ECLI:NL:RBAMS:2012:BW1982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/529031-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing op verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis in liquidatiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 april 2012 een tussenbeslissing genomen naar aanleiding van een verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren voor de liquidatiezaken en het leiding geven aan een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig waren en dat de voorlopige hechtenis moest worden voortgezet. De rechtbank overwoog dat de verdachte in voorlopige hechtenis zat op verdenking van het uitlokken van moorden en andere ernstige feiten, waaronder witwassen en het bezit van valse paspoorten.

De rechtbank concludeerde dat de bezwaren tegen de verdachte in de liquidatiezaken niet toereikend waren om de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. De verklaringen van getuigen, waaronder een kroongetuige, werden kritisch beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er te veel speculatieve stappen nodig waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de moorden te bevestigen. De verklaringen van de anonieme getuige Q5 werden ook als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat deze voornamelijk op horen zeggen waren gebaseerd.

De rechtbank besloot daarom de voorlopige hechtenis van de verdachte in de liquidatiezaken op te heffen, maar oordeelde dat er nog wel voldoende ernstige bezwaren waren voor de andere feiten, zoals het witwassen van geld en het bezit van valse paspoorten. De rechtbank benadrukte dat de duur van de voorlopige hechtenis, die inmiddels meer dan 18 maanden had geduurd, ook een rol speelde in de beslissing om de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank heeft zich niet uitgelaten over de rechtmatigheid van de deal met de kroongetuige of over de geloofwaardigheid van diens verklaringen, maar heeft wel aangegeven dat er meer substantieel bezwarend materiaal nodig is om de verdachte in voorlopige hechtenis te houden.

Uitspraak

Tussenbeslissing d.d. 12 april 2012 (verzoek opheffing voorlopige hechtenis verdachte [verdachte])
De verdediging van [verdachte] heeft ter terechtzitting van 21 februari en 26 maart 2012 om de opheffing van de voorlopige hechtenis van [verdachte] verzocht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat voor de liquidatiezaken en het leiding geven aan een criminele organisatie gericht op liquidaties de ernstige bezwaren ontbreken, en dat zich voor de overige feiten een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv voordoet.
Het openbaar ministerie heeft zich tegen opheffing van de voorlopige hechtenis verzet. Het openbaar ministerie meent dat voor alle ten laste gelegde feiten de ernstige bezwaren nog onverkort aanwezig zijn. Derhalve is ook van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv nog geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte [verdachte] bevindt zich in voorlopige hechtenis op verdenking van het uitlokken van de moord op Thomas van der Bijl en op Kees Houtman, het leiding geven aan een criminele organisatie gericht op liquidaties, het witwassen van een geldbedrag en het bezit van twee valse paspoorten.
Naarmate het voorarrest langer duurt, moet indringender worden getoetst of de hieraan ten grondslag liggende bezwaren en gronden nog zwaarwegend genoeg zijn om de verdachte in voorarrest te houden.
De liquidatiezaken en de criminele organisatie gericht op liquidaties
De kern van de bezwaren tegen [verdachte] in de liquidatiezaken wordt gevormd door verklaringen van de getuige [getuige]. [getuige] heeft verklaard dat hij [naam 1] in oktober 2005 naar de oude Baja in Rotterdam heeft gebracht. [getuige] zou buiten zijn gebleven en later van [naam 1] hebben gehoord dat die in de oude Baja de verdachten [verdachte] en [naam 2] heeft ontmoet. [naam 1] zou van hen hebben gehoord dat er drie nieuwe liquidatieopdrachten waren. De dag erna zou [getuige] [naam 1] naar Diemen hebben gereden. [naam 1] zou daar van [verdachte] meer bijzonderheden over de beoogde slachtoffers hebben gekregen, naar later bleek Kees Houtman, Thomas van der Bijl en Ruud Hilligers.
De rechtbank constateert dat [getuige] zelf niet bij deze gebeurtenissen is geweest. Wat hij over [verdachte] verklaart, heeft hij van horen zeggen.
[getuige] is verder een kroongetuige, die van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt voor zijn verklaringen. Volgens de wetsgeschiedenis moet de rechter verklaringen van kroongetuigen met extra behoedzaamheid benaderen.
Bovendien is onlangs in het proces gebleken dat [getuige] ook aan [naam 3] een rol toedicht voor de verstrekking van de moordopdrachten. Daardoor is het beeld dat [getuige] heeft geschetst van de opdrachtverstrekking er niet helderder op geworden. [getuige] heeft geweigerd verdere vragen hierover te beantwoorden.
Onder deze omstandigheden moet er naar het oordeel van de rechtbank substantieel ander bezwarend materiaal zijn dat wijst op de betrokkenheid van [verdachte] bij de moordopdrachten, wil het bezwarende materiaal in deze fase de voorlopige hechtenis van [verdachte] nog kunnen dragen.
Naast de verklaringen van [getuige] zijn er de verklaringen van de anonieme bedreigde getuige Q5. Q5 heeft verklaard dat hij van een contact van [verdachte] heeft gehoord dat [verdachte] en [naam 3] conflicten hadden met Van der Bijl, Houtman, Hingst en Mieremet die zo hoog waren opgelopen dat zij hadden besloten hen om het leven te brengen. Q5 verklaart [naam 3] en [verdachte] in bijzijn van [naam 2] in de Baja Beach Club in Rotterdam te hebben horen schreeuwen dat “ze” eraan gingen. Kort daarna werden Kees Houtman, John Mieremet en Evert Hingst vermoord. Pas kort na de moorden zou Q5 hebben begrepen wie er met “ze” werden bedoeld. Later bevestigde het contact van [verdachte] wat Q5 gehoord dacht te hebben.
De Baja Beach Club is een andere uitgaansgelegenheid dan de oude Baja waar [getuige] over verklaard heeft.
Q5 heeft veel van wat hij verklaart gehoord van een onbekend gebleven contact van [verdachte]. De verklaringen van Q5 zijn daarmee voor een belangrijk deel van horen zeggen en voorts afkomstig uit een anonieme bron.
Een andere beperking aan de verklaringen van Q5 is dat de verdediging wel vragen heeft kunnen aanleveren aan de rechters-commissarissen, maar de getuige niet in een rechtstreekse confrontatie heeft kunnen ondervragen. Verder is een groot aantal antwoorden van Q5 niet in de processen-verbaal van verhoor opgenomen, om te voorkomen dat de identiteit van Q5 bekend zou worden. Daardoor zijn de verklaringen van Q5, aan wiens betrouwbaarheid de verhorende rechters-commissarissen overigens niet twijfelden, voor de rechtbank beperkt toetsbaar.
Vanwege deze beperkingen schrijft de wet voor dat de verklaring van een anonieme bedreigde getuige niet in beslissende mate mag meewerken voor het bewijs tegen een verdachte. Als ondersteunend materiaal voor de verklaringen van [getuige] zijn de verklaringen van Q5 alléén naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. Er is nog meer substantieel bezwarend materiaal nodig.
Verder bevinden zich in het dossier verklaringen van [naam 4] en mr Teeven. [naam 4] zou van Thomas van der Bijl hebben vernomen dat[naam 3], verdachte [verdachte] en verdachte [naam 2] in de Baja Beach Club in Rotterdam aan verdachte [naam 1] een briefje zouden hebben gegeven waarop de namen stonden van drie te vermoorden personen, te weten Kees Houtman, Thomas van der Bijl en Attilla Önder. [naam 4] heeft zelf pas begin 2009 in Passage een verklaring afgelegd over deze gebeurtenis.
Mr Teeven heeft verklaard dat hij als officier van justitie bij het landelijk parket in het voorjaar van 2006 van [naam 4] of van Thomas van der Bijl over deze gebeurtenis heeft gehoord. Aan de verklaringen van [naam 4] en van mr. Teeven zitten allerlei haken en ogen. Los daarvan vindt de rechtbank het onaannemelijk dat Van der Bijl aanwezig is geweest bij een op hem zelf gerichte moordopdracht. Als de verklaringen van [naam 4] en mr. Teeven juist zijn, heeft Van der Bijl dus informatie gekregen van een ook nu nog onbekend gebleven bron. De redenen van wetenschap van deze bron kunnen niet worden getoetst. Verder is een overlap met de verklaring van de eveneens anonieme Q5 niet uit te sluiten. Onder die omstandigheden kunnen de verklaringen van mr Teeven en [naam 4] naar het oordeel van de rechtbank in deze fase niet langer aan de bezwaren bijdragen.
In het dossier zijn ook verklaringen te vinden van [naam 5]. [naam 5] heeft verklaard in opdracht van verdachte [naam 6] bezig te zijn geweest met een poging tot liquidatie van Thomas van der Bijl. In die periode zou [naam 6] een belangrijk geldbedrag hebben gekregen van een hoge functionaris in het criminele milieu, door [naam 6] aangeduid als de Commissaris, omdat hij zulk goed werk deed. Uit andere stukken, telefoontaps en opgenomen vertrouwelijke communicatie valt volgens het openbaar ministerie af te leiden dat met de Commissaris wordt gedoeld op verdachte [verdachte] en dat [naam 6] er kennelijk op rekent dat [verdachte] na de veroordeling van [naam 6] een bedrag van 2 miljoen euro voor [naam 6] zal regelen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er teveel speculatieve stappen nodig om uit deze verklaringen en uitlatingen de betrokkenheid van [verdachte] bij liquidaties af te leiden. Daarbij speelt een rol dat het dossier aanwijzingen bevat dat [naam 6] en [naam 1] ook anderszins contacten met [naam 2] en [verdachte] onderhielden. Substantieel ondersteunend materiaal voor de betrokkenheid van [verdachte] als opdrachtgever bij liquidaties leveren deze verklaringen en uitlatingen dan ook niet op.
Verder bevat het dossier weergaven van de achterbankgesprekken van Willem Endstra met de CIE. Endstra duidt [verdachte] hierin aan als een keiharde voor wie iedereen siddert en beeft, de gevaarlijkste, de ongekroonde, gewoon de man. Het openbaar ministerie heeft onder meer hieruit afgeleid dat Endstra [verdachte] beschouwde als de man die bepaalde welke moord er wel of niet gepleegd werd. Uit de gesprekken van Endstra en uit de overige dossierstukken blijkt echter bij nauwkeurige analyse niet dat hij deze beelden heeft gebaseerd op ervaringen die hij zelf met [verdachte] heeft gehad. De aanwezigheid van [verdachte] bij het zogenaamde kantoorincident is door geen enkele getuige ondubbelzinnig bevestigd. Het gegeven dat [naam 3] mogelijk bij Endstra een algemeen dreigend beeld van [verdachte] heeft willen creëren, biedt onvoldoende grondslag om [verdachte] een bepalende rol bij liquidaties toe te dichten. De rechtbank laat de verklaringen van Endstra om die reden buiten beschouwing.
De rechtbank constateert dat het genoemde bezwarende materiaal deels met aanzienlijke behoedzaamheid moet worden benaderd, deels berust op anonieme bron, deels het risico in zich draagt van overlap met ander bezwarend materiaal en deels teveel speculatieve stappen vraagt om in de zaak van [verdachte] een rol van betekenis te kunnen spelen. Voor een ander deel kunnen geen eigen redenen van wetenschap van de getuige worden vastgesteld.
Dit wordt niet anders wanneer dit materiaal wordt beschouwd in onderlinge samenhang of in samenhang met de overige dossierstukken.
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd nog aanvullend bezwarend materiaal zal komen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de bezwaren tegen [verdachte] in de liquidatiezaken en de criminele organisatie gericht op liquidaties niet toereikend zijn om diens voorarrest in dit stadium van het geding nog te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom de voorlopige hechtenis in die zaken opheffen.
De overige zaken
[verdachte] zit verder in voorlopige hechtenis op verwijt van witwassen van een bedrag van ruim 25.000 euro en het bezit van valse paspoorten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er nog wel voldoende ernstige bezwaren voor deze feiten.
Het voorarrest heeft echter inmiddels zo lang geduurd (vanaf 21 september 2010 ruim 18 maanden) dat [verdachte] bij voortzetting van de voorlopige hechtenis langer van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van een hem hiervoor eventueel op te leggen straf.
Onder toepassing van artikel 67a, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering dient de rechtbank ook voor deze feiten de voorlopige hechtenis op te heffen.
Ten overvloede
Wat hiervoor is overwogen vormt de kern van het oordeel van de rechtbank, zonder dat volledigheid is nagestreefd. De rechtbank heeft zich in deze beslissing niet uitgelaten over de rechtmatigheid van de deal die met de getuige [getuige] is gesloten. Ook heeft de rechtbank zich niet uitgesproken over de getuigenbeschermingsperikelen. Ten slotte zal de rechtbank zich pas bij eindvonnis uitspreken over de geloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige].
Beslissing rechtbank:
- Heft op de voorlopige hechtenis van [verdachte] in de zaken onder parketnummer 13/529031-07.