ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
493306 / HA ZA 11-1978
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en nakoming van contractuele verplichtingen inzake installatie stoombad

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Dutchwaters B.V. betaling van een bedrag van € 4.501,50 van de gedaagde, die een stoombad en IR-cabine heeft besteld. De rechtbank Amsterdam heeft op 2 mei 2012 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de resterende koopprijs. De procedure begon met een dagvaarding op 6 juni 2011, gevolgd door een tussenvonnis op 12 oktober 2011 en een comparitie van partijen op 21 februari 2012. Dutchwaters heeft gesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, ondanks meerdere verzoeken tot betaling. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat er geen betalingsachterstand is, omdat Dutchwaters akkoord zou zijn gegaan met betaling bij werkende oplevering van het stoombad. Hij beroept zich op opschorting van zijn betalingsverplichting vanwege gebreken aan het stoombad, zoals problemen met de aan- en uitschakelaar en een gebrek aan een deugdelijke handleiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde in schuldeisersverzuim verkeert, omdat hij Dutchwaters niet in de gelegenheid heeft gesteld om de mankementen te verhelpen. De rechtbank heeft de vordering van Dutchwaters grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 493306 / HA ZA 11-1978
Vonnis van 2 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCHWATERS B.V.,
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Hesselink,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Mastenbroek.
Partijen zullen hierna Dutchwaters en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de (bij herstelexploot uitgebrachte) dagvaarding van 6 juni 2011,
- de akte overlegging producties van de zijde van Dutchwaters,
- de conclusie van antwoord, met één productie,
- het tussenvonnis van 12 oktober 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Bij brief van 24 februari 2012 aan de rechtbank heeft mr. Hesselink enige opmerkingen gemaakt aangaande de inhoud van het proces-verbaal. Mr. Mastenbroek heeft daar bij brief van 5 maart 2012 op gereageerd. De rechtbank heeft in de brief van mr. Hesselink geen aanleiding gezien om het proces-verbaal aan te passen, noch om voornoemde brief aan het proces-verbaal te hechten als ware deze op enigerlei wijze onderdeel daarvan. De rechtbank wijst erop dat in het proces-verbaal op zakelijke wijze is weergegeven datgene dat door de rechtbank als relevant wordt gezien voor de beslissing. Van onjuistheidheden of omissies in het proces-verbaal is niet gebleken.
2. De feiten
2.1. Dutchwaters drijft een onderneming die zich (onder meer) bezig houdt met het leveren en installeren van stoombaden.
2.2. Op 8 juni 2010 hebben partijen een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst) ter zake van de levering en installatie door Dutchwaters aan [gedaagde] van een stoombad en IR-cabine van het merk Nordmann.
2.3. De koopprijs voor het stoombad en de IR-cabine bedraagt € 18.335,00. De orderbevestiging vermeldt over de betalingstermijnen het volgende.
“(…)
30% bij opdracht
60% bij aanvang werkzaamheden
10% bij oplevering
(…)”
2.4. Om en nabij de totstandkoming van de overeenkomst heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 aan Dutchwaters betaald. Op 23 juli 2010 heeft [gedaagde] nog eens een bedrag van € 6.000,00 betaald. In dat verband heeft [gedaagde] bij e-mail van 23 juli 2010 aan de [functie] van Dutchwaters, [A] (hierna: [A]), voor zover relevant, het volgende geschreven.
“(…)
Hallo [A],
Ik heb nogmaals € 6000 overgemaakt. Bij werkende oplevering (wij hopen spoedig) de rest. (…)”
2.5. [A] heeft daar, voor zover relevant, als volgt op gereageerd.
“(…)
Hallo [gedaagde],
Dank voor de betaling.
Naar ik begrijp gaat Lou maandag weer bij jullie aan de slag.
dus moet zowel stoombad en IR maandag functioneren.
(…)”
2.6. In de daaropvolgende periode zijn monteurs van Dutchwaters verschillende malen bij [gedaagde] thuis geweest om het stoombad en de IR-cabine te installeren en te testen. Het laatste bezoek van Dutchwaters dateert van 8 februari 2011.
2.7. Het stoombad en de IR-cabine zijn tot op heden nog niet opgeleverd.
2.8. Dutchwaters heeft, onder meer bij monde van haar advocaat, [gedaagde] meerdere malen gemaand tot betaling van het restant van de tweede termijn. Betaling is echter achterwege gebleven.
3. Het geschil
3.1. Dutchwaters vordert, uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt:
I. tot betaling van € 4.501,50 (90% x € 18.335,00 minus € 12.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011,
II. tot betaling van € 116,92 aan wettelijke rente tot 1 juni 2011,
III. tot betaling van € 1.200,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV. om zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst na te komen door Dutchwaters haar contractuele verplichtingen zonder enige belemmering na te laten komen, althans binnen een door de rechtbank in redelijkheid te stellen termijn, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de uitgesproken veroordeling tot de nakoming van zijn verplichtingen te voldoen,
V. in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] voert in de eerste plaats aan dat er geen betalingsachterstand is, aangezien Dutchwaters ermee akkoord is gegaan dat het restant van de koopprijs pas zou worden betaald bij werkende oplevering en daarvan is nog geen sprake. [gedaagde] beroept zich in dit verband op de onder 2.4 en 2.5 genoemde e-mails.
4.2. Dit verweer wordt verworpen. Dutchwaters wijst er terecht op dat in de opdrachtbevestiging (zie 2.3) duidelijke afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de betalingsverplichtingen van [gedaagde]. Op grond daarvan was [gedaagde] gehouden om reeds bij aanvang van de werkzaamheden de tweede termijn, bestaande uit 60% van de koopprijs (€ 11.101,00), te betalen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt uit de onder 2.4 en 2.5 genoemde e-mailwisseling niet af te leiden dat tussen partijen een nieuwe afspraak omtrent de betalingstermijnen is gemaakt die in de plaats is gekomen van de oorspronkelijke afspraak.
4.3. [gedaagde] beroept zich voorts op opschorting van zijn betalingsverplichting. Hij stelt daartoe dat het stoombad vanaf het begin de onder meer volgende gebreken heeft vertoond.
(i) Problemen met de aan- en uitschakelaar. Het stoombad ging soms spontaan aan (het zogenaamde ‘ghost-switching’).
(ii) De geurstofdosering werkt niet goed. De geurstof dient gedoseerd te worden toegevoegd zodat deze kan verdampen. In de praktijk wordt de vloeistof echter in één keer verbruikt, waardoor deze niet verdampt en direct weer wegloopt.
(iii) Op een van de glazen wanden zit een kras.
(iv) Niet alle afsluitingen zijn afgedekt.
(v) Een deugdelijke handleiding ontbreekt.
4.4. Dutchwaters betwist dat sprake is van mankementen. Voor zover daarvan sprake is wordt zij door [gedaagde] niet in de gelegenheid gebracht deze te herstellen. Na het laatste bezoek van Dutchwaters op 8 februari 2011 heeft [gedaagde] haar de verdere toegang tot het huis geweigerd, aldus Dutchwaters.
4.5. De rechtbank begrijpt de stelling van Dutchwaters dat zij niet in de gelegenheid wordt gesteld om de mankementen te herstellen als een beroep op schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 BW. [gedaagde] stelt in verband hiermee het volgende. Hij erkent dat hij na 8 februari 2011 heeft geweigerd om Dutchwaters toe te laten tot zijn huis om het stoombad te testen en/of te repareren. [gedaagde] wil wel andere vertegenwoordigers van Dutchwaters ontvangen, maar niet [A], met wie de verhouding is verstoord. Voorts stelt [gedaagde] dat Dutchwaters, in een poging de oorzaak van de mankementen te achterhalen, voornemens is om de wand van de IR-cabine open te breken. [gedaagde] heeft hier geen vertrouwen in en vreest verdere schade. [gedaagde] eist dat eerst een gedegen plan wordt gemaakt door Dutchwaters.
4.6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:58 BW komt een schuldeiser in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleend of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering niet aan hem kan worden toegerekend. Nu [gedaagde] vanaf 8 februari 2011 Dutchwaters niet meer heeft toegestaan het stoombad te testen en/of te repareren, verkeert [gedaagde] vanaf dat moment in schuldeisersverzuim. De door [gedaagde] daarvoor aangevoerde redenen acht de rechtbank niet zodanig dat deze het schuldeisersverzuim opheffen. Dat [gedaagde] kennelijk iets tegen de persoon [A] heeft regardeert Dutchwaters niet. Het staat Dutchwaters, behoudens bijzondere omstandigheden die evenwel zijn gesteld noch gebleken, vrij om bij de uitvoering van een op haar rustende verbintenis gebruik te maken van die personen die zij wenst. Voorts heeft [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, wanneer Dutchwaters over zou gaan tot het openbreken van de wand van de IR-cabine, dit tot onherstelbare schade zou leiden. Op Dutchwaters rust overigens de plicht om, voor zover enig breekwerk noodzakelijk is, dit op deugdelijke wijzen te herstellen. Nu [gedaagde] in schuldeisersverzuim verkeert komt hem op grond van artikel 6:54 sub a BW geen beroep op opschorting toe. Dit leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011. De over de hoofdsom verschuldigde wettelijke rente tot 1 juni 2011 ad € 116,92 is (als op zichzelf niet betwist) eveneens toewijsbaar.
4.7. Dutchwaters stelt buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en vordert vergoeding daarvan. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen, zij het slechts tot een bedrag van € 768,00 (conform Rapport Voor-werk II).
4.8. Ook de vordering onder III is grotendeels toewijsbaar. [gedaagde] is uit hoofde van de overeenkomst gehouden om Dutchwaters haar contractuele verplichtingen te laten nakomen. Daaronder dient (mede) te worden verstaan dat [gedaagde] Dutchwaters in staat moet stellen om de nodige test-en reparatiewerkzaamheden uit te voeren, ook als daartoe noodzakelijk is dat de wand van de (door Dutchwaters zelf geïnstalleerde) IR-cabine wordt opengebroken. Voor zover dat laatste nodig is rust op Dutchwaters, zoals hiervoor reeds overwogen, de verplichting om voor deugdelijk herstel zorg te dragen. De rechtbank ziet thans nog geen aanleiding om een dwangsom op te leggen, aangezien er geen aanwijzingen zijn gesteld of gebleken die erop wijzen dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit vonnis zal voldoen.
4.9. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dutchwaters worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 83,31
- griffierecht € 568,00
- salaris advocaat € 768,00 (2 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.419,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Dutchwaters te betalen een bedrag van € 4.501,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2011, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan Dutchwaters te betalen een bedrag van € 116,92 aan t/m 1 juni 2011 vervallen wettelijke rente,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan Dutchwaters te voldoen een bedrag van € 768,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4. veroordeelt [gedaagde] om Dutchwaters haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst zonder enige belemmering na te laten komen,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in proceskosten, aan de zijde van Dutchwaters tot op heden begroot op € 1.419,31,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijs het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Bijleveld en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.?