ECLI:NL:RBAMS:2012:BW1792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1310937 EA VERZ 11-1974
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding in het kader van reorganisatie en leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de naamloze vennootschap Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en een voormalige werknemer, hierna aangeduid als [verweerster]. De zaak betreft een reorganisatie binnen DNB, waarbij de functie van [verweerster] per 1 april 2011 is komen te vervallen. DNB heeft een sociaal plan geïmplementeerd dat van toepassing is op de reorganisatie, maar [verweerster] heeft betoogd dat de bepalingen in dit plan, met name die met betrekking tot de beëindigingvergoeding, in strijd zijn met de Algemene Wet Gelijke Behandeling, omdat deze leeftijdsdiscriminatie zouden inhouden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DNB zich aan het sociaal plan heeft gehouden, maar dat de bepaling die de vergoeding voor oudere werknemers beperkt, niet objectief gerechtvaardigd kan worden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze bepaling in strijd is met de wet en daarom nietig is. De rechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2012 en een billijke vergoeding van € 35.000,00 toegekend aan [verweerster]. De proceskosten zijn gecompenseerd, behoudens voor zover DNB haar verzoek intrekt, in welk geval DNB de kosten van de procedure moet dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de bepalingen in sociaal plannen, vooral als deze mogelijk leiden tot leeftijdsdiscriminatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaaknummer: 1310937 EA VERZ 11-1974
Beschikking van: 29 februari 2012
F.no.: 560
Beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
de naamloze vennootschap NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
nader te noemen DNB,
gemachtigde: mr. G. van Nes,
t e g e n
[verweerster],
wonende te Purmerend,
verweerster,
nader te noemen [verweerster],
gemachtigde: mr. L.W.J. van den Heuvel.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
DNB heeft op 16 december 2011 een verzoek met producties ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft een verweerschrift met producties ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 8 februari 2012. Namens DNB zijn verschenen de heer [medewerker van verzoekster] en mevrouw [medewerkster van verzoekster], vergezeld door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht, waarbij mr. Van Nes pleitaantekeningen heeft overgelegd. Na verder debat is beschikking gevraagd, waarvoor een datum is bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken kan van het volgende worden uitgegaan:
a. [verweerster], geboren op [1951], is op 1 maart 1989 in dienst getreden bij DNB. Zij verrichtte haar werkzaamheden laatstelijk in de functie van Backoffice Kassier op de afdeling Cash Operations. Het maandsalaris bedraagt € 2.276,52 bruto, inclusief vakantietoeslag en dertiende maand.
b. DNB heeft, na daartoe verkregen positief advies van de ondernemingsraad, op de afdeling Cash Operations een reorganisatie doorgevoerd. Door de reorganisatie is de functie van [verweerster] per 1 april 2011 komen te vervallen. Dit is [verweerster] per brief van 7 februari 2011 bevestigd.
c. [verweerster] heeft gedurende de sollicitatiefase in februari en maart 2011 op functies binnen de nieuwe organisatie gesolliciteerd, maar dit heeft niet tot een plaatsing in een nieuwe functie geleid.
d. Per 1 april 2011 is [verweerster] als gevolg van het verdwijnen van haar functie boventallig verklaard.
e. Bij DNB geldt een sociaal plan, welke een looptijd heeft van 1 maart 2009 tot 1 maart 2011. De looptijd van het sociaal plan is verlengd tot 1 maart 2012. Het sociaal plan is op [verweerster] van toepassing.
f. Per brief van 24 maart 2011 is [verweerster] geïnformeerd over het Sociaal Plan en de start van de mobiliteitstermijn van 10 maanden per 1 april 2011. Gedurende die termijn is de boventallige medewerker vrijgesteld van werkzaamheden om te zoeken naar ander werk. Gedurende de termijn is daartoe ondersteuning vanuit DNB beschikbaar.
g. In het Sociaal Plan is in Hoofdstuk, 5, paragraaf 3: “ Financiele Instrumenten bij ‘werk naar werk’ buiten DNB” onder 1. a. en b. onder meer bepaald wanneer aanspraak kan worden gemaakt op een beëindigingvergoeding en hoe hoog die vergoeding is. Indien een medewerker na verloop van de mobiliteitstermijn geen andere dienstbetrekking heeft aanvaard, maakt de medewerker op grond van het Sociaal Plan aanspraak op een vergoeding op grond van de “oude” kantonrechtersformule, minus 3 maandsalarissen. Onder 1. c. is voorts bepaald dat:
“Het bedrag (…) zal niet uitkomen boven 100% van het bedrag aan inkomen zoals gedefinieerd in de DNB CAO dat de medewerker zou hebben verdiend vanaf de datum van boventalligheid tot aan de oorspronkelijke datum prepensioen als de medewerker in dienst zou zijn gebleven.”
h. Gedurende het mobiliteitstraject is [verweerster] vrijgesteld van sollicitatieplicht.
i. [verweerster] valt onder een prepensioenregeling, als gevolg waarvan [verweerster] per 1 april 2012 met prepensioen kan gaan.
j. DNB heeft [verweerster] in oktober 2011 een voorstel gedaan om tot beëindiging van het dienstverband te komen, welk voorstel voorziet in een beëindiging per 1 februari 2012 en een vergoeding op grond van het Sociaal Plan.
k. DNB en [verweerster] zijn niet tot overeenstemming gekomen.
l. [verweerster] heeft aan de toetsingscommissie als bedoeld in het Sociaal Plan, de vraag voorgelegd en uitspraak te doen over de toepasselijkheid van het Sociaal Plan op [verweerster]. [verweerster] komt in haar verzoek aan de toetsingscommissie tot de conclusie dat DNB te weinig inspanningen heeft verricht om [verweerster] te herplaatsen, dat de mobiliteitsperiode dient te worden verlengd en dat haar met toepassing van de hardheidsclausule een passend aanbod moet worden gedaan, indien die inspanningen geen passende functie voor haar oplevert. [verweerster] acht vanwege haar fysieke beperkingen en eenzijdig arbeidsverleden de kans klein dat zij een baan zal vinden en dat zij daarom aangewezen is op een beperkt prepensioenuitkering.
m. De toetsingscommissie heeft geoordeeld dat:
“(…) DNB zich heeft gehouden aan het Sociaal Plan zoals dat nu voorligt en dat uw bezwaar derhalve als ongegrond dient te worden aangemerkt. De toetsingscommissie kan geen uitspraak doen of er naar aanleiding van de wijzigingen in wet- en regelgeving sinds de vaststelling van het Sociaal Plan, een situatie is ontstaan die voor [verweerster] als onredelijk zou kunnen worden bestempeld.”
n. Vanwege de inwerkintreding van de Wet VPL heeft DNB aan [verweerster] de mogelijkheid geboden om een jaarlijks bedrag van 10% van het jaarinkomen te storten in een levensloopregeling. [verweerster] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt en heeft daarom dit bedrag bovenop het reguliere salaris betaald gekregen.
Verzoek
2. DNB verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verandering van omstandigheden van zodanige aard, dat de arbeidsovereenkomst niet in stand kan blijven. DNB verzoekt bij de ontbinding een vergoeding vast te stellen gelijk aan het salaris dat [verweerster] genoten zou hebben over de periode vanaf de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot 1 april 2012, conform het Sociaal Plan.
3. DNB stelt hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, dat de functieplaats van [verweerster] is komen te vervallen en dat [verweerster] boventallig is. Er is voor haar geen andere passende functie binnen DNB voorhanden. [verweerster] is op haar verzoek vrijgesteld van de sollicitatieverplichting gedurende de mobiliteitstermijn. Toen [verweerster] in november 2011 toch aangaf te willen blijven werken, is alsnog begeleiding naar ander werk aangeboden. DNB heeft zich aan haar verplichtingen uit het Sociaal Plan gehouden. Er is geen aanleiding om van het Sociaal Plan af te wijken. DNB wijst op bepaling 3.7 van de aanbeveling van de kring van kantonrechters. Er is geen sprake van een evident onbillijke uitkomst.
Verweer
4. [verweerster] stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek tot ontbinding moet worden afgewezen. Indien toch tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan, verzoekt zij om een vergoeding van € 100.000,00 bruto.
5. [verweerster] voert hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, aan dat DNB bewust op een einde van het dienstverband heeft aangestuurd. DNB heeft geen moeite gedaan om [verweerster] voor de organisatie te behouden en heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen passende functies beschikbaar zijn. DNB heeft zich niet aan de procedures uit het Sociaal Plan gehouden. [verweerster] heeft niet zelf verzocht om vrijstelling van haar sollicitatieplicht gedurende de mobiliteitstermijn, maar van die mogelijkheid heeft zij pas, na aandringen door DNB, gebruik gemaakt. Zij wilde echter blijven werken. Voorts zijn de gevolgen van een einde van de dienstbetrekking op grond van het Sociaal Plan nooit met [verweerster] persoonlijk besproken. Toen [verweerster] is gaan uitzoeken wat de (financiële) gevolgen waren, bleken deze voor haar desastreus. Zij heeft alsnog aan DNB verzocht om haar te plaatsen in een functie en indien dit niet tot de mogelijkheden behoorde, een betere beëindigingsregeling aan te bieden.
6. [verweerster] heeft daarnaast aangevoerd dat zij nooit van plan was om met prepensioen te gaan. De verplichting om met pre-pensioen te gaan levert ook direct onderscheid naar leeftijd op. DNB komt dan ook geen beroep op artikel 3, lid 1 sub c van het Sociaal Plan toe. Mocht dat wel het geval zijn, dan doet [verweerster] een beroep op de hardheidsclausule. De situatie waarin [verweerster] verkeert, mede gelet op haar fysieke beperkingen in de vorm van rugklachten, leidt ertoe dat er sprake is van een evident onbillijke situatie, die een vergoeding rechtvaardigt die afwijkt van het Sociaal Plan.
Beoordeling
De ontbinding
7. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Dit is het geval. Ter toelichting dient het volgende.
8. De onder 1.c bedoelde functies zijn alle vervuld. Het is uiteraard aan DNB om te besluiten wie zij in de functie aanneemt. Niet is komen vast te staan dat DNB zich bij de sollicitatieprocedure niet als goed werkgever heeft gedragen of dat zij [verweerster] op onaanvaardbare gronden heeft afgewezen voor die functies. DNB heeft ter zitting toegelicht dat het functies van een ander niveau betreffen dan de functie van [verweerster] die is komen te vervallen en dat andere kandidaten geschikter zijn bevonden. DNB heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen passende functies binnen haar organisatie voor [verweerster] voorhanden zijn. Er is dan ook sprake van een verandering in de omstandigheden die een ontbinding rechtvaardigt.
De vergoeding
9. [verweerster] meest verstrekkende verweer is dat de bepaling omtrent de vergoeding uit het Sociaal Plan direct onderscheid naar leeftijd maakt, doordat [verweerster] verplicht wordt met pre-pensioen te gaan, welk onderscheid in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling. DNB kan op die bepaling dan ook geen beroep doen. DNB heeft betoogd dat er geen sprake is van onderscheid naar leeftijd, omdat [verweerster] niet verplicht wordt om met pre-pensioen te gaan, maar dat enkel de vergoeding is beperkt tot de datum waarop [verweerster] met pre-pensioen kan gaan.
10. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Hoewel DNB stelt dat er geen sprake is van onderscheid omdat [verweerster] niet verplicht is om met pre-pensioen te gaan, wordt in het Sociaal Plan met betrekking tot de (gemaximeerde) vergoeding wel onderscheid naar leeftijd gemaakt. Immers worden alleen de vergoedingen van werknemers die met pre-pensioen kunnen gaan gemaximeerd. De vraag is vervolgens of dit onderscheid objectief gerechtvaardigd kan worden (artikel 7 lid 1 onder c. Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij de Arbeid). Dit is het geval als er sprake is van een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van het doel passend en noodzakelijk zijn.
11. DNB heeft erop gewezen dat de partijen bij het Sociaal Plan er vanuit zijn gegaan dat medewerkers vanaf hun oorspronkelijke pre-pensioendatum een vast inkomen kunnen genieten op basis van het gefinancierde pre-pensioen. Vanaf het moment dat pre-pensioen niet meer fiscaal werd gefaciliteerd hebben DNB en CAO partijen aanvullende maatregelen getroffen, in die zin dat aanspraken die medewerkers hadden opgebouwd bleven bestaan en dat daarnaast de verdere opbouw voor pre-pensioen werd gecompenseerd door een eenmalige compensatie en een maandelijkse bijdrage in de levensloop. De medewerkers zijn aldus de financiële middelen verschaft om alsnog hun pre-pensioen te financieren.
12. Welk doel DNB met de onder 1.g. bedoelde regeling bedoelt te dienen is niet direct duidelijk. Een vergoeding bij ontslag als in het Sociaal Plan bedoeld biedt de medewerker over het algemeen een zekere inkomenszekerheid gedurende een bepaalde periode, bovenop eventueel elders te verdienen loon dan wel een uitkering. Zo worden de financiële gevolgen van het ontslag voor de medewerker (gedeeltelijk) gecompenseerd. In het onderhavige Sociaal Plan is voorts nog een stimuleringspremie opgenomen indien binnen een bepaalde tijd een nieuwe betrekking wordt gevonden. Het feit dat oudere werknemers de mogelijkheid hebben om met pre-pensioen te gaan en dat hiervoor een aanvullende regeling is getroffen met het wijzigen van de wet VPL, rechtvaardigt echter niet dat een medewerker die ervoor kiest niet met pre-pensioen te gaan en wil doorwerken geen aanspraak kan maken op een daarbij passende vergoeding. Hiervoor is geen rechtvaardiging gegeven. Derhalve is de bepaling in strijd met de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij de Arbeid en daarom, gelet op artikel 13 van de wet, nietig. De vraag of de bepalingen in het Sociaal Plan leiden tot een evident onbillijke uitkomst, kan derhalve buiten beschouwing blijven.
13. Vervolgens dient te worden beoordeeld of [verweerster] aanspraak kan maken op een vergoeding naar billijkheid. Dit is het geval. De kantonrechter heeft daarbij rekening gehouden met het volgende.
14. De reden voor de ontbinding is de bij DNB doorgevoerde reorganisatie, waardoor de functie van [verweerster] is komen te vervallen. [verweerster], die 23 jaar bij DNB werkzaam is, is van deze beslissing geen verwijt te maken. Vanwege de reorganisatie is een Sociaal Plan opgesteld waarin diverse mogelijkheden zijn opgenomen om de medewerker door middel van begeleiding te helpen naar ander werk te zoeken. Vast staat dat [verweerster] van deze mogelijkheid (vrijwel) geen gebruik heeft gemaakt.
15. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij niet uit vrije wil heeft verzocht om te worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht gedurende het mobiliteitstraject, maar dat DNB haar onder druk heeft gezet om een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht te doen. DNB heeft dit betwist. [verweerster] heeft tegenover de betwisting door DNB niet aannemelijk gemaakt dat DNB een dergelijke druk op [verweerster] heeft gelegd en dat DNB haar inspanningsverplichtingen op grond van het Sociaal Plan feitelijk een papieren werkelijkheid heeft laten worden. [verweerster] heeft bovendien pas aan het eind van het mobiliteitstraject aan DNB te kennen gegeven dat zij tóch wilde solliciteren. Hoewel het begrijpelijk is dat [verweerster] de berichtgeving over het verval van haar functie wilde verwerken, heeft zij geen plausibele reden opgegeven waarom zij met die mededeling zo lang , in ieder geval zes maanden na de start van het mobiliteitstraject, heeft gewacht. Na het verzoek door [verweerster] is het traject alsnog in gang gezet. Dat dit door toedoen van DNB niet van de grond is gekomen is niet aannemelijk geworden. [verweerster] heeft aldus niet de mogelijkheid te baat genomen om met behulp van DNB een andere baan te vinden, én is bovendien zes maanden vrijgesteld geweest van werkzaamheden met behoud van salaris.
16. [verweerster] heeft voorts betoogd dat DNB onvoldoende informatie heeft verschaft over de gevolgen van het ontslag en het Sociaal Plan en dat [verweerster] daar persoonlijk nooit in is gekend. DNB heeft hiertegen ingebracht dat er verschillende informatiebijeenkomsten zijn geweest waarin de gevolgen van de reorganisatie en het Sociaal Plan zijn uitgelegd. Voorts is onweerspoken gesteld dat namens DNB door mevrouw [medewerkster van verzoekster] (telefonisch) contact is onderhouden met [verweerster]. [verweerster] heeft niet gesteld dat zij DNB heeft medegedeeld dat zij de gevolgen van het Sociaal Plan voor haar persoonlijk wilde bespreken of dat zij die gevolgen niet begreep. Dat had wel van [verweerster] mogen worden verwacht. Voorts heeft [verweerster] erkend dat DNB heeft aangeboden om een financieel specialist de gevolgen van de reorganisatie in kaart te laten brengen, maar dat [verweerster] hier geen prijs op stelde omdat zij zelf al een specialist in de arm had genomen. Dat DNB tegenover [verweerster] op dit punt tekort is geschoten is evenmin aannemelijk geworden. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat de fysieke beperkingen aan DNB zijn te wijten.
17. [verweerster] heeft vanaf 2006 een hoger inkomen genoten dan zij zou hebben gehad als zij ervoor had gekozen de compensatie van haar opgebouwde vroegpensioen in een levensloopregeling te laten onderbrengen. DNB heeft immers onbetwist gesteld dat [verweerster] vanaf 2006 een hoger salaris heeft ontvangen, doordat [verweerster] er niet voor heeft gekozen om deel te nemen in de levensloopregeling waarin de bijdrage ter financiering van het vervroegd stoppen met werken door DNB werd gestort. Zij heeft dit bedrag, 10% van haar jaarinkomen, jaarlijks bovenop haar salaris betaald gekregen.
18. Voorts zijn partijen het erover eens dat [verweerster], los van de vraag of zij met pre-pensioen zal gaan, recht heeft op een WW-uitkering en dat het inkomen gedurende de uitkeringstermijn van maximaal 38 maanden 70% van het laatstverdiende loon zal bedragen. Hierna zal [verweerster] dan terugvallen op haar pre-pensioenuitkering, die volgens het overzicht van het pensioenfonds € 12.664,00 bruto per jaar zal bedragen, gedurende 1,5 jaar tot de pensioendatum.
19. Gelet op al het voorgaande acht de kantonrechter bij een ontbinding per 1 april 2012 een vergoeding van € 35.000,00 bruto billijk.
20. Nu een hogere vergoeding wordt toegekend dan DNB heeft aangeboden, zal gelegenheid worden geboden om het verzoek in te trekken.
21. De proceskosten worden gecompenseerd, behoudens voor zover DNB haar verzoek intrekt, in welk geval DNB met de proceskosten zal worden belast, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 545,00 voor salaris van de gemachtigde.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2012;
II. kent aan [verweerster] een vergoeding toe ten laste van DNB ter hoogte van € 35.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verweerster] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
III. veroordeelt DNB tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
IV. bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door DNB uiterlijk op 15 maart 2012 wordt ingetrokken;
V. bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval DNB het verzoek zal intrekken, in welk geval DNB wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [verweerster] tot op heden worden begroot op € 545,- voor salaris van haar gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
VI. wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. R.A. Overbosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.