ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-234 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
  • B. Liefting-Voogd
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor dakopbouwen en dakterrassen; belangenafweging en geringe afwijking van het bestemmingsplan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2012, gaat het om een geschil over de verlening van bouwvergunningen en vrijstellingen voor dakopbouwen en dakterrassen aan de [straat B] te [plaats]. De eisers, zeven bewoners van de straat, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, die op 22 november 2011 de bezwaren ongegrond verklaarden en de eerder genomen primaire besluiten in stand lieten. De rechtbank heeft de zaak op 19 april 2012 behandeld, waarbij zowel eisers als vergunninghouders aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor de bouwvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waardoor de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van toepassing blijft. Eisers hebben aangevoerd dat de bouwplannen hen onevenredig schaden en dat de belangen van de vergunninghouders niet zwaarder zouden moeten wegen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat de lichte afwijking van het bestemmingsplan (0,1 meter) acceptabel is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de gevolgen van de bouwplannen voor de eisers, zoals stookkosten en daglichttoetreding, niet onaanvaardbaar zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukt dat de belangenafweging van verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft geleid dat de vrijstelling van het bestemmingsplan gerechtvaardigd is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/234 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[7 eisers],
allen wonende aan de [straat A] te [plaats],
eisers,
gemachtigde mr. M.A. Grapperhaus,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. C.R. Waal.
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
[17 vergunninghouders],
allen wonende te [plaats],
vergunninghouders,
gemachtigde mr. D.J.I. Kroezen.
Procesverloop
Bij zestien afzonderlijke besluiten van 22 april 2009 heeft verweerder aan vergunninghouders bouwvergunning eerste fase en vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan verleend voor het maken van onder meer dakopbouwen, halve dakopbouwen en dakterrassen op de tweede verdieping van de woningen aan de [straat B] te [plaats]. Bij vier afzonderlijke besluiten van 10 juli 2009 zijn de bouwvergunningen gewijzigd (hierna de besluiten van 22 april 2009 en 10 juli 2009 tezamen te noemen: de primaire besluiten).
Ter uitvoering van de uitspraak van 9 december 2010 van deze rechtbank (AWB 10/454 WW44 en AWB 10/456 WW44) heeft verweerder, nadat de zestien bouwplannen op
11 maart 2011 zijn aangepast, bij besluit van 22 november 2011 (het bestreden besluit) de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten conform de aanpassing van 11 maart 2011.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012. [5 van de 7 eisers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens zijn
[9 van de 17 vergunninghouders] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige vergunninghouders zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Op 30 juni 2008 heeft verweerder negentien afzonderlijke aanvragen ontvangen om een bouwvergunning voor het oprichten van hele of halve dakopbouwen, dakterrassen met hekwerk alsook voor het dicht maken van de loggia op de tweede verdieping van de woningen aan de [straat B] nummers [19 huisnummers] te [plaats].
1.2. In de uitspraak van 9 december 2010 (AWB 10/454 WW44 en AWB 10/456 WW44) heeft deze rechtbank overwogen dat de dakopbouwen niet voldoen aan de 45 graden regel aan de achterzijde en heeft daar de conclusie aan verbonden dat onvoldoende is onderbouwd waarom het verlies aan daglicht, uitzicht en zonlicht als gevolg van de bouwplannen aanvaardbaar is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet wordt ingezien waarom de als gevolg van de bouwplannen mogelijke extra stookkosten niet in de belangenafweging zijn betrokken. Vergunninghouders hebben hun hoger beroep tegen deze uitspraak ingetrokken, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
1.3. Op 11 maart 2011 zijn zestien bouwplannen aangepast conform de 45 graden richtlijn. De afstand van de dakopbouwen en de muur achterzijde dakterras worden gesitueerd op 2,7 meter van de achtergevel. De vergunninghouders van de [straat B] [3 huisnummers] hebben hun aanvraag ingetrokken.
1.4. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat op basis van de onderzoeken van L.O.S.T. Bouwkundig Buro (hierna: L.O.S.T.) van 31 maart 2011 en Control Image van 17 april 2011 de dakopbouwen geen onevenredige inbreuk maken op de belangen van derden in de omliggende bebouwing voor wat betreft de bezonning, daglichttoetreding, uitzicht en privacy. De extra stookkosten zijn niet gefundeerd en met de berekening is niet aangetoond dat er als gevolg van de oprichting van dakopbouwen aan de [straat B] een vermindering van zonstraling zal optreden. De bouwplannen moeten als een beperkte inbreuk op het planologisch regime worden aangemerkt, waarvan de gevolgen zonder meer als aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt.
2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1. De bouwplannen voorzien in het oprichten van hele of halve dakopbouwen, dakterrassen met hekwerk alsook in het dichtmaken van de loggia op de tweede verdieping van de woningen aan de [straat B] nummers [16 huisnummers] te [plaats].
2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan [bestemmingsplan]” (hierna: het bestemmingsplan). De gronden waar de bouwplannen op zien, zijn bestemd voor “Woningen”. Op grond van de op deze bestemming betrekking hebbende planvoorschriften is de maximale bouwhoogte op die gronden bepaald op 9,5 meter. Op de plankaart is op deze gronden geen aanduiding “dakterras/daktoegang/dakkamer toegestaan” of “extra bouwhoogte toegestaan” of “4e bouwlaag toegestaan” aangegeven. Niet in geschil is dat de bouwplannen hiermee in strijd zijn, nu de bouwhoogte na realisering van de bouwplannen 9,6 meter zal bedragen en de bouwplannen zien op een dakterras/daktoegang/dakkamer, extra bouwhoogte en een 4e bouwlaag.
2.3. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingevoerd. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vóór inwerkintreding van de Wabo is ingediend. Aangezien de aanvraag is ingediend op
30 juni 2008 is de Wabo niet van toepassing.
Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Gelet op overgangsregels is de WRO op dit beroep van toepassing, nu de aanvraag dateert van 30 juni 2008.
2.4. Op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
2.5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. De rechtbank is van oordeel dat eisers als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt, nu zij in zeer directe nabijheid van de bouwplannen wonen. Het beroep van eisers is dan ook ontvankelijk.
2.6. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij door de ter beoordeling voorliggende bouwplannen onevenredig worden geschaad in hun belangen. Volgens eisers brengt dit met zich dat verweerder niet had mogen besluiten om voor deze bouwplannen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Eisers stellen dat de door hen naar voren gebrachte
- reeds bestaande - belangen per definitie zwaarder wegen dan die van vergunninghouders, die nu een wijziging van de bestaande situatie wensen. Ter zitting hebben eisers hun beroep op het vertrouwensbeginsel ingetrokken. Wel hebben zij vastgehouden aan hun stelling dat verweerder ten onrechte niet dan wel onvoldoende de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en de door het stadsdeel gedane uitspraken in het kader van het bestemmingsplan in zijn afweging heeft betrokken. Voorts hebben eisers gesteld dat de door hen berekende extra stookkosten, met de uitspraak van deze rechtbank van 9 december 2010, in rechte zijn komen vast te staan, zodat verweerder deze extra stookkosten ten onrechte alsnog heeft beoordeeld en de destijds berekende extra stookkosten niet in de belangenafweging heeft betrokken. Verder had verweerder zich bij de beoordeling van de consequenties van de bouwplannen niet op de berekeningen van L.O.S.T. mogen verlaten. L.O.S.T. heeft volgens eisers ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat andere bewoners van de [straat B] ook een dakopbouw aanvragen en heeft daarbij enkel onderzoek gedaan naar [straat A] [huisnummer 1], terwijl de situatie voor de [straat A] [4 huisnummers] anders is dan de situatie van [straat A] [huisnummer 1]. Eisers betwisten dat de lichte TNO-norm en het Bouwbesluit, die L.O.S.T. in zijn rapportage als uitgangspunt heeft genomen, van toepassing zijn. De bezonningsuren in de woonkamers van eisers voldoen daarbij ook zonder dakopbouwen niet aan de lichte dan wel de strenge TNO-norm, aldus eisers.
2.6.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom de belangen van eisers per definitie zwaarder zouden moeten wegen dan de belangen van vergunninghouders. Verweerder heeft gesteld dat de betrokken belangen van eisers, zoals uitzicht, daglichttoetreding en het algemeen belang van de welstand, alle in de belangenweging zijn betrokken. Volgens verweerder volgt uit de tekst in de toelichting op het bestemmingsplan en de discussie rond de startnotitie van dit plan dat verzoeken om vrijstelling van het bestemmingsplan serieus zullen worden behandeld en beoordeeld. Ten aanzien van de stookkosten heeft verweerder gesteld dat hij zich ook na de uitspraak van de rechtbank een nader oordeel mocht vormen over de juistheid van de ingediende berekening. Vervolgens is geconstateerd dat deze berekening slechts ziet op één adres en slechts uitgaat van de door één der eisers aangeleverde gegevens. Volgens verweerder is niet aannemelijk geworden dat de gestelde extra stookkosten volledig zijn toe te schrijven aan de voorliggende vergunning, te meer nu het naastgelegen perceel van de in de berekening betrokken woning voorzien is van een dakopbouw. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eventuele consequenties voor stookkosten aanvaardbaar te achten zijn. Gelet op de inhoud van de bezonnings-, schaduw- en daglichtstudies acht verweerder de gevolgen van de bouwplannen voor eisers niet onacceptabel. Ook na realisering van de bouwplannen wordt immers wat betreft de bezonning ruimschoots voldaan aan de lichte TNO-norm. Voorts wordt aan het in het Bouwbesluit 2003 beoogde daglichtniveau voldaan. De studie van L.O.S.T. gaat volgens verweerder voorts terecht uit van hetgeen is aangevraagd en niet van onzekere situaties in de toekomst. Wanneer nieuwe aanvragen (ten aanzien van andere panden) worden ingediend, zal ook bij de beoordeling van die aanvragen een belangafweging volgen, waarbij rekening zal worden gehouden met de dan geldende situatie. Verweerder heeft tot slot gesteld dat eisers niet in hun stelling kunnen worden gevolgd dat L.O.S.T. niet alle huisnummers van eisers in het onderzoek heeft betrokken.
2.6.2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij de toepassing van artikel 19 van de WRO een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij de afweging van de vraag of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank de belangenafweging van verweerder terughoudend dient te toetsen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BJ7768).
2.6.3. De rechtbank merkt voorts op dat bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan in beginsel alle daarbij betrokken belangen van omwonenden in aanmerking moeten worden genomen. De belangenafweging behoort zich echter niet uit te strekken over de gevolgen van die onderdelen van de bouwplannen die op grond van het bestemmingsplan ook zonder verlening van vrijstelling zouden kunnen worden gerealiseerd. Die gevolgen van de bouwplannen vloeien immers voort uit de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan en hebben eisers dus zonder meer te aanvaarden. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van
3 augustus 2005, LJ-nummer: AU0431.
2.6.4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit allereerst afdoende dat verweerder de betrokken belangen - zoals stookkosten, daglicht, uitzicht, zonlicht en het algemeen belang van de welstand alsook de stedenbouwkundige structuur van de omgeving - in de belangenafweging heeft betrokken. Van belang is dat, ook indien bouwplannen zouden worden gerealiseerd met inachtneming van de maximaal toegestane bouwhoogte van
9,5 meter en maximaal 3 bouwlagen, deze bouwplannen gevolgen zullen hebben voor eisers met betrekking tot daglicht, uitzicht, zonlicht en stookkosten. De nu voorliggende bouwplannen overschrijden deze maximale toegestane bouwhoogte met slechts 0,1 meter. Gelet op hetgeen reeds op grond van het bestemmingsplan zou kunnen worden gerealiseerd en het onderzoek van L.O.S.T. kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van alle hiervoor genoemde belangen in redelijkheid niet tot zijn besluit om vrijstelling voor de bouwplannen te verlenen heeft kunnen komen.
2.6.5. De rechtbank overweegt hierbij voorts nog dat verweerder in zijn belangenafweging terecht uitsluitend de gevolgen van de bouwplannen die nu voorliggen, heeft betrokken. In het kader van vergunningverlening behoeft met een onzekere toekomstige gebeurtenis, zoals een eventuele toekomstige bouwaanvraag, geen rekening te worden gehouden.
2.6.6. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat L.O.S.T. de consequenties van de bouwplannen voor eisers ten aanzien van schaduw, bezonning en daglicht niet juist in kaart heeft gebracht of dat het rapport van L.O.S.T. niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft zijn conclusies dan ook op dit rapport mogen baseren. De stelling van eisers dat het verweerder, gelet op de uitspraak van deze rechtbank van 9 december 2010, niet langer zou zijn toegestaan om een nader standpunt in te nemen over de door eisers berekende extra stookkosten, volgt de rechtbank niet, reeds omdat de bouwplannen op 11 maart 2011 zijn aangepast conform de 45 graden richtlijn. Hiermee is een andere situatie ontstaan dan bij de eerste uitspraak aan de rechtbank ter beoordeling voorlag. Gezien hetgeen op grond van het bestemmingsplan reeds zou kunnen worden gerealiseerd en gezien de inhoud van de rapportage van L.O.S.T., heeft verweerder terecht gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de door eisers gestelde extra stookkosten volledig zijn toe te schrijven aan de voorliggende verleende vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, WRO. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom hij in de door eisers overgelegde berekening van het Energiecentrum van 2 maart 2010 geen aanleiding heeft gezien om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de vermindering van dag- en zonlichttoetreding als gevolg van de (geringe) afwijking van het bestemmingsplan alsook de eventuele invloed daarvan op de stookkosten acceptabel kan worden geacht.
2.7. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verweerder ter zake van de bouwplannen in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Nu met de vrijstelling de strijdigheid met het bestemmingsplan is opgeheven, heeft verweerder terecht de bouwvergunning verleend. De rechtbank zal het beroep van eisers tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter,
mrs. B. Liefting-Voogd en C.E. Heyning-Huydecoper, leden, in aanwezigheid van
mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB