RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/608 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. J.C. Smit.
Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft verweerder eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 20 december 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2012. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft verweerder op 12 augustus 2010 op grond van de Wob verzocht om een overzicht van alle huisvestingsvergunningen binnen de stadsdelen Zuid, West, Oost en Centrum van de gemeente Amsterdam die zijn verleend in de periode van 1 januari 2007 tot en met 10 augustus 2010. Eiser heeft hierbij specifiek verzocht om de datum van verlening van de huisvestingsvergunningen en de straat met huisnummer en postcode ten aanzien waarvan bedoelde vergunningen zijn verleend.
1.2. In het primaire besluit heeft verweerder eiser in reactie op zijn verzoek verwezen naar de inhoud van het besluit van verweerder van 17 juni 2010, waarin een eerder, ander Wob-verzoek van eiser is afgewezen. In dat besluit heeft verweerder overwogen dat de Wob uitsluitend ziet op het verstrekken van gegevens neergelegd in documenten en niet op bestanden. Volgens verweerder heeft eisers verzoek betrekking op de inhoud (lees: bestanden) van het database systeem ‘Basissysteem Woonruimte Verdeling’ en niet op documenten, zodat het verzoek om openbaarmaking daarvan moet worden geweigerd.
1.3. Bij e-mail van 25 oktober 2010 heeft de heer [A], Hoofd Vergunning en Toezicht van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven, aan eiser een overzicht verstrekt van de aantallen verleende huisvestingsvergunningen in de periode van januari 2007 tot en met augustus 2010 per stadsdeel.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het primaire besluit niet in stand kan blijven voor zover daarin is bepaald dat verstrekking van de gevraagde gegevens integraal wordt geweigerd. Verweerder meent dat met de e-mail van 25 oktober 2010 gedeeltelijk aan eisers verzoek is voldaan, zodat het bezwaar in zoverre gegrond is. Verweerder heeft verder overwogen dat de namen van de vergunninghouders en de adresgegevens op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob niet verstrekt kunnen worden vanwege het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vergunninghouders. Het feit dat verweerder de adresgegevens wel deelt met het Wijksteunpunt Wonen (hierna: het Wijksteunpunt), betekent niet dat deze informatie openbaar is. Verweerder heeft met het Wijksteunpunt een convenant gesloten, waarbij voorwaarden zijn gesteld aan de verstrekking en geheimhouding van vertrouwelijke informatie. Het Wijksteunpunt neemt dan ook een hele andere plaats in dan eiser, aldus verweerder.
1.5. Eiser heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder zijn Wob-verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Eiser heeft noch om de namen van betrokken vergunninghouders gevraagd, noch om de aantallen vergunningen per stadsdeel. Door uitsluitend de adresgegevens behorend bij de huisvestingvergunningen openbaar te maken, komt de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vergunninghouders volgens eiser niet in het geding. Eiser meent verder dat uit het convenant tussen verweerder en het Wijksteunpunt Wonen niet blijkt van een regeling waarin de uitwisseling van (privacygevoelige) informatie geregeld en gewaarborgd is.
1.6. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt zoals geformuleerd in het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Eiser heeft de rechtbank aanvankelijk geen toestemming gegeven om met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis te nemen van de betrokken geheime stukken, die verweerder haar in een gesloten envelop heeft doen toekomen. Ter zitting is eiser op dit standpunt teruggekomen en heeft hij de rechtbank alsnog bedoelde toestemming verleend. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de door verweerder toegezonden stukken. De rechtbank stelt vast dat de gesloten envelop slechts de onder 1.3. genoemde e-mail van
25 oktober 2010 aan eiser met de aantallen verleende huisvestingsvergunningen bevat. Deze informatie is door toezending daarvan aan eiser niet alleen al openbaar gemaakt, maar heeft bovendien geen betrekking op het verzoek van eiser zoals onder 1.1. geformuleerd. Nu de rechtbank geen inzage heeft gekregen in de stukken waar het verzoek betrekking op heeft, kan de rechtbank niet beoordelen of verweerder de openbaarmaking van de gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk heeft kunnen weigeren. In dit verband is van belang dat de rechtbank bij brief van 2 februari 2011 verweerder heeft verzocht om, in een aparte afgesloten envelop, bij te sluiten de stukken die in de onderhavige WOB-procedure het onderwerp van geschil zijn. Desondanks heeft verweerder niet de relevante stukken aan de rechtbank verstrekt. De gevolgen hiervan dienen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder te komen. Het bestreden besluit kan reeds daarom niet in stand blijven.
3.2. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op het streven naar finale geschilbeslechting zal de rechtbank nu ook beoordelen of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf te voorzien in de onderhavige zaak. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
3.3. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eisers verzoek in het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vergunninghouders met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob afgewezen dient te worden. Verweerder heeft zich echter ter zitting voor het eerst subsidiair op het standpunt gesteld dat het overzicht waar eiser om heeft verzocht niet reeds in de gevraagde vorm bestaat en slechts door middel van heel veel werk tot stand gebracht kan worden. Verweerder meent dat het verzoek van eiser buiten het bereik van de Wob valt, omdat de Wob niet in een dergelijke vergaringsplicht voorziet.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat allereerst het subsidiaire standpunt van verweerder zal moeten worden beoordeeld. Als verweerder immers aannemelijk kan maken dat het maken van het gevraagde overzicht zodanig bewerkelijk is, dat dit niet van hem kan worden gevergd, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het primaire standpunt van verweerder, dat de gegevens worden geweigerd op grond van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Nu verweerder in beroep geen voorbeeld heeft overgelegd van de wijze waarop de gevraagde (digitale) informatie op dit moment bij hem aanwezig is en verweerder ter zitting slechts een summiere uitleg heeft gegeven over de inspanningen die zouden moeten worden geleverd om de gevraagde gegevens te kunnen verschaffen, is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat de gevraagde informatie niet eenvoudig in een document te vervaardigen is. Om die reden kan aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep nog niet worden toegekomen en zal de rechtbank daarom niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij verweerder primair dient te motiveren waarom de gevraagde stukken niet eenvoudig zouden kunnen worden opgesteld. De rechtbank wijst verweerder er daarbij op, dat de Wob weliswaar niet ziet op het vervaardigen of bewerken van informatie, maar dat dit het bestuursorgaan niet geheel ontslaat van de taak om informatie voor de burger beschikbaar te maken. Indien verweerder meent dat de gevraagde informatie wel bestaat, maar vanwege een (van de) weigeringsgrond(en) in de artikelen 10 of 11 van de Wob niet openbaar gemaakt dient te worden, dan dient verweerder deze informatie bij een eventuele volgende beroepsprocedure wel (als geheime stukken) aan de rechtbank te zenden.
3.5. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 (zegge: honderd vijftig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter,
mrs. C.J. Polak en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van
mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.
de griffier, de voorzitter,
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB