden opgelegd. [A] c.s. heeft ter comparitie, in het kader van de (meer) subsidiaire vordering, een concreet voorstel gedaan om het hockeydoel naar de overzijde van het hockeyveld te verplaatsen. Door omkering van de speelrichting wordt het risico om in de tuin van [A] c.s. geraakt te worden door een hockeybal vanaf het hockeyveld van [C] c.s. weggenomen, aldus [A] c.s. De rechtbank zal deze voorzorgsmaatregel opleggen en overweegt daartoe als volgt.
4.7. Het – door [A] c.s. betwiste – voorstel van [C] c.s. om een net over de rechterhoek van het hek te spannen, neemt het risico van gevaarzetting niet weg. Het hek beslaat immers niet de gehele rechterzijde van het hockeyveld. Dit net zal dus niet verhinderen dat de hockeyballen bij ongewijzigde speelrichting toch nog langs die zijde in de tuin van [A] c.s. kunnen belanden. Het – eveneens door [A] c.s. betwiste – voorstel van [C] c.s. ter comparitie om het hockeydoel drie meter naar links langs de achterzijde van het hockeyveld te verplaatsen, is evenmin afdoende. Het hockeyspel verplaatst zich dan weliswaar ook enkele meters naar links, maar de speelrichting blijft ongewijzigd. Als vanaf de linkerzijde van het hockeyveld op het doel wordt gericht, zullen dus nog steeds hockeyballen in de richting van de tuin van [A] c.s. kunnen worden geslagen. Tussen partijen staat vast dat verplaatsing van het hockeydoel naar de linkerzijde van het hockeyveld geen optie is vanwege de daarachter liggende manege.
4.8. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verplaatsing van het hockeydoel naar de overzijde zijde van het hockeyveld is aangewezen teneinde de speelrichting van het hockeyspel zodanig te wijzigen dat het risico van bedoelde gevaarzetting wordt weggenomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat vaststaat dat het hockeydoel wieltjes heeft, mobiel is en dus als zodanig op relatief eenvoudige en kostenloze wijze verplaatst kan worden. [C] c.s. heeft hiertegen als bezwaar opgeworpen dat hij, om de gevaarzetting die alsdan in zijn eigen tuin ontstaat te voorkomen, het hek zal moeten verplaatsen, hetgeen volgens hem EUR 3.000,00 à EUR 5.000,00 zal kosten. De rechtbank is van oordeel dat dit bezwaar ziet op een keuze die in de eigen risicosfeer van [C] c.s. valt en derhalve niet kan leiden tot een ander oordeel.
4.9. Gelet op het bovenstaande zullen het primair gevorderde algehele hockeyverbod en de subsidiair gevorderde beperking in de speeltijden op het hockeyveld worden afgewezen. De verwachting is immers gerechtvaardigd dat het op te leggen minder bezwarende gebod even effectief zal zijn ter voorkoming van de gevaarzetting. De rechtbank zal derhalve bepalen dat [C] c.s. het hockeydoel uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis naar de overzijde van het hockeyveld dient te verplaatsen en daar dient te laten staan, op straffe van een dwangsom van EUR 250,00 per dag(deel) dat dit gebod niet wordt nagekomen met een maximum van EUR 20.000,00.
4.10. Tussen partijen is verder in geschil of sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW in samenhang met artikel 6:162 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat het raken van de hockeyballen aan de achter-/zijwand van het hockeydoel
een geluid met zich meebrengt dat hoorbaar is in de tuin van [A] c.s. en dat harder klinkt dan de geluiden van het hockeyspel zelf. [C] c.s. betwist evenwel de door [A] c.s. gestelde onrechtmatigheid van die hinder.
4.11. De vraag of hinder als onrechtmatig valt aan te merken is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat buren een zekere mate van (geluids)hinder van elkaar dienen te dulden.
4.12. De rechtbank stelt vast dat het geluid dat wordt veroorzaakt door het overige hockeyspel, zoals het het slaan met de hockeysticks tegen de hockeyballen, niet aan de vordering ten grondslag is gelegd.
Op basis van de waarnemingen tijdens de descente is de rechtbank van oordeel dat het raken van een hockeybal op de achter-/zijkant van het hockeydoel weliswaar een hard geluid maakt, maar niet zo onevenredig hard in vergelijking tot het overige hockeyspel dat dit moet worden aangemerkt als onrechtmatige geluidshinder. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het door [A] c.s. bestreden geluid niet continu te horen is in de tuin van [A] c.s., maar met tussenpozen, te weten op de momenten dat op het hockeydoel wordt geslagen, als onderdeel van een op zich zelf door [A] c.s. niet bezwarend geacht hockeyspel. Bovendien is niet gebleken dat de kinderen excessief gebruik maken van het hockeyveld. Dat, als aangevoerd door [C] c.s., de kinderen door de week gemiddeld tot 16.00 uur op school zitten, en daarnaast ook regelmatig op de hockeyclub spelen, heeft [A] c.s. niet betwist. Evenmin is gesteld of gebleken dat de kinderen tot laat in de avond gebruik maken van het hockeyveld. Voorts wordt in ogenschouw genomen dat het hier niet gaat om verstoring van de rust in de woning van [A] c.s., maar in de tuin, waar men minder tijd pleegt door te brengen dan in de woning. Dat betekent dat [A] c.s. niet continu op het genot in eigen tuin is aangewezen.
4.13. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat de door [A] c.s. ervaren verstoring van het genot in eigen tuin door het voormelde geluid de grenzen van het toelaatbare, zijnde hetgeen buren van elkaar te dulden hebben, overschrijdt. Deze grondslag van de vordering zal daarom worden afgewezen. Het ter comparitie gevoerde debat tussen partijen omtrent de mogelijkheden tot het aanbrengen van een verdergaande geluidsisolerende laag aan de wanden van het hockeydoel behoeft bij deze stand van zaken geen nadere beoordeling. Ook indien zou komen vast te staan dat deze mogelijkheden bestaan, zou dit de uitkomst van de afweging in het licht van alle omstandigheden niet anders maken. Dit laat onverlet dat het partijen in hun onderlinge burenverhouding vrijstaat in minnelijk overleg deze mogelijkheden daartoe nader te onderzoeken.
4.14. Nu beide partijen deels in het gelijk, maar ook deels in het ongelijk gesteld worden, is de rechtbank van oordeel dat iedere partij haar eigen proceskosten dient te dragen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. gebiedt [C] c.s. om het hockeydoel uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis naar de overzijde van het hockeyveld te verplaatsen en daar te laten staan,
5.2. bepaalt dat [C] c.s. een dwangsom zal verbeuren van EUR 250,00 tot een maximum van EUR 20.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij niet na betekening van dit vonnis weigert uitvoering te geven aan het voornoemde bevel,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.?