ECLI:NL:RBAMS:2012:BW1279
Rechtbank Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verlenging van de gevangenhouding in uitleveringszaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een uitleveringsprocedure betreffende een opgeëiste persoon van Kroatische nationaliteit, die zich op dat moment in het Huis van Bewaring 'Zwaag' bevond. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon voor een periode van 30 dagen, omdat er een tweede uitleveringsverzoek van de Kroatische autoriteiten was binnengekomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie zoals geschetst door de officier van justitie niet onder de werking van artikel 38, derde lid, aanhef en onder d van de Uitleveringswet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanhoudingsbevel van de Kroatische autoriteiten voorhanden was, waardoor de opgeëiste persoon niet kon worden aangehouden voor het tweede verzoek.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de uitleveringsprocedure al was afgerond en dat de opgeëiste persoon feitelijk kon worden uitgeleverd aan Kroatië. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de huidige detentietitel niet kon worden gebruikt om de opgeëiste persoon vast te houden voor het tweede verzoek. De rechtbank heeft ook overwogen dat uitstel van de feitelijke uitlevering op grond van artikel 39, tweede lid, van de Uitleveringswet alleen mogelijk is indien er een strafrechtelijke vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon in Nederland, wat in dit geval niet aan de orde was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen en geoordeeld dat er geen grond was om de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid te stellen. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de relevante wetgeving en jurisprudentie in acht heeft genomen.