ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-3323 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van woningen aan het Kruitpad als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, waaronder de besloten vennootschap Beleggingsmaatschappij mr. [A] II B.V. en de gemeente Muiden. De rechtbank beoordeelde de aanwijzing van woningen aan het Kruitpad als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden. Eisers stelden dat de gemeente misbruik maakte van zijn bevoegdheid door de monumentenstatus te gebruiken om hun nieuwbouwplannen te dwarsbomen. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat de gemeente zijn bevoegdheid had misbruikt en dat de adviezen van de Monumentenadviescommissie zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid tot de aanwijzing van de woningen als gemeentelijk monument had kunnen besluiten, gezien de stedenbouwkundige, architectuurhistorische, cultuurhistorische, ensemble- en zeldzaamheidswaarde van de objecten. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waarbij zij ook de belangenafweging van de gemeente als redelijk beschouwde. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte die gemeenten hebben bij het aanwijzen van monumenten en de zorgvuldigheid die daarbij in acht moet worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3323 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beleggingsmaatschappij mr. [A] II B.V.,
gevestigd te Muiden,
eiseres,
en
2. [A] en [B],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers (hierna: eisers),
gemachtigde: mr. T. Barkhuysen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden,
verweerder,
gemachtigde: mr. Chr. B.B. van Zanten.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de stichting “Stichting Erfgoed Kruitpad Muiden”,
belanghebbende,
gemachtigde: [C].
Procesverloop
Bij besluiten van 20 augustus 2009 heeft verweerder het Kruidpad met kade, beschoeiing en bomen, de percelen Kruidpad [perceelnummers] en de zich daarop bevindende woningen aangewezen als gemeentelijk monument. Tegen de besluiten (kenmerken 2009/CZ/uit-11075, 2009/CZ/uit-11085 en 2009/CZ/uit-11089) die zien op de aanwijzing van de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] (de primaire besluiten) hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2012.
Eisers en hun gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Belanghebbende is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en de heer [D].
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Op 29 mei 2009 heeft verweerder het voornemen bekendgemaakt het Kruidpad met kade, beschoeiing en bomen, de percelen en de zich daarop bevindende woningen [perceelnummers] aangewezen als gemeentelijk monument. Eiseres is eigenaar van de percelen [perceelnummers]; [A] van perceel [perceelnummer] en [B] van perceel [perceelnummer].
1.2. Eisers hebben een zienswijze ingediend. Bij de primaire besluiten heeft verweerder genoemde objecten als gemeentelijk monument aangewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar aangetekend.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften (hierna: de Commissie), de aanwijzing van voornoemde objecten gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft, gelet op de redengevende omschrijving, het Kruitpad en de woningen van eisers aangewezen als gemeentelijk monument vanwege de stedenbouwkundige-, architectuurhistorische-, cultuurhistorische-, ensemble- en zeldzaamheidswaarde.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening Muiden 2007 (de verordening) wordt onder monument verstaan een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
2.2. Op grond van artikel 2 van de verordening wordt bij de toepassing van deze verordening rekening gehouden met het gebruik van het monument.
2.3. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de verordening kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een
monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
3. Beoordeling van het geschil
Belanghebbende
3.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de stichting “Stichting Erfgoed Kruitpad Muiden” (de stichting) overweegt de rechtbank het volgende.
3.2. Artikel 2 van de statuten van de Stichting bepaalt:
De stichting heeft ten doel het beschermen van de industrieel-, architechtonisch-, natuur- en cultuurhistorische waarde van het Kruitpad te Muiden, waaronder onder meer begrepen het Kruitpad zelf, de woningen, kade, beschoeiing, bomen alsmede van het terrein van de voormalige kruitfabriek “De Krijgsman” (de rietpolder) en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
3.3. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepalend of de rechtspersoon op grond van zijn statutaire doelstelling en volgens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
3.4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de stichting een opsomming gegeven van de feitelijke werkzaamheden van de stichting. Zij omvatten het bevorderen van de betrokkenheid van bewoners, ondernemers, organisaties en overheden bij de besluitvorming over de herinrichting van het KNSF-terrein in het algemeen en het Kruitpad in het bijzonder. Verder het starten, begeleiden, ondersteunen en coördineren van initiatieven en activiteiten zoals het beheren van een website, het uitvoeren van onderzoek, het geven van voorlichting op informatie-avonden, het uitgeven van een boekje, het verzamelen van verhalen van oud-bewoners van het KNSF-terrein. Tenslotte omvatten de feitelijke werkzaamheden nog het werven van fondsen en het deelnemen aan overleg bij de voorbereiding van besluiten en de totstandkoming van nieuw beleid met betrekking tot het Kruitpad en het terrein van de voormalige kruitfabriek.
3.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de opgave van de feitelijke werkzaamheden onjuistheden bevat. De rechtbank concludeert dan ook dat de werkzaamheden die de stichting verricht, kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb en dat daaruit blijkt dat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.
3.6. De conclusie is dat de stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb bij het bestreden besluit.
Détournement de pouvoir / misbruik van bevoegdheid
3.7. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat verweerder met de aanwijzing als gemeentelijk monument de nieuwbouwplannen van eisers dwarsboomt door plotseling en onverplicht allerlei beperkingen op te werpen die belemmerend werken voor de nakoming van die afspraken. Eisers voeren aan dat het college al jaren bekend is met de sloopplannen van eisers. Daarnaast heeft verweerder op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten de gronden in 2009 al als gemeentelijke monument aangewezen op grond van het feit dat de woningen in de toekomst worden veranderd of gesloopt. Op grond hiervan zou het bestreden besluit in rechte geen stand mogen houden, aldus eisers.
3.8. De rechtbank begrijpt dit betoog van eisers aldus, dat verweerder misbruik maakt van zijn bevoegdheid om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, en deze bevoegdheid aanwendt voor een ander doel dan waarvoor deze is toegekend.
Indien dit betoog zou slagen, komt de rechtbank niet meer toe aan de procedurele totstandkoming en de inhoud van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat wat eisers in dit verband hebben aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verweerder met het aanwijzingsbesluit heeft beoogd de nieuwbouwplannen van eisers te dwarsbomen. Evenmin is afdoende aannemelijk gemaakt dat verweerder zijn bevoegdheden voor andere dan de kenbaar gemaakte doeleinden heeft aangewend of anderszins misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt. De beleving van eisers, bezien in historisch perspectief, is daarvoor niet toereikend. Bij deze beoordeling heeft de rechtbank ook gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de initiële aanzet tot de monumentenprocedure niet van verweerder zelf is uitgegaan, maar van particuliere belangenorganisaties.
3.9. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de beroepsgronden gericht tegen (1) de totstandkoming van het besluit, (2) tegen de materiële inhoud van dat besluit en (3) ter zake van de belangenafweging.
Onzorgvuldige voorbereiding en totstandkoming van het bestreden besluit
3.10. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand heeft gebracht. Verweerder zou onvoldoende hebben gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de Commissie. Het feit dat de Commissie niet toekomt aan een zelfstandig oordeel over de monumentwaardige status van het Kruitpad volgt immers uit haar oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De Commissie komt dan niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Op de kritiek die door de Commissie wordt geuit op de besluitvorming wordt in het besluit niet ingegaan, aldus eisers.
3.11. De rechtbank is, anders dan eisers, van oordeel dat verweerder afdoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom van het advies van de Commissie is afgeweken. In dat verband merkt de rechtbank op dat verweerder allereerst gemotiveerd heeft uiteengezet dat de Commissie nauwelijks is ingegaan op de argumenten die door partijen naar voren zijn gebracht. Zo heeft de Commissie zich niet uitgelaten over de monumentenstatus van het Kruitpad. De Commissie heeft zich beperkt tot uitsluitend de ensemblewaarde. De Commissie heeft zich verder evenmin uitgelaten over de redengevende omschrijving, het advies van de Monumentenadviescommissie en het door eiseres ingebrachte tegenadvies van deskundige drs. [E] ([E]). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de Commissie zich, gelet hierop, niet heeft uitgelaten over de kern van het geschil.
3.12. Voorts heeft verweerder op goede gronden geconstateerd dat de Commissie is uitgegaan van een te beperkte taakopvatting. Immers, de bezwaarprocedure gaat uit van een volledige heroverweging van het bestreden besluit door het bestuursorgaan. Dit betekent dat mogelijke gebreken in het primaire besluit in de bezwaarprocedure kunnen worden hersteld. Verder biedt de bezwaarprocedure het bestuursorgaan de mogelijkheid om het besluit nader gedetailleerd en aanvullend te motiveren. Verweerder heeft afdoende toegelicht waarom verweerder het advies op dat onderdeel niet wenst te volgen. Verweerder heeft verder op goede gronden aangegeven dat niet gebleken is dat de Commissie in haar advies rekening heeft gehouden met nieuwe feiten en omstandigheden om zo tot een ex nunc-toetsing, op grondslag van de bezwaren te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder afdoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de Commissie.
3.13. Eisers hebben gesteld dat verweerder ten onrechte geen objectspecifieke analyse met andere panden heeft gemaakt. De rechtbank kan de stelling van eisers niet volgen nu in de verordening noch in enig ander wettelijk voorschrift is voorgeschreven dat een inventarisatie met andere panden is vereist.
Eisers hebben daarbij aangevoerd dat in de verordening aansluiting is gezocht bij de Monumentenwet 1988. Daarom dient bij de toepassing van de verordening aansluiting te worden gezocht bij het landelijk beleid als de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).
Nu het landelijk beleid wijst op terughoudendheid bij monumentenaanwijzingen van objecten en aandringt op de ontwikkelingsvrijheid van eigenaren is het bestreden besluit in strijd met dat beleid, aldus eisers.
3.14. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de verordening is bedoeld om op gemeentelijk niveau, aanvullend op het Rijksbeleid, beleid ten aanzien van monumenten te kunnen voeren. Er is slechts aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988 voor zover het de omschrijving van het begrip “monument” betreft. Deze aansluiting is pragmatisch van aard. De verwijzing betekent echter niet dat het landelijk beleid op de verordening van toepassing zou zijn. Hierbij moet worden aangetekend dat de MoMo, zeker als het gaat om de aanwijzing van monumenten, een beleidsstuk is op Rijksniveau, waarbij aansluiting kan worden gezocht, maar waar geen concrete conclusies voor specifieke lokale gevallen uit kunnen worden getrokken. Hoewel verweerder het uitgangspunt van “geen hindermacht” onderschrijft, betekent dat niet dat het verweerder niet vrij stond om tot aanwijzing en besluitvorming over te gaan, onafhankelijk van het kader van de Monumentenwet. In die zin vertoont het bestreden besluit dan ook geen formeel gebrek.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat in de MoMo het begrip “hindermacht” wordt gebruikt voor situaties waarbij de monumentenstatus op onjuiste gronden wordt gebruikt. Van een dergelijke situatie is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
3.15. Eisers hebben aangevoerd dat de bescherming van de panden kan worden meegenomen in het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan Stad Muiden.
3.16. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat een aanlegvergunningstelsel ook bepaalde bescherming kan bieden aan waardevolle panden. Een aanlegvergunningenstelsel biedt echter niet dezelfde bescherming aan panden als de status van gemeentelijk monument dat doet. Immers, er kan niet worden getoetst aan het belang van de monumentenzorg en er geldt geen bescherming voor andere wijzigingen aan het pand. Verweerder heeft dan ook gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om tot aanwijzing als gemeentelijk monument over te gaan nu het gaat om monumentwaardige zaken waarvan het behoud voor de toekomst dient te worden verzekerd.
3.17. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de Commissie niet in de gelegenheid te stellen op het nadere advies van de Monumentenadviescommissie van 4 maart 2010 te reageren. De rechtbank deelt dit standpunt van eisers niet en overweegt daartoe als volgt.
3.18. Op verzoek van verweerder heeft de Monumentenadviescommissie in de bezwaarschriftprocedure een nader advies uitgebracht. Dat advies is pas gevraagd nadat verweerder had besloten om andere redenen, en dus niet op grond van het advies van de Monumentenadviescommissie van 30 juni 2009, van het advies van de Commissie af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de Monumentenadviescommissie in haar nadere advies van 4 maart 2010 een reactie op de contra-expertise van [E] heeft gegeven en haar standpunt, zoals weergegeven in het advies 30 juni 2009, heeft gehandhaafd. Vervolgens heeft verweerder dit advies betrokken bij de nadere besluitvorming. In dat opzicht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bestreden besluit om die reden onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerder eisers in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te reageren op het nadere advies van de Monumentenadviescommissie. Een en ander blijkt uit de brief van eisers van
8 april 2010 waarin de gemachtigde van eisers een reactie op het nader advies geeft gegeven en tevens bijlagen heeft overgelegd.
3.19. Voorts heeft verweerder, anders dan door eisers is gesteld, het rapport “Kruitpad en de KNSF” van 8 maart 2010 wel degelijk bij zijn besluitvorming betrokken. Weliswaar is dit rapport niet expliciet in het bestreden besluit vermeld maar verweerder heeft in zijn verweerschrift verklaard van het rapport kennis te hebben genomen en geconcludeerd dat de conclusies in het rapport voor wat betreft de woningen Kruitpad [perceelnummers] overeenkomen met de conclusies van [E]. Hiermee kan naar het oordeel van de rechtbank gezegd worden dat genoemde rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
3.20. Eisers stellen met betrekking tot de inhoud van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde deskundigenadviezen, dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat is voldaan aan gangbare selectiecriteria om de woningen aan het Kruitpad [perceelnummers] aan te kunnen wijzen als monument en wijst op de door haar overgelegde tegenadviezen van [E]. In de redengevende omschrijving is niet verwezen naar de selectiecriteria. Door verweerder is voorts niet aangegeven in welke mate welke van de criteria zouden gelden. Eisers zijn dan ook van mening dat niet duidelijk is waar de aanwijzing op berust.
3.21. Voorop staat dat het aanwijzingsbesluit, gegeven de beoordelingsruimte die verweerder toekomt bij het beantwoorden van de vraag of een object als monument in de zin van de Monumentenverordening Muiden 2007 moet worden aangemerkt, door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst. Gelet op dit uitgangspunt is het aan eisers om aannemelijk te maken dat de aan dit besluit ten grondslag gelegde beschrijving en advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich daarop niet zonder nader onderzoek mocht baseren.
3.22. De rechtbank merkt daarnaast in meer algemene zin op dat het begrip “schoonheid” per definitie relatief en voor verschillende persoonlijke interpretaties vatbaar kan zijn. Eisers hebben terecht opgemerkt dat er geen volledige inventarisatie heeft plaatsgevonden in de gemeente Muiden van alle onroerende zaken die mogelijk voor de status van monument in aanmerking komen. In het nadere advies van de monumentencommissie van 4 maart 2010 is in antwoord op de door verweerder voorgelegde vragen afdoende toelichting gegeven op de noodzaak van een eventuele inventarisatie van monumentwaardige panden in de gemeente. Geconcludeerd wordt dat het weliswaar wenselijk is dat een inventarisatie wordt uitgevoerd, maar dat dit niet betekent dat monumentwaardige ensembles of objecten niet als incident beschermd zouden kunnen worden.
Anders dan eisers lijken te veronderstellen, betreft een dergelijke inventarisatie geen vereiste dat in de monumentenverordening wordt gesteld of daar uit voortvloeit. Evenmin kan in algemene zin worden gesteld dat de monumentwaardigheid van andere onroerende zaken in Muiden afdoet aan de al dan niet bestaande monumentwaardigheid van het Kruitpad. Voor zover eisers hebben willen betogen dat een dergelijke inventarisatie noodzakelijk is als referentiekader, overweegt de rechtbank dat het ontbreken daarvan kan leiden tot hogere eisen aan de motivering van een individueel aanwijzingsbesluit, maar niet reeds op voorhand dat besluit aantast.
3.23. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich voor zijn beoordeling van de monumentwaardigheid van de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] met name heeft gebaseerd op de adviezen van de Monumentenadviescommissie van 30 juni 2009 en 4 maart 2010. In de (door de Monumentenadviescommissie) aangepaste redengevende omschrijving die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is aangegeven dat de betreffende woningen van algemeen belang zijn vanwege de stedenbouwkundige-, architectuurhistorische-, cultuurhistorische-, ensemble- en zeldzaamheidswaarde.
De stedenbouwkundige waarde ligt in de bijzondere kwaliteit van de plek, die door zijn statige laanstructuur en verre zichtlijnen een contrast vormt met de oude kern van Muiden waar het stratenpatroon fijnmaziger is en door de contouren van de vestingwerken wordt omgeven. Deze structuur is ontstaan door de Muidertrekvaart die in 1638-1640 werd aangelegd en dus al aanwezig was vóór de komst van de Kruitfabriek. Het Kruitpad is ontstaan als een van de jaagpaden langs deze vaart.
De architectuurhistorische waarde ligt voor Kruitpad [perceelnummers] in het feit dat zij typologisch interessant en representatief zijn voor de wijze waarop dienstwoningen werden gebouwd aan het begin van de twintigste eeuw. Verder zijn zij, behoudens een enkele verstoring, goed bewaard gebleven. Kruitpad [perceelnummer] neemt een aparte plaats in door zijn expressieve vormgeving.
De cultuurhistorische waarde is zeer groot vanwege het grote belang als een herinnering aan de industriële historie van Muiden. De geschiedenis van de Kruitfabriek is heel belangrijk geweest voor Muiden. De Kruitfabriek heeft de stad gevormd. Dat de fabriek is gesloten doet daar niet aan af.
De woningen aan het Kruitpad vertellen over de huisvesting van personeelsleden zoals daarin werd voorzien door een grote onderneming aan het begin van de twintigste eeuw, waarbij de rang van het personeelslid doorslaggevend was. Dat deze cultuurhistorische betekenis tot op heden nog herkenbaar is in de morfologie van deze omgeving, is heel bijzonder.
De waarde als ensemble komt voort uit de samenhang tussen de trekvaart, kade, weg, beplating, woningen en de gedeelde geschiedenis. De woningen aan het Kruitpad hebben zeldzaamheidswaarde als zijnde één van de laatst overgebleven dienstwoningen uit de industriële geschiedenis van Muiden.
Verweerder heeft op basis van de redengevende omschrijving en de positieve adviezen van de Monumentenadviescommissie de aanwijzing van de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] als gemeentelijk monument gehandhaafd.
3.24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft uiteengezet waarom de door de Monumentenadviescommissie gebezigde selectiecriteria niet ongebruikelijk zijn.
3.25. Gelet op het voorgaande kunnen eisers naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd in hun betoog dat geen toetsing heeft plaatsgevonden aan gangbare selectiecriteria.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening Muiden 2007 (de verordening) geeft aan dat onder “monument” moet worden verstaan een ”zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde”. In de toelichting van de verordening valt te lezen dat aansluiting is gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988 en wordt er in gerefereerd aan de Memorie van Toelichting van de Monumentenwet 1988. Daarin worden begrippen, zoals “cultuurhistorische waarde” beschreven. In de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de verordening staat verder dat het begrip cultuurhistorische waarde dermate ruim is dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.
In de redengevende omschrijving worden vervolgens per gebouw en gebied de waarde voor de beoordeling van de monumentwaardigheid omschreven. De enkele omstandigheid dat een begrip als cultuurhistorische waarde nog nader kan worden ingevuld, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de door verweerder op deze wijze gehanteerde selectiecriteria onvoldoende controleerbaar en duidelijk waren.
3.26. De rechtbank merkt verder meer in het algemeen op dat de redengevende omschrijving dient om aan te geven welke aspecten van de objecten in het bijzonder beschermingswaardig zijn. In deze zaak is in de redengevende omschrijving, na het geven van een uitvoerige objectbeschrijving, in verschillende conclusies tot uitdrukking gebracht dat en waarom van het Kruitpad met kade, beschoeiing en bomen en de woningen op de betreffende percelen stedenbouwkundige waarde, ensemblewaarde, architectonische waarde, cultuurwaarde en zeldzaamheidswaarde hebben. Het zijn de in de redengevende omschrijving geduide waarden, waaronder in dit geval in het bijzonder de ensemblewaarde, die maatstaf zullen moeten zijn bij de beoordeling van aanvragen om monumentenvergunningen voor het wijzigen of slopen van (onderdelen van) de objecten. Deze waarden sluiten aan bij de selectiecriteria. Daarbij is voorts aangegeven waarom de objecten aan deze selectiecriteria voldoen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de objecten niet volgens die criteria mochten worden gewaardeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de in de redengevende omschrijving opgenomen conclusies afdoende adequaat aan waarin de monumentale waarden van het Kruitpad met kade, beschoeiing en bomen en de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers]
zijn gelegen en blijkt daaruit ook voldoende duidelijk welke aspecten in het bijzonder beschermingswaardig zijn.
De stelling dat onvoldoende duidelijk is gemaakt wat ten grondslag ligt aan de aanwijzing slaagt dan ook niet.
3.27. Eisers hebben de in de redengevende omschrijving opgenomen waardestelling van de objecten – onder meer - betwist met het rapport “Kruitpad en de KNSF” van 8 maart 2010, de rapportage van [F] ([F]) van 14 januari 2012 en in het bijzonder met de tegenadviezen van [E]. In die tegenadviezen is gemotiveerd aangegeven dat geen van de objecten monumentwaardig is.
Blijkens de adviezen van [E] betreft de kritiek op de adviezen van de Monumentenadviescommissie - samengevat- de gebruikte terminologie en de gehanteerde methode om tot monumentwaardigheid van de panden te adviseren. Zo concludeert [E] dat de typologische waarde van de woningen onherkenbaar is, dat de waarden van de woningen onvoldoende cultuurhistorisch onderscheidend zijn, er ontbreekt de correcte waardestelling van de woningen, er is ten onrechte uitgegaan van een complexbescherming en er is geen vergelijking gemaakt met andere dienstwoningen in Muiden.
3.28. [E] heeft gesteld dat er geen goede inventarisatie is uitgevoerd van de in 2004 aanwezige objecten en structuren op het terrein van de kruitfabriek. Hierdoor is het op zijn minst merkwaardig dat de objecten buiten het terrein los van de eigenlijke context (het hart van de fabriek) worden beoordeeld. Voorts heeft verweerder geen haast gemaakt met het opzetten van een verantwoord aanwijzingsbeleid voor gemeentelijke monumenten.
[E] heeft verder gesteld dat verweerder bij de aanwijzing niet is uitgegaan van een complexbescherming zoals in het huidige Rijksbeleid wordt gestimuleerd, namelijk planologisch door aanwijzing van een gebied. Er is in dit geval slechts sprake van – sectorale – objectbeschrijving waarbij feitelijke gebiedsbescherming (de trekvaart, weg en bomerij) niet volgens deze systematiek zijn beschermd.
3.29. Voorop staat dat verweerder in beginsel af mag gaan op de adviezen van zijn vaste deskundige, in deze zaak de Monumentenadviescommissie, tenzij dat advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zondermeer – aan zijn oordeelsvorming ten grondslag mocht leggen. Indien een deskundig tegenadvies is ingebracht, dient verweerder dit gemotiveerd bij zijn oordeelsvorming te betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de adviezen van de Monumentenadviescommissie van 30 juni 2009 en 4 maart 2010 niet inhoudelijk concludent zijn dan wel dat aan de wijze van totstandkoming van deze adviezen zodanige gebreken kleven dat verweerder deze in redelijkheid niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
3.30. De rapportage van [F] en de tegenadviezen van [E] weerleggen naar het oordeel van de rechtbank niet op overtuigende wijze de standpunten van de Monumentenadviescomissie.
In de adviezen van de Monumentenadviescommissie en de redengevende omschrijving is gemotiveerd ingegaan op hoe het Kruitpad zich verhoudt tot andere lanen en panden in de gemeente Muiden. De Monumentenadviescommissie heeft ten aanzien van de stedenbouwkundige waarde geconcludeerd dat het gebied door zijn statige laanstructuur en verre zichtlijnen een contrast vormt met de oude kern van Muiden waar het stratenpatroon fijnmaziger is en door de contouren van de vestingwerken wordt omgeven. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk door verweerder gemotiveerd waarom het Kruitpad afwijkt van het overige stratenpatroon van de gemeente Muiden en daarmee bijzonder is.
3.31. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder afdoende heeft uiteengezet waarom de cultuurhistorische waarde van het Kruitpad als zeer groot is aangemerkt. Het is, aldus verweerder, de nalatenschap van een industrie die veel voor de gemeente Muiden heeft betekend in het kader van de historie en het uiterlijk van de stad. Het KNSF-terrein is het enige overblijfsel van de industriële geschiedenis van Muiden en onderscheidt zich daarmee. De woningen aan het Kruitpad en de Vechtkade zijn de enige woningen die door KNSF destijds zijn gebouwd. In tegenstelling tot de woningen aan de Vechtkade zeggen de woningen aan het Kruitpad iets over de huisvesting van personeelsleden zoals daarin werd voorzien door grote bedrijven aan het begin van de twintigste eeuw, waarbij de rang van het personeelslid doorslaggevend was. Dit aspect komt nergens anders binnen de gemeente Muiden voor.
3.32. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van [E] – gelet op de adviezen van de Monumentenadviescommissie – dan ook te vaag en te abstract en is door [E] onvoldoende ingevuld hoe de methode van waardering in deze zaak dan wel had moeten zijn, nu waarderingscriteria zouden ontbreken en wat deze criteria danwel hadden moeten zijn.
3.33. De verschillen tussen de adviezen worden naar het oordeel van de rechtbank verklaard door een verschil van inzicht over de wijze waarop de waarden moeten worden vastgesteld en hoe deze vervolgens moeten worden gewaardeerd. De gekozen methode van waardering valt echter binnen de beoordelingsruimte die verweerder toekomt. De door [E] geponeerde stellingen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om te concluderen dat verweerder de redengevende omschrijving en de adviezen niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen en in redelijkheid niet tot aanwijzing had mogen overgaan.
3.34. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de Monumentenadviescommissie in haar adviezen 30 juni 2009 van 4 maart 2010 de inhoud van de tegenadviezen op inzichtelijke en concludente wijze heeft weerlegd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het standpunt van verweerder dat mocht worden afgegaan op de adviezen van de Monumentenadviescommissie – inhoudende dat de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] de monumentale waarden als beschreven in de redengevende omschrijving hebben – voor onjuist te houden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.25 van deze uitspraak is overwogen, verweerder ter bepaling hiervan beoordelingsruimte toekomt.
3.35. Uit al het vorenstaande volgt dat verweerder zich voor zijn besluitvorming met betrekking tot de vraag of de woningen beschermingswaardig zijn, heeft mogen baseren op de redengevende omschrijving en de adviezen van de Monumentenadviescommissie. Wat eisers in dit verband verder nog naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
3.36. Nu verweerder zich op deze adviezen en de redengevende omschrijving mocht baseren, is de vraag aan de orde of verweerder, in het kader van de te maken belangenafweging vervolgens in redelijkheid het algemeen belang van de aanwijzing van de objecten als gemeentelijk monument heeft mogen laten prevaleren boven de gestelde belangen van eisers bij het achterwege laten daarvan.
3.37. De rechtbank stelt voorop dat de uiteindelijke beslissing om ook daadwerkelijk over te gaan tot de aanwijzing als beschermd monument berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder en dat voor de rechtbank slechts ter beoordeling staat of verweerder na afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en of verweerder daarbij niet heeft gehandeld in strijd met geschreven of ongeschreven recht.
3.38. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder bij het bestreden besluit heeft verzuimd de vereiste afweging te maken tussen enerzijds het algemeen belang bij aanwijzing van de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] als beschermd gemeentelijk monument en anderzijds het (individuele) belang van eisers bij het achterwege laten van de aanwijzing. Eisers hebben in dit verband aangevoerd dat de aanwijzing tot gevolg heeft dat zij niet aan hun leveringsverplichting aan de koper van de woningen, Assisted Living B.V., kunnen voldoen. De rechtbank stelt vast dat tot op heden nog geen eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.
3.39. Eisers hebben hun standpunt dat zij door bouwbeperkingen in de toekomst schade zullen lijden, niet met bewijsstukken onderbouwd. Een taxatierapport waaruit de berekening van de gestelde schade blijkt, is evenmin door eisers in het geding gebracht. De rechtbank tekent hierbij aan dat, tot op de dag van de behandeling van deze zaak ter zitting, door eisers geen aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend. Bovendien staat niet op voorhand vast of de plannen van eisers gerealiseerd kunnen worden nu (eventuele) nieuwbouw in strijd is met het geldende bestemmingplan.
3.40. De stelling van eisers dat de woningen vanwege de staat waarin zij verkeren niet meer kunnen worden verhuurd en dat renovatie van de woningen ongeveer € 100.000 tot
€ 150.000 zal gaan kosten is niet onderbouwd met nadere stukken of anderszins aannemelijk gemaakt. Evenmin hebben eisers gegevens overgelegd waaruit blijkt dat binnen afzienbare tijd renovatie van de woningen noodzakelijk is. Voorts hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door de aanwijzing een economisch verantwoorde exploitatie van de woningen onmogelijk wordt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld dat een deel van de woningen in goede staat verkeert en wordt verhuurd. Eisers hebben dit niet betwist.
3.41. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat de enkele aanwijzing van een pand als gemeentelijk monument niet zonder meer betekent dat dit pand een lagere marktwaarde heeft dan in de situatie dat dat pand niet aan het beschermende vergunningstelsel is gebonden. De bescherming die wordt beoogd, betekent immers niet dat eventueel in de toekomst gewenste aanpassingen, wijzigingen of sloop geen doorgang kunnen vinden, maar alleen dat daarvoor eerst een (omgevings)vergunning zal moeten worden aangevraagd en die aanvraag zal moeten worden beoordeeld. De belangen van de eigenaar dienen in het kader van een concreet plan dan zorgvuldig te worden afgewogen tegen bescherming van het monumentale belang. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen overwegende betekenis behoefde te worden toegekend aan de gestelde waardedaling door eisers en dat compensatie niet aan de orde is.
3.42. Voor zover eisers hebben beoogd te stellen dat de verordening ten onrechte geen compensatieregeling bevat, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat er een rechtsgrond bestaat op basis waarvan de monumentenverordening een compensatieregeling dient te bevatten.
3.43. Gezien bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het aanwijzingsbesluit.
3.44. Het voorgaande in aanmerking nemend, komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen grond is voor de conclusie dat de door verweerder gemaakte belangenafweging, gelet op de door eisers gestelde belangen, niet redelijk is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eisers aangevoerde argumenten tegen de aanwijzing van de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] als monument voldoende gemotiveerd weerlegd.
3.45. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met het “fair play” beginsel en het vertrouwensbeginsel.
Het handelen in strijd met het fair play beginsel is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd en evenmin aannemelijk geworden. De rechtbank zal dit dus verder onbesproken laten.
3.46. Eisers hebben ten slotte betoogd dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel. Van een in rechte te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen kan pas sprake zijn indien er aan verweerder toe te rekenen toezeggingen of informatie bevoegdelijk, uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven. Van een dergelijke toezegging of gerechtvaardigde verwachting is de rechtbank niet gebleken.
3.47. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de woningen op de percelen Kruitpad [perceelnummers] in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument.
3.48. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3.49. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. P.H.A. Knol en
A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2012.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB