ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-221 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om extra uren rechtsbijstand in een strafzaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Schuurman, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, die de aanvraag om extra uren had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij zelf geen bezwaar heeft gemaakt, terwijl het beroep van de gemachtigde van eiser wel ontvankelijk is.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de aanvraag om extra uren rechtsbijstand is afgewezen op basis van het beleid van verweerder, dat stelt dat extra uren alleen worden goedgekeurd als de zaak feitelijk of juridisch gecompliceerd is. De rechtbank oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een veelheid van juridisch relevante feiten die het gebruikelijke overstijgt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het aantal daadwerkelijk bestede uren niet het enige criterium is voor het toekennen van extra uren, maar dat verweerder op een abstracte wijze toetst of de extra uren voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om extra uren heeft kunnen afwijzen en verklaart het beroep van de gemachtigde van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is mondeling gedaan, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/221 WRB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 4 mei 2012 in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. S. Schuurman,
en
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. E.J.W. Reijnders.
Zitting hebben:
mr. C.J. Polak, rechter,
mr. J.M. Breimer, griffier.
Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door mr. P.M. Hoogstad, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen meegedeeld dat partijen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de gemachtigde van eiser ongegrond.
Overwegingen
1. Bij besluit van 6 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de gemachtigde van eiser om extra uren rechtsbijstand te mogen besteden in een strafzaak, afgewezen. Bij besluit van 30 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op grond van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk is, omdat eiser zelf geen bezwaar heeft gemaakt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten. Het beroep van de gemachtigde van eiser is wel ontvankelijk.
3. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) wordt, indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan driemaal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits de raad voor rechtsbijstand (de raad) de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 Bvr heeft goedgekeurd.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr, voor zover hier van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de tijdgrens een aanvraag in bij de raad tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Ingevolge het tweede lid van dat artikel stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
5. Verweerder hanteert volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, 2006; hierna: het Handboek Vergoedingen) als beleid dat de begroting van de tijdbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten extra werkzaamheden, bedoeld in artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet.
6. Verweerder heeft de aanvraag van de gemachtigde om extra uren afgewezen, omdat in de strafzaak geen sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, noch van een bijzondere rechtsvraag.
7. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een zodanige veelheid van juridisch relevante feiten, dat dit het gebruikelijke overstijgt. Uit de bij de begroting overgelegde urenlijst blijkt wel dat de gemachtigde van eiser werkzaamheden heeft verricht in de strafzaak en daarvoor wellicht meer uren heeft besteed dan voor hem gebruikelijk is, maar uit de lijst blijkt niet dat de gevraagde extra uren zijn besteed omdat sprake is van een veelheid van juridisch relevante feiten. De rechtbank merkt hierbij op dat het aantal daadwerkelijk bestede uren niet het criterium is voor het toekennen van een vergoeding voor extra uren, maar dat verweerder op een meer abstracte wijze toetst of de extra uren voor vergoeding in aanmerking komen.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere rechtsvraag die zich in strafzaken zelden voordoet en met de behartiging waarvan meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft kennelijk al in een andere strafzaak op het door de gemachtigde van eiser genoemde punt een uitspraak gedaan. De gemachtigde van eiser heeft de uitspraak van het EHRM wel nader moeten bestuderen en moeten toepassen op de specifieke strafzaak van eiser, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat daaraan zoveel extra tijd is besteed, dat die extra tijd voor vergoeding in aanmerking komt.
9. De rechtbank merkt nog op dat er op grond van het Bvr voor het horen van getuigen en voor extra zittingen – op aanvraag – extra punten kunnen worden toegekend.
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om extra uren heeft kunnen afwijzen, en verklaart het beroep van de gemachtigde van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Afschrift verzonden op:
D: C
SB