RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2259 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. J. Stam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde [A].
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 4 mei 2012 (het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2012.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Bij besluit van 4 mei 2012 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station met ingang van 11 mei 2012 voor de duur van twee maanden wordt ingetrokken. Hierbij heeft verweerder overwogen dat door een toezichthouder op 6 maart 2012 is geconstateerd dat verzoeker zich niet aan de aan de vergunning verbonden voorschriften heeft gehouden door te weigeren een echtpaar met hun hond te vervoeren. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de voorschiften bij de vergunning is opgenomen dat de vervoerder verplicht is handbagage toe te laten, daaronder begrepen levende dieren, die in een tas of mand kunnen worden neergezet of op schoot kunnen worden gehouden. Een hond kan, mits aangelijnd, ook op andere wijze worden vervoerd. Dat volgt ook uit de van toepassing zijnde Algemene voorwaarden die gelden voor alle chauffeurs met een TX-keur. Ritten mogen niet worden geweigerd, behalve als er sprake is van dronkenschap of dreiging van geweld. Nu verzoeker heeft geweigerd passagiers met hun hond mee te nemen, heeft hij gehandeld in strijd met de aan zijn vergunning verbonden voorschriften. Op grond van het geldende beleid volgt daarom een intrekking van de vergunning voor de periode van twee maanden. Het handelen conform het beleid is in dit geval niet onevenredig, aldus verweerder.
2.3. Verzoeker stelt dat uit de voorschriften niet blijkt dat een rit niet geweigerd mag worden op grond van het feit dat een passagier een hond bij zich heeft. Alleen in het geval van een hulp- of blindengeleidehond mag de rit onder geen beding worden geweigerd. Ook uit de algemene voorwaarden voor taxivervoer volgt geen verplichting tot het meenemen van honden. Ten slotte voert verzoeker aan dat voor zover van een overtreding zou blijken, de hem opgelegde sanctie te zwaar is in verhouding tot het vermeende vergrijp. Zeker nu geen sprake is van een duidelijke regel.
3.1. Op grond van artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2009 van de gemeente Amsterdam kunnen burgemeester en wethouders een vergunning voor het overige intrekken of wijzigen, indien de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
3.2. Per 1 februari 2012 gelden – voor zover hier van belang – de volgende voorschriften en sancties voor de taxistandplaats Centraal Station:
De vergunninghouder:
(…)
f. weigert geen ritten, ook niet van personen die vanwege hun beperkingen en/of beperkte mobiliteit afhankelijk zijn van hulpmiddelen, bijvoorbeeld een rolstoel en/of een hulp- of blindengeleidehond;
(…)
Bij eerste overtreding van de voormelde voorschriften – voor zover van toepassing – kan de vergunning voor de duur van twee maanden worden ingetrokken.
3.3. In artikel 3, aanhef en onder d, van het Uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Parkeerverordening 2009, voor zover hier van belang, is bepaald dat de lijst van categorieën van houders van motorvoertuigen die als belanghebbende in de zin van artikel 25, vierde lid, van de Parkeerverordening 2009 dienen te worden aangemerkt, bestaat uit: taxichauffeurs wier taxionderneming beschikt over TX-keur 17020 of 45011.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de regelgeving en de aan de vergunning verbonden voorschriften onduidelijk en voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Immers kan uit de voorschriften zoals die thans zijn opgesteld ook worden afgeleid dat de vervoersplicht uitsluitend geldt voor blindengeleide- of hulphonden. Ook uit de brief van januari 2012 waarmee verzoeker zijn vergunning kon afhalen is vermeld: “Mocht u uit geloofs- of persoonlijke overwegingen géén blindengeleide- of hulphond willen vervoeren dan geven wij u in overweging uw aanvraag niet door te zetten, omdat weigering van een blindengeleide- of hulphond wordt gezien als weigering van een rit!” De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze formulering evenmin volgt dat verzoeker gehouden was alle honden mee te nemen.
4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt evenmin uit de Algemene voorwaarden voor taxivervoer van KNV Taxi, die gelden voor alle chauffeurs met een TX-keur, dat verzoeker in dit geval het echtpaar met de hond niet had mogen weigeren. In artikel 9 van de Algemene voorwaarden is bepaald dat levende dieren, behoudens hetgeen in het volgende lid van dit artikel is bepaald, in gemakkelijk draagbare mand, tas of een dergelijk voorwerp welke kan worden neergezet of op schoot gehouden, mogen worden meegevoerd. Honden mogen evenwel ook op andere wijze worden meegevoerd, mits kort aangelijnd. In het tweede lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde dieren niet mogen worden meegenomen, indien deze op enigerlei wijze voor Reiziger of voor het personeel lastig of hinderlijk kunnen zijn of lijden aan een ernstige ziekte.
Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat de hond voor hem als chauffeur lastig en hinderlijk was, omdat hij in verband met mogelijke allergie van volgende passagiers zijn voertuig schoon zou moet maken na het vervoer. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter niet van oordeel dat dit geen reden kan zijn om een hond te weigeren.
4.3. Gezien het voorgaande kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verzoeker de voorschriften vermeld onder rechtsoverweging 3.2 daadwerkelijk heeft overtreden. De door verweerder gehanteerde norm is onvoldoende concreet om te gelden als grondslag voor een voor verzoeker belastend besluit als het onderhavige.
4.4. De hiervoor geschetste onduidelijkheid dient naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening van verweerder komen, zodat verweerder de vergunning van verzoeker niet rauwelijks mocht intrekken.
4.5. Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter ertoe om meer gewicht toe te kennen aan het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening dan aan het belang dat wordt gediend met de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen in die zin dat het besluit van 4 mei 2012 wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder een besluit heeft genomen op verzoekers bezwaar. De voorzieningenrechter draagt verweerder daarbij op om verzoeker per direct weer gebruik te laten maken van zijn belanghebbendenvergunning en om zijn elektronische toegangspas per direct opnieuw te activeren.
4.6. Nu het verzoek wordt toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Beslissing
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 4 mei 2012 tot zes weken na de beslissing op het bezwaar;
- draagt verweerder op om verzoeker per direct weer gebruik te laten maken van zijn belanghebbendenvergunning en om zijn elektronische toegangspas per direct opnieuw te activeren;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- te betalen aan verzoeker;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V. Heijman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB