ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-5686 WIA, AWB 11-5692 WIA en AWB 12-716 ZW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op basis van de Ziektewet en Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Eiser, die als bankwerker/ijzerwerker werkzaam was, had zich in 2006 ziek gemeld en ontving sindsdien een Ziektewet (ZW) uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser zijn werkzaamheden in volle omvang had hervat en dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen. De rechtbank concludeerde dat de ZW-uitkering van eiser over de periode van 15 april 2008 tot en met 15 december 2008 onverschuldigd was betaald en dat de verweerder op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW gehouden was het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat hij niet in staat was om zijn arbeid te hervatten en oordeelde dat de intrekking van de WIA-uitkering en de terugvordering van de ZW-uitkering terecht waren. Eiser had geen recht op een IVA-uitkering omdat hij de wachttijd niet had doorlopen en er was geen grond voor verrekening van de ontvangen uitkeringen. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/5686 WIA, AWB 11/5692 WIA en AWB 12/716 ZW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde R. Hopster.
Procesverloop
In de zaak AWB 11/5686 WIA
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het besluit van
16 december 2008 (lees: 8 december 2008) ingetrokken.
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten dat eiser vanaf 16 december 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
In de zaak AWB 11/5692 WIA
Bij besluit van 13 juli 2011 (het primaire besluit III) heeft verweerder de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering over de periode van 16 december 2008 tot en met 30 juni 2011 ten bedrage van € 86.173,33 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 25 juli 2011 (het primaire besluit IV) heeft verweerder het totaalbedrag dat eiser terug dient te betalen vastgesteld op € 79.694,69.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard (het bestreden besluit II).
In de zaak AWB 12/716 ZW
Bij besluit van 30 september 2011 (het primaire besluit V) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 15 april 2008 beëindigd. Tevens heeft verweerder bij dit besluit een bedrag van € 19.381,34 aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 15 april 2008 tot en met 15 december 2008 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit V ongegrond verklaard (het bestreden besluit III).
In alle zaken
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten I, II en III beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 27 april 2012 gevoegd behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
In alle zaken
1.1 Eiser was werkzaam als bankwerker/ijzerwerker via Ceres Uitzendorganisatie bij Shipdock B.V. (Shipdock), toen hij op 19 december 2006 is uitgevallen voor zijn werkzaamheden wegens een ontregelde diabetes, een liesbreuk en een hersenbloeding. Per datum uitval ontving eiser een ZW-uitkering.
1.2 Bij besluit van 8 december 2008 heeft verweerder eiser vanaf 16 december 2008 een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend.
1.3 Bij de primaire besluiten I tot en met V heeft verweerder – samengevat - beslist dat eiser met ingang van 15 april 2008 en 16 december 2008 geen recht heeft op een
ZW-uitkering respectievelijk een WIA-uitkering. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiser van 15 april 2008 tot 21 januari 2010 in de volle omvang en zonder beperkingen de werkzaamheden heeft hervat die hij ook verrichtte toen hij op 19 december 2006 wegens ziekte uitviel. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan eiser over de periode van 15 april 2008 tot en met 15 december 2008 uitbetaalde ZW-uitkering van € 19.381,34 onverschuldigd is betaald en dit bedrag van eiser teruggevorderd. Tevens heeft verweerder de over de periode van 16 december 2008 tot en met 30 juni 2011 volgens hem ten onrechte aan eiser uitbetaalde WIA-uitkering van
€ 86.173,33 teruggevorderd.
1.4 Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat uit een onderzoek werknemersfraude is gebleken dat eiser met ingang van 15 april 2008 tot 21 januari 2010 fulltime heeft gewerkt in zijn maatmanwerkzaamheden bij Oranjewerf Scheepsreparatie B.V. (hierna: Oranjewerf). Zijn bedrijfsleider [A] heeft verklaard dat eiser alle onderdelen van zijn taak naar behoren heeft verricht. Hieruit volgt dat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt, zodat er geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan. Aangezien geen recht op uitkering is ontstaan, kunnen de inkomsten van eiser, anders dan hij heeft gesteld, niet worden verrekend. Als eiser meent dat hij vanaf 21 januari 2010 arbeidsongeschikt is, is op dat moment een nieuwe wachttijd van 104 weken gaan lopen, aldus verweerder.
1.5 Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit I, is de IVA-uitkering van eiser terecht ingetrokken. Volgens verweerder is er geen dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien.
1.6 Bij het bestreden besluit III heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit V ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat op grond van het onderzoek werknemersfraude voldoende is komen vast te staan dat eiser vanaf
15 april 2008 bij de Oranjewerf loonvormende arbeid heeft verricht. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar verklaringen van getuigen en de werkgever en de door Oranjewerf opgestelde urenlijsten. Eiser heeft deze werkzaamheden noch de inkomsten aan verweerder opgegeven. De arbeidsdeskundige heeft in het kader van de WIA-beoordeling per einde wachttijd vastgesteld dat eiser geschikt is voor zijn maatmanfunctie van bank- en ijzerwerker voor 48,20 uur per week. Aangezien eiser zijn eigen werkzaamheden (bij een andere werkgever) volledig heeft hervat, heeft hij met ingang van 15 april 2008 geen recht meer op een ZW-uitkering, aldus verweerder.
2. Wettelijk kader
2.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2.2 Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Ziektewet wordt – voor zover hier van belang – het ziekengeld dat onverschuldigd is betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) teruggevorderd. Ingevolge het vierde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.3 Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.4 Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet een wachttijd van 104 weken. Ingevolge het derde lid – voor zover hier van belang – worden bij het bepalen van de wachttijd perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet in aanmerking genomen.
2.5 Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2.6 Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd. Ingevolge het vierde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Beoordeling van de beroepen
In de zaak AWB 12/716 ZW
3.1 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiser gedurende het gehele tijdvak van 15 april 2008 tot en met 15 december 2008 geschikt was voor ‘zijn arbeid’ in de zin van de ZW en dat hij in volle omvang zou hebben hervat bij een andere werkgever. De werkzaamheden van eiser bij de Oranjewerf in deze periode waren van een geheel andere aard dan die destijds bij Shipdock. Van de arbeid op de Oranjewerf is geen werkomschrijving opgemaakt, zodat niet vast staat dat sprake is van dezelfde werkzaamheden. Bij Shipdock was eiser gemiddeld 48,20 uur per week werkzaam, terwijl uit de rapportage van 21 april 2010 van handhavingdeskundige A. Rensenbrink volgt dat eiser in 2008 bij de Oranjewerf gemiddeld 40,96 uren per week heeft gewerkt. Daarnaast was het maatmanloon van € 16,90 bij Shipdock aanzienlijk hoger dan hetgeen eiser ontving voor de werkzaamheden op de Oranjewerf. Uit de rapportage van de handhavingsdeskundige volgt immers dat vergelijkbare werknemers van de Oranjewerf een gemiddeld uurloon van € 14,55 ontvingen in 2008. Eiser heeft er eveneens op gewezen dat zijn medische aandoeningen het niet mogelijk maakten om ten tijde van het werk op de Oranjewerf op grote hoogtes te werken of meer dan 30 kilo te tillen of te dragen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet over kunnen gaan tot intrekking, maar was gehouden om het (fictieve) inkomen te verrekenen met het ziekengeld, aldus eiser.
3.2 De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.1 Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden van eiser op de Oranjewerf in Amsterdam. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser over het tijdvak van 15 april 2008 tot en met 15 december 2008 activiteiten heeft verricht op de Oranjewerf die in het economische verkeer een waarde vertegenwoordigen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze werkzaamheden bij de Oranjewerf zijn aan te merken als ‘zijn arbeid’ in de zin van de ZW.
3.2.2 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Bij de einde wachttijd beoordeling die ten grondslag heeft gelegen aan de toekenning van de IVA- uitkering heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 7 november 2008 deze laatst verrichte arbeid van eiser bij Shipdock geduid als bankwerker/ijzerwerker voor 48,20 uur per week. Het maatmanloon is gesteld op € 16,90 per uur. Als algemene functieomschrijving heeft de arbeidsdeskundige gegeven:
‘Lassen van staal en ijzer en bewerken ervan. De voornaamste taken en de daaruit voortvloeiende belasting waren als volgt:
Taken; branden, slijpen, lassen, buigen, knippen van ijzer- en staalmateriaal aan schepen. Belasting is lichamelijk: hoofdzakelijk staand werken bij lassen, geregeld ook zwaar bovenhands lassen en metaal bewerken, knielend en hurkend en kruipend werken en lassen, geregeld tillen en dragen tot meer dan 30 kilo per keer.
Psychisch: wel gestaag doorwerken, maar niet echt hoog handelingstempo, wel gevaarlijk werken met lasapparatuur.’
Partijen hebben deze beschrijving van de maatmanfunctie niet betwist en tegen deze beoordeling is geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld, zodat de rechtbank van de juistheid van deze beschrijving uit gaat.
3.2.3 Verweerder heeft het bestreden besluit III onder andere gebaseerd op het onderzoeksrapport werknemersfraude van 12 april 2010, opgemaakt door inspecteur
[inspecteur]. Blijkens dit rapport heeft [inspecteur] onder meer [B], werkzaam op de administratie van Oranjewerf, gehoord. [B] heeft, voor zover hier van belang, op
22 januari 2010 het volgende verklaard:
‘De heer [eiser] werkt hier via het uitzendbureau. (…) wij betalen voor hem aan het uitzendbureau. Hij werkt bij Technica UZB te Ridderkerk. Hij is ijzerwerker op de schepen en hij werkt gewoon. Als hij niet zou functioneren dan zou hij hier niet mogen komen. Ik kopieer vanaf 2006 de urenstaten van de heer [eiser] en deze kunt u bij mij ophalen. Hij is hier vandaag geweest om te zeggen dat hij niet meer komt.’
Voorts heeft [inspecteur] de bedrijfsleider van de Oranjewerf, [A], gehoord. [A] heeft, voor zover hier van belang, verklaard:
‘U toont mij een kopie van het paspoort en rijbewijs van de heer [eiser]. Ik herken de heer [eiser] en ik kan u verklaren dat hij hier sinds medio 2008 heeft gewerkt. Hij werkte zeker zo hard als de rest en hij werkte ook in de weekenden. Wij betaalden de rekeningen van Technica voor hem, wij leenden hem daar in.’
In het onderzoeksrapport is verder vermeld dat voor de werkzaamheden op de Oranjewerf bedragen in rekening zijn gebracht door de uitzendorganisatie Technica Ridderkerk B.V. De Oranjewerf heeft aan verweerder de urenstaten van eiser vanaf week 16 van 2008 tot en met week 52 van 2009 overgelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit deze urenstaten naar voren komt dat eiser in diverse weken ook de volle weekenden heeft gewerkt en in die weken beduidend meer dan 48,20 uur werkzaam is geweest.
3.2.4 Naar aanleiding van het fraudeonderzoek heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 14 juni 2011 geoordeeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser in het kader van de WIA einde wachttijd beoordeling 0 % is. De arbeidsdeskundige heeft hiertoe overwogen dat onderzoek heeft uitgewezen dat eiser van 15 april 2008 tot 21 januari 2010 voor 50 uur per week werkzaam is geweest als bankwerker/ijzerwerker. Uit het onderzoeksrapport werknemersfraude van 12 april 2010 en de telefonische informatie van [A] is komen vast te staan dat eiser vanaf 15 april 2008 zijn maatmanwerkzaamheden heeft kunnen uitvoeren.
3.2.5 In reactie op het beroepschrift van eiser heeft de bezwaararbeidsdeskundige op
5 maart 2012 een nadere rapportage opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft een dossierstudie verricht en telefonisch contact gehad met [A]. [A] heeft verklaard dat eiser werkte als ijzerwerker. Het werk bestond voornamelijk uit het verwijderen (branden) van oude huidplaten van schepen en het vastlassen en slijpen (ontbramen) van nieuwe huidplaten op schepen. Deze platen worden dan op maat gemaakt (geknipt, gebogen) aan de hand van de oude platen, aldus [A]. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat de werkzaamheden die eiser op de Oranjewerf verrichtte identiek zijn aan de werkzaamheden in de maatgevende functie, zoals beschreven in de arbeidsdeskundige rapportage van 7 november 2008.
3.2.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft verricht naar de aard en omvang van de werkzaamheden die eiser in de periode van 15 april 2008 tot en met 21 januari 2010 bij de Oranjewerf heeft verricht. Verweerder heeft met de rapportages van de arbeidsdeskundigen en de verklaringen zoals die volgen uit het onderzoeksrapport werknemersfraude van 12 april 2010 voldoende aannemelijk gemaakt dat het gaat om dezelfde werkzaamheden en dat eiser die werkzaamheden in volle omvang heeft hervat. Het had vervolgens op de weg van eiser gelegen om dit standpunt van verweerder gemotiveerd te weerspreken, maar eiser heeft dit nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico komt. Eisers stelling dat hij op de Oranjewerf vanwege zijn beperkingen niet meer op grote hoogtes heeft kunnen werken en dat zodoende wel degelijk sprake is van andere werkzaamheden dan bij Shipdock, volgt de rechtbank niet. Uit de algemene functieomschrijving in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 7 november 2008 blijkt niet dat eiser bij Shipdock wel op grote hoogtes werkte, nog daargelaten dat naar het oordeel van de rechtbank niet is vereist dat sprake is van één op één dezelfde werkzaamheden. Ten aanzien van eisers stelling dat hij gelet op zijn medische aandoeningen niet meer dan 30 kilo kon tillen of dragen, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Bovendien volgt uit de verklaringen van [B] en [A] dat eiser goed functioneerde op de Oranjewerf en zeker zo hard werkte als de andere werknemers. Verder acht de rechtbank de conclusie van verweerder niet onjuist dat uit de overgelegde urenstaten volgt dat eiser op de Oranjewerf ongeveer hetzelfde aantal uren dan wel meer uren heeft gewerkt dan in de maatmanfunctie bij Shipdock. De rechtbank acht voorts eisers stelling dat hij voor de werkzaamheden bij de Oranjewerf minder betaald kreeg dan voor de werkzaamheden bij Shipdock – wat hier verder ook van zij – niet van belang bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van het hervatten van ‘zijn arbeid’. Het gaat bij die beoordeling immers om de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid en niet zozeer om de vergoeding die daar – bij een andere werkgever – tegenover staat.
3.2.7 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met ingang van 15 april 2008 weer geschikt was voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Verweerder heeft dan ook terecht de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd. Hieruit volgt dat de ZW-uitkering over de periode van
15 april 2008 tot en met 15 december 2008 onverschuldigd is betaald, zodat verweerder op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW gehouden is het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Van enige gehoudenheid om over te gaan tot verrekening is geen sprake. De rechtbank is evenmin gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had behoren af te zien.
3.2.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit III in rechte stand houdt en het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond zal worden verklaard.
In de zaken AWB 11/5686 WIA en AWB 11/5692 WIA
3.3 Ten aanzien van de intrekking en terugvordering van de WIA-uitkering heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser de in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA genoemde wachttijd niet heeft vervuld, aangezien eiser onverkort recht heeft gehouden op ziekengeld. Verweerder had niet zonder nader arbeidsmedisch onderzoek mogen besluiten tot intrekking van de IVA-uitkering, aldus eiser.
3.4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.2 De rechtbank heeft hiervoor onder 3.2.7. geoordeeld dat verweerder terecht per
15 april 2008 de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd, aangezien eiser per die datum weer geschikt was voor zijn arbeid. Hieruit volgt dat eiser de wachttijd van 104 weken zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA niet heeft doorlopen. Uit artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA volgt dan dat er voor eiser geen recht is ontstaan op een IVA-uitkering.
3.4.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk een medisch en arbeidskundig onderzoek bij de intrekking van de WIA-uitkering heeft plaatsgevonden en heeft daarbij verwezen naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 14 juni 2011. De arbeidsdeskundige heeft voor deze rapportage uitvoerig overleg gehad met de verzekeringsarts en de procesbegeleider. Met de verzekeringsarts is geconstateerd dat het oproepen van eiser voor een spreekuur van de verzekeringsarts om de belastbaarheid per einde wachttijd, zijnde 16 december 2008, vast te stellen geen toegevoegde waarde heeft. Gebleken is immers dat eiser de maatmanwerkzaamheden per einde wachttijd heeft kunnen uitvoeren. De beperkingen per einde wachttijd zijn dus minder dan door eiser aangegeven. De beperkingen zoals die waren vastgesteld in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 14 oktober 2008 kunnen daarom niet meer worden onderbouwd. Omdat eiser per einde wachttijd weer geschikt is voor zijn arbeid en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering, is er geen nieuwe FML opgesteld, aldus verweerder.
3.4.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het oproepen van eiser voor een spreekuur van de verzekeringsarts om de belastbaarheid per einde wachttijd opnieuw vast te stellen. De intrekking van de WIA-uitkering berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, faalt.
3.5 Eiser heeft voorts aangevoerd dat de intrekking en terugvordering van de WIA-uitkering in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidbeginsel. Ten tijde van de opheffing van de schorsing van de uitbetaling bij besluit van 15 april 2010 was verweerder op de hoogte van alle relevante gegevens, zoals blijkt uit het onderzoeksrapport werknemersfraude van 12 april 2010. Op en na 22 januari 2010 was er geen sprake meer van schending van de inlichtingenplicht, aangezien eiser vanaf dat moment geen activiteiten meer verrichtte op de Oranjewerf en verweerder hiervan op de hoogte was. Verweerder heeft ondanks dat hij op de hoogte was van alle relevante gegevens besloten de IVA-uitkering weer betaalbaar te stellen aan eiser. Verweerder was onder deze omstandigheden – gelet op het eigen beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels ‘Schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006’ – gehouden van intrekking en terugvordering af te zien. Verweerder is gehouden eiser met ingang van 1 juli 2011 een IVA-uitkering uit te betalen. De informatie die bij verweerder op 1 juli 2011 bekend was, week niet af van de informatie die bij verweerder bekend was ten tijde van het nemen van het besluit van 15 april 2010, aldus eiser.
3.6.1 De rechtbank stelt voorop dat de intrekking en terugvordering van de WIA-uitkering niet gestoeld was op schending van de inlichtingenplicht, maar op het feit dat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Zoals verweerder in het bestreden besluit I heeft overwogen, heeft eiser op 21 januari 2010 evenmin de wachttijd doorlopen. Eiser is toen om hem moverende redenen gestopt met werken bij de Oranjewerf. Hier heeft geen ziekmelding aan ten grondslag gelegen, zodat er geen nieuwe wachttijd is gaan lopen. Op
1 juli 2011 zijn er voor eiser ook geen rechten ontstaan op een WIA-uitkering, aangezien hij op die datum evenmin de vereiste wachttijd had doorlopen.
3.6.2 Nu er geen rechten zijn ontstaan op een WIA-uitkering, heeft eiser over de periode van 16 december 2008 tot en met 30 juni 2011 ten onrechte een WIA-uitkering ontvangen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, bestaat er dan ook geen grondslag voor verrekening als bedoeld in artikel 52 van de Wet WIA. Verweerder was gelet op artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA gehouden over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag.
3.6.3 Ten aanzien van eisers standpunt dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien omdat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat eiser recht had op een WIA-uitkering, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een ondubbelzinnige, schriftelijke mededeling van verweerder waaraan eiser de gerechtvaardigde verwachting heeft mogen ontlenen dat niet tot intrekking en terugvordering zou worden overgegaan. Het besluit van 15 april 2010 kan in elk geval niet als een zodanige mededeling worden aangemerkt, aangezien in dit besluit enkel de schorsing van de uitkering per 1 februari 2010 is ingetrokken. Met de brief van 21 april 2010 zijn evenmin dergelijke gerechtvaardigde verwachtingen gewekt. In deze brief heeft verweerder eiser meegedeeld dat er een nader onderzoek naar zijn recht op een ZW- en WIA-uitkering plaats zal vinden en dat dit onderzoek enige tijd in beslag kan nemen. Dat dit onderzoek vervolgens ruim een jaar heeft geduurd totdat het primaire besluit I is genomen, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verweerder de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat van terugvordering zou worden afgezien.
3.6.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden besluiten I en II in rechte stand houden en dat het beroep tegen deze besluiten ongegrond zal worden verklaard.
4. Conclusie in alle zaken
4.1 De rechtbank zal de beroepen tegen de bestreden besluiten I, II en III ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I, II en III ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB