RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/762 BESLU, AWB 10/763 BESLU en AWB 10/1215 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.E. Wannink,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum,
verweerder,
gemachtigde mr. F.R.M. van Lent.
Bij besluit van 9 mei 2008 (het bestreden besluit I ) heeft verweerder geweigerd om aan eiser een monumentenvergunning te verlenen voor het oprichten van een - losstaand - bijgebouw met overkapping (de berging) op het perceel [perceel] te [plaats] (het perceel).
Bij besluit van 9 mei 2008 (het bestreden besluit II) heeft verweerder geweigerd om aan eiser een monumentenvergunning te verlenen voor het plaatsten van een dakkapel op een aanbouw, die - middels een corridor en een eerdere aanbouw - vastzit aan het hoofdgebouw (het koloniehuis) op het perceel.
Bij besluit van 25 januari 2010 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet vaststellen dat van rechtswege een lichte bouwvergunning voor de hiervoor genoemde dakkapel is verleend, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I, II en III beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd met de zaken AWB 10/746 BESLU en AWB 10/424 BESLU ter zitting behandeld op 29 maart 2011. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Eiser heeft ter zitting het beroep in de zaken AWB 10/424 BESLU (van rechtswege verleende monumentenvergunning voor het veranderen van de indeling van het woonhuis) en
AWB 10/746 BESLU (van rechtswege verleende monumentenvergunning voor het oprichten (lees: vergroten) van een corridor tussen het woonhuis en de aanbouw) ingetrokken.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen en/of stukken aan de rechtbank te verstrekken en om eventuele oplossingen voor het ontstane geschil (in bredere zin) met elkaar te bespreken en te bekijken of er nog mogelijkheden zijn die nog niet zijn benut en die het afronden van deze procedures wellicht niet meer noodzakelijk maken.
Eiser heeft uiteindelijk bij brieven van 1 november 2011 en 7 november 2011 en verweerder bij brief van 22 november 2011 nadere inlichtingen verschaft en stukken overgelegd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens bericht dat het onderlinge overleg niet tot enige overeenstemming heeft geleid en dat de resterende procedures moeten worden voortgezet.
Omdat eiser geen toestemming had verleend om de zaken zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank de behandeling van de zaken voortgezet ter zitting van 23 maart 2012. Eiser is uiteindelijk met kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser is eigenaar van het perceel en van het daarop in 1911 - naar ontwerp van architect [architect] - gebouwde vrijstaande koloniehuis.
1.2. Bij besluit van 4 juni 1988 is het koloniehuis aangewezen als Rijksmonument. Uit de redengevende omschrijving blijkt dat de latere aanbouw aan de zuidoostzijde van het koloniehuis buiten de bescherming valt.
1.3. Eiser is na deze aanwijzing het koloniehuis en de daaraan verbonden aanbouw gaan uitbreiden. Zo heeft eiser een losstaand bijgebouw door middel van een corridor aan (de aanbouw aan) het koloniehuis verbonden. Voor deze vergroting van het koloniehuis heeft verweerder op 8 november 2006 een monumentenvergunning en op 16 maart 2007 een bouwvergunning met vrijstelling verleend. Nadien heeft eiser (zonder daarvoor vooraf vergunning aan te vragen) de corridor nog vergroot en een - van de op 16 maart 2007 verleende bouwvergunning afwijkende - dakkapel aangebracht op de aan de corridor verbonden aanbouw. Ook heeft eiser een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw (berging) op het perceel gebouwd.
1.4. Om de dakkapel in zijn huidige vorm te legaliseren, heeft eiser op 9 november 2007 een bouwvergunning aangevraagd. Op 15 november 2007 heeft verweerder de bouwaanvraag van eiser in de Laarder Courant De Bel gepubliceerd. Op 14 november 2007 heeft eiser een monumentenvergunning voor deze dakkapel aangevraagd.
Op 6 december 2007 heeft verweerder de monumentenaanvraag van eiser in de Laarder Courant De Bel gepubliceerd.
1.5. Op 14 november 2007 heeft eiser een monumenten- en bouwvergunning voor de berging aangevraagd om ook deze te legaliseren. Op 29 november 2007 heeft verweerder deze aanvragen van eiser in de Laarder Courant De Bel gepubliceerd.
1.6. Bij brief van 20 december 2007 heeft verweerder eiser bericht dat zijn aanvraag om een bouwvergunning voor de berging wordt aangehouden op grond van artikel 54 van de woningwet, tot uiterlijk twee weken na het onherroepelijk worden van de monumentenvergunning.
1.7. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder geweigerd om aan eiser een monumentenvergunning te verlenen voor het plaatsen van de berging op het perceel. Verweerder heeft - onder verwijzing naar het advies van de Monumentencommissie van de gemeente Blaricum (de monumentencommissie) van 12 december 2007 - overwogen dat voor deze berging, inhoudende een losstaand, plat afgedekt bijgebouw aan de voorzijde van de kavel, een monumentenvergunning is vereist, gezien de nabijheid van die berging bij de woning. Omdat de berging volgens de monumentencommissie afbreuk doet aan het totaalbeeld vanaf de openbare weg, heeft de monumentencommissie een negatief advies uitgebracht, naar aanleiding waarvan verweerder de monumentenvergunning heeft geweigerd.
1.8. Bij besluit van 20 november 2008 heeft verweerder geweigerd bouwvergunning voor de berging te verlenen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en verweerder hiervoor geen vrijstelling wenst te verlenen. Bij besluit van
23 december 2009, verzonden op 24 december 2009 (kenmerk 2009-018928/BA), heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de weigering bouwvergunning te verlenen gehandhaafd.
1.9. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder geweigerd om aan eiser een monumentenvergunning te verlenen voor de - in afwijking van de verleende bouwvergunning - gerealiseerde dakkapel op de aan de corridor verbonden aanbouw. Verweerder heeft de weigering gebaseerd op het negatieve advies van de monumentencommissie van 19 maart 2008, waarin wordt overwogen dat de beoogde dakkapel het dakvlak van de uitbouw overheerst waardoor het de rol van hoofdgebouw gaat spelen. Zeker ten opzichte van de bescheidenheid van de bijbehorende woning wordt de dakkapel niet passend geacht.
1.10. Bij brief van 23 december 2008 heeft eiser verweerder meegedeeld dat, nu er volgens hem geen monumentenvergunning voor de dakkapel is vereist, verweerder vóór
21 december 2007 een beslissing had moeten nemen op de aanvraag voor een bouwvergunning en dat eiser dus inmiddels beschikt over een van rechtswege verleende lichte bouwvergunning voor de dakkapel.
1.11. Bij het bestreden besluit III heeft verweerder de brief van 23 december 2008 als een bezwaarschrift aangemerkt tegen de weigering om vast te stellen dat van rechtswege een lichte bouwvergunning voor de dakkapel is verleend en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat, zolang de monumentenvergunning is geweigerd, de aanvraag wordt aangehouden op grond van artikel 54 van de woningwet, zodat er nog geen primair besluit is genomen. De bezwaarprocedure staat dan ook niet open, zodat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, aldus verweerder.
2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1. Niet in geschil is dat verweerder ten aanzien van de bestreden besluiten I en II heeft verzuimd om de uniforme openbare voorbereidingprocedure (uov) van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de voorgeschreven wijze te volgen. Het besluit kan echter, ondanks dit gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand blijven, omdat ter zitting is gebleken dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad en niet aannemelijk is dat andere potentiële belanghebbenden zijn benadeeld door de schending van afdeling 3.4 van de Awb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat dit gebrek wat hem betreft kan worden gepasseerd en dat dit ook zijn voorkeur heeft. Eiser wil graag een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, hetgeen hij in het navolgende - voor zover mogelijk - zal krijgen.
2.2. Gezien hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser ook beroep heeft ingesteld tegen de gehandhaafde weigering om bouwvergunning voor de berging te verlenen (zie overweging 1.8.) of dat hij uitsluitend beroep heeft ingesteld tegen de weigering een monumentenvergunning voor de berging te verlenen.
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tegen het besluit van 23 december 2009, waarbij de weigering om voor de berging bouwvergunning te verlenen is gehandhaafd (zie overweging 1.8), binnen de geldende beroepstermijn beroep heeft ingesteld. De stukken die eiser bij brief van 1 november 2011 in dit verband heeft overgelegd, tonen slechts aan dat bezwaar is gemaakt tegen de weigering om voor de berging bouwvergunning te verlenen. Dat eiser tegen de op dit bezwaar genomen besluit beroep heeft ingesteld, is de rechtbank noch verweerder gebleken.
Voor zover het faxbericht van eiser van 14 april 2010, waarin hij ook gronden heeft gericht tegen de weigering bouwvergunning te verlenen voor de berging, als een zelfstandig beroepschrift tegen het besluit van 23 december 2009 zou moeten worden aangemerkt, is dat beroepschrift buiten de beroepstermijn ingediend. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat die termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser niet ter zitting van 23 maart 2012 is verschenen om een eventuele verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding toe te lichten.
2.2.2. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de weigering om eiser (vrijstelling en) bouwvergunning te verlenen voor de berging inmiddels onherroepelijk is.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande met zich dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen de weigering om monumentenvergunning te verlenen voor de berging. De gevraagde monumentenvergunning strekt er immers uitsluitend toe het bouwplan, te weten de reeds gerealiseerde berging, te legaliseren. Nu de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld dat de weigering om voor dit bouwplan bouwvergunning te verlenen onherroepelijk is, kan het bouwplan reeds hierom niet worden gelegaliseerd. Eiser heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of voor de berging een monumentenvergunning vereist is en, zo ja, of die in redelijkheid kon worden geweigerd.
2.4. Gelet op het voorgaande zal het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2.5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit II, waarbij geweigerd is om monumentenvergunning te verlenen voor de dakkapel op de aanbouw, geen stand kan houden, omdat naar zijn stellen voor die dakkapel helemaal geen monumentenvergunning is vereist. Eiser heeft in dit verband een advies van [A], adviseur Monumentenzorg Buro4, van 28 maart 2011 overgelegd, die betrekking heeft op de corridor, maar waaruit volgens eiser tevens blijkt dat voor de dakkapel geen monumentenvergunning nodig is.
2.5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de dakkapel op de aanbouw een monumentenvergunning is vereist. De dakkapel is immers op een aanbouw geplaatst die door middel van een corridor met het hoofdgebouw, het koloniehuis, is verbonden. Die aanbouw is hierdoor dusdanig met het koloniehuis verbonden dat het in bouwkundige zin daarmee moet worden vereenzelvigd. Tezamen vormen het koloniehuis (met eerdere aanbouw), de corridor en de aanbouw bouwkundig en functioneel één onlosmakelijke zelfstandige eenheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat voor het verbinden van de aanbouw met het hoofdgebouw door middel van een corridor ook een monumentenvergunning is aangevraagd en verleend (zie overweging 1.3.). Nu de aanbouw, waarop de dakkapel is geplaatst, eerst na de aanwijzing door middel van een corridor met het hoofdgebouw is verbonden, heeft eiser weliswaar terecht gesteld dat die aanbouw niet medebepalend kan zijn geweest voor de opneming van het pand in het register van beschermde monumenten. Hetzelfde geldt voor de andere (eerdere) aanbouw, waarover in het aanwijzingsbesluit is opgenomen dat die buiten de bescherming valt. Dit neemt evenwel niet weg dat het gehele pand, dus ook de latere aanbouwen, onder de bescherming van de wet valt en dat daarom voor de door eiser geplaatste dakkapel op de aanbouw een monumentenvergunning nodig is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 juni 2003, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AF9838). Dat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten in een advies van 18 oktober 2007 heeft vermeld dat de betreffende aanbouw geen onderdeel uitmaakt van het monument, maakt dit oordeel niet anders. Toen dat advies werd uitgebracht, was de aanbouw immers - anders dan nu het geval is - nog een losstaand bijgebouwtje. Het advies van [A] van 28 maart 2011 geeft de rechtbank evenmin aanleiding anders te oordelen. Eisers betoog vindt ook geen steun in de door hem aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 april 2004 (LJN: AO7522). Anders dan in die uitspraak dient in eisers geval immers te worden geconcludeerd dat het onderdeel waar het om draait (in dit geval de aanbouw, waarop de dakkapel is geplaatst) niet als een zelfstandige eenheid kan worden aangemerkt, maar onderdeel is gaan uitmaken van het destijds als monument aangewezen hoofdgebouw. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
2.6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft gericht tegen de reden waarom verweerder de vereiste monumentenvergunning heeft geweigerd te verlenen. Voor zover dit toch in eisers beroepsgronden zou moeten worden ingelezen, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft aan de weigering om deze vergunning te verlenen het negatieve advies van de monumentencommissie van 19 maart 2008 (zie overweging 1.9.) ten grondslag gelegd. Gesteld noch gebleken is dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de invloed van de dakkapel op de monumentale waarden van het koloniehuis ten grondslag had mogen leggen. Voor zover eiser met het door hem overgelegde advies van [A] van 28 maart 2011 niet alleen heeft willen aanvoeren dat geen monumentenvergunning nodig is, maar ook dat het advies van de monumentencommissie niet deugt, overweegt de rechtbank dat het advies van [A] geen betrekking heeft op de dakkapel, maar op de corridor. Dit advies geeft reeds daarom geen aanleiding te concluderen dat verweerder het advies van de monumentencommissie niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij heeft de monumentencommissie op 22 november 2011 schriftelijk gereageerd op dit advies en geconcludeerd dat het negatieve advies - ook na kennisneming van het advies van [A] - gehandhaafd wordt. Eiser heeft hier niet meer inhoudelijk op gereageerd. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de monumentenvergunning voor de dakkapel niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.6.1. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de weigering om (de vereiste) monumentenvergunning voor de dakkapel te verlenen in rechte stand kan houden. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal dan ook ongegrond worden verklaard.
2.7. Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit III overweegt de rechtbank als volgt.
2.7.1. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan indien voor het bouwwerk een vergunning, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, is vereist.
2.7.2. Gezien het voorgaande is eisers stelling in zijn - als bezwaarschrift aangemerkte - brief van 23 december 2008 (te weten dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om een lichte bouwvergunning voor de dakkapel en dat die vergunning daarom van rechtswege is verleend) niet juist te achten. Nu een monumentenvergunning was vereist, was verweerder, gelet op artikel 54 van de Woningwet, gehouden om de bouwaanvraag aan te houden, zodat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Nu eiser geen andere gronden tegen het bestreden besluit III heeft aangevoerd dan dat verweerder er in dat besluit ten onrechte vanuit is gegaan dat een monumentenvergunning voor de dakkapel nodig is en deze beroepsgrond niet slaagt, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond verklaren.
2.8. De rechtbank overweegt tot slot nog het volgende. Eiser heeft, naar aanleiding van de in het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2011 vermelde intrekking van de beroepen in de zaken AWB 10/424 BESLU en AWB 10/746 BESLU, op 30 maart 2011 een faxbericht naar de rechtbank verzonden. Hierin heeft eiser vermeld dat ‘het beroep tegen de weigering om een bouwvergunning te verlenen voor (het vergroten van) de corridor onverkort van toepassing blijft’. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiser een beroepschrift heeft ingediend tegen de bij besluit van 23 december 2009, verzonden op
24 december 2009 (kenmerk 2009-018931/BA), gehandhaafde weigering om bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van de corridor. Ter zitting van
23 maart 2012 is gebleken dat ook verweerder niet over een beroepschrift dan wel over een als zodanig aan te merken ‘bezwaarschrift’ tegen dat besluit beschikt. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een beroep tegen het besluit van
23 december 2009 dat van toepassing kan blijven. Dat verweerder in zijn reactie van
28 november 2011 - naar op de zitting bleek abusievelijk - uitgebreid is ingegaan op de vraag of de bouwvergunning voor de corridor op goede gronden is geweigerd, maakt dit niet anders. De gronden die eiser tegen het genoemde besluit heeft gericht, zullen dan ook verder buiten bespreking worden gelaten.
2.9. Gezien het voorgaande zal het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk worden verklaard. De beroepen tegen de bestreden besluiten II en III zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
- het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- de beroepen tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Niersman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2012.
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB