ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7387
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en niet voldoen aan de voorwaarden van de bescheiden schaal regeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. T.A. Vetter, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 mei 2011, waarin zijn bijstandsverlening werd ingetrokken met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De eiser was in de veronderstelling dat zijn bijstandsverlening was beëindigd omdat zijn vrouw een baan had, maar de rechtbank stelde vast dat de intrekking van de bijstand niets te maken had met de werkgelegenheid van zijn vrouw. De rechtbank concludeerde dat de eiser had moeten begrijpen dat de intrekking van de bijstand gevolgen had voor zijn financiële situatie en dat hij zich daarover had moeten laten informeren.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de terugvordering van bijstand over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2011 terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de bescheiden schaal regeling. De rechtbank benadrukte dat de eiser zelf had aangegeven dat zijn bedrijf niet levensvatbaar was, wat betekende dat hij geen recht had op bijstand. De rechtbank verwierp ook het bezwaar van de eiser tegen een informatieve brief van 9 augustus 2011, omdat deze geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen had.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.