ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-650276-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een bijl

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 25 februari 2012 in Amsterdam met kracht een bijl in de richting van het slachtoffer gegooid, terwijl hij de intentie had om deze te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de bijl met aanzienlijke kracht van de tweede verdieping naar beneden werd gegooid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel had aanvaard.

Daarnaast heeft de verdachte na het gooien van de bijl dreigende woorden geuit, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging was voltooid, omdat de verdachte, na het gooien van de bijl, woorden heeft geuit die bij het slachtoffer redelijke vrees konden opwekken voor een toekomstige aanval. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, ter hoogte van € 550,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/650276-12 (PROMIS)
Datum uitspraak: 19 juni 2012
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te district [plaats] op [1965],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [plaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Noordzij en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. A.R.A.R. Sitaldin naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, zoals gewijzigd ter terechtzitting van 5 juni 2012, ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een (hak)bijl in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering daarvan nog niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte, terwijl die [slachtoffer] in de buurt stond en nadat hij een (hakbijl) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, opzettelijk dreigend de volgende woorden gezegd :"Ik pak hem nog zodra ik weer vrij ben, dit krijgt nog een staartje" en/of "Kom dan naar boven! Dan maak ik het af" en/of "Ik pak hem alleen wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is, zoals weergegeven in het door hem ter terechtzitting overgelegde requisitoir, van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) door naar hem een bijl te gooien. Tevens acht de officier van justitie bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende betoogd.
Uit de verklaring die verdachte bij zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie heeft afgelegd, de aard van de gedraging en de woorden die verdachte na het gooien van de bijl heeft geuit, kan worden afgeleid dat verdachte het boos opzet had [slachtoffer] te doden. Subsidiair is sprake van voorwaardelijk opzet. Met het gooien van een hakbijl in de richting van het hoofd/lichaam van het slachtoffer bestond de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dodelijk zou treffen. Voorts heeft verdachte, gelet op de omstandigheid dat hij de bijl met kracht en in de richting van het slachtoffer heeft gegooid en op de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan, de aanmerkelijke kans op de dodelijke afloop bewust aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat het mogelijk is dat hij de ten laste gelegde woorden heeft geuit. Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte zojuist een hakbijl in de richting van [slachtoffer] had gegooid, kan bij [slachtoffer] de redelijke vrees zijn ontstaan dat het levensdelict tenuitvoergelegd zou worden. De bedreiging is dan ook voltooid.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota heeft de verdediging, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte wilde slechts wijzen naar zijn onderbuurman, waarbij de bijl uit zijn handen viel. Het opzet noch het voorwaardelijke opzet dat verdachte met deze handeling een ander van het leven wilde beroven, is hiermee aangetoond. Verder zijn te weinig gegevens bekend over de grootte en de scherpte van de bijl alsmede de hoogte en de kracht waarmee is gegooid. Hierdoor is te weinig bekend over de kans op dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel. Zelfs als bewezen kan worden dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet, dan nog is niet aangetoond wat de kans zou zijn op dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is de waarneming van de politie en het vermeende slachtoffer, omdat ze beneden stonden, anders. Dat blijkt ook uit de zich elkaar tegensprekende verklaringen. De politieagenten relateren dat de bijl uit het niets naar beneden kwam en dat ze verrast waren, maar ook dat ze hebben gezien dat verdachte de bijl gericht en met kracht naar beneden zou hebben gegooid. Dat kan niet. Voorts zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de plek waar de bijl neerkwam en hoever dit van het vermeende slachtoffer vandaan was. Gelet hierop is onvoldoende bewijs om het onder 1 ten laste gelegde bewezen te verklaren en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging dient van dien aard te zijn en onder zodanige omstandigheden te zijn geschied dat in het algemeen een vrees moet zijn opgewekt. In casu is daarvan geen sprake. Verdachte was immers ten tijde van het uiten van dergelijke woorden boos dan wel enorm gefrustreerd. Bovendien is uit de ten laste gelegde woorden niet op te maken dat het gaat om een bedreiging tegen het leven. Tot slot is een deel van de woorden vóór het beweerdelijke gooien van de bijl geroepen. Er is dus onvoldoende bewijs en verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i De inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - wordt slechts gebezigd tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het zoals blijkt uit de inhoud kennelijk betrekking heeft.
Op 25 februari 2012 is verdachte in zijn woning aan de [adres] te [plaats].ii Deze woning is gelegen op de tweede verdieping. Verdachte staat voor het open raam en heeft een bijl in zijn hand. Deze bijl gooit hij met kracht in de richting van [slachtoffer] en die komt vlak naast [slachtoffer] op de grond terecht.iii Op het moment dat verdachte wordt aangehouden zegt hij in de nabijheid van [slachtoffer]: "Ik pak hem nog zodra ik weer vrij ben. Dit krijgt nog een staartje".iv
Nadere overwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Zowel de verbalisanten die ter plaatse waren als [slachtoffer] hebben verklaard dat verdachte de bijl met kracht in de richting van [slachtoffer] heeft gegooid en dat die bijl vlak naast [slachtoffer] op de grond terecht kwam.v Nu de verbalisanten en [slachtoffer] zich op straat bevonden en verdachte op dat moment voor het open raam van zijn woning stond, hebben zij dit goed kunnen waarnemen. Gelet op hun verklaringen, op de omstandigheid dat de bijl vlak naast [slachtoffer] op de grond terecht kwam en op de verklaring van verdachte inhoudende dat hij kwaad en gefrustreerd was en dat uit kwaadheid de bijl er achteraan gingvi, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bijl in de richting van [slachtoffer] heeft gegooid.
Verdachte heeft bij zijn voorgeleiding het volgende verklaard. "Maakt u er maar een poging doodslag van, want dat is ook precies wat ik wilde bereiken". Deze verklaring is echter zeer kort en niet is uit te sluiten dat verdachte die verklaring geëmotioneerd en in reactie op zijn aanhouding voor poging doodslag heeft afgelegd. Om die reden hecht de rechtbank dan ook meer waarde aan de uitgebreidere verklaringen die verdachte later heeft afgelegd en in die verklaringen heeft verdachte ontkend het opzet te hebben gehad om [slachtoffer] te doden. Gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde erg geëmotioneerd was, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet het boos opzet gehad [slachtoffer] te doden.
Er is echter wel sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft met kracht vanaf de tweede verdieping een bijl naar beneden in de richting van [slachtoffer] gegooid. Door aldus te handelen heeft verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvormen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met dat handelen [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. Gelet immers op de omvang en vorm van deze bijl - zoals afgebeeld op pagina 26 van het doorgenummerde proces-verbaal - in samenhang met de valsnelheid van de bijl doordat die van twee hoog met kracht naar beneden is gegooid, kan, naar de algemene ervaringsregels, met voldoende zekerheid worden aangenomen dat als de bijl met de scherpe kant op het hoofd of op een vitaal deel van het lichaam van [slachtoffer] terecht zou zijn gekomen, dat tot diens dood zal hebben geleid. Het onder 1 ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Nadat verdachte de bijl in richting van [slachtoffer] had gegooid, heeft hij het volgende gezegd: "Ik pak hem nog zodra ik weer vrij ben. Dit krijgt nog een staartje". Gelet op de omstandigheid dat verdachte deze woorden heeft geuit nadat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] met de bijl te doden, is de rechtbank van oordeel dat daardoor bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem op een later moment alsnog zou doden. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Nu verdachte ter terechtzitting heeft ontkend de overige ten laste gelegde woorden te hebben gezegd en het daarnaast onduidelijk is of [slachtoffer] die (door de politie gehoorde) woorden heeft gehoord, zal verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 25 februari 2012 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) een bijl in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering daarvan nog niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 25 februari 2012 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, terwijl die [slachtoffer] in de buurt stond en nadat hij een bijl in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] had gegooid, opzettelijk dreigend de volgende woorden gezegd: "Ik pak hem nog zodra ik weer vrij ben, dit krijgt nog een staartje".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien het strafbare feit niet aan hem kan worden toegerekend. Uit het Forensisch psychologisch rapport blijkt immers dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens op het moment van de delictsgedraging en dat een causaal verband bestaat tussen de vastgestelde abnormale geestesgesteldheid en de verweten gedraging. Deze abnormale geestesgesteldheid was zodanig dat zij aan de toerekening van het feit aan verdachte in de weg stond.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 27 april 2012, opgemaakt door de GZ-psycholoog [GZ-psycholoog]. In dit rapport staat - zakelijk weergegeven - vermeld dat, hoewel verdachte in staat kan worden geacht het wederrechtelijke van het ten laste gelegde te beseffen, hij in enigszins verminderde mate in staat was hiernaar te handelen vanuit de stoornis in de impulsbeheersing NAO (niet anderszins omschreven) en zijn achterliggende kwetsbare persoonlijkheidsstructuur.
Deze conclusie neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate. Bij de strafoplegging zal hiermee rekening worden gehouden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Nu verder ook geen andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het Pro Justitia rapport van 27 april 2012 van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en ter terechtzitting door reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker]. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat hij geen contact mag opnemen met [slachtoffer].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte inmiddels zijn woning is kwijtgeraakt en dat het de vraag is waar zijn spullen zijn. Verdachte is derhalve genoeg gestraft en de tijd die hij reeds in detentie heeft doorgebracht, is dan ook voldoende.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft met kracht een bijl in de richting van het slachtoffer gegooid. Dat het slachtoffer uiteindelijk niet is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Als de bijl het slachtoffer immers zou hebben geraakt, dan zou dat hoogstwaarschijnlijk hebben geleid tot zijn dood. Vervolgens heeft verdachte, nadat hij deze bijl heeft gegooid, het slachtoffer nog bedreigd. Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer zeer angstig gemaakt. Het slachtoffer ondervindt daar nog dagelijks de gevolgen van, zoals blijkt uit zijn ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat uit het hiervoor genoemde Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Voorts blijkt uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2012 dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat de rechtbank niet van oordeel is dat verdachte het boos opzet had [slachtoffer] te doden, ziet zij aanleiding af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Verder wordt in het hiervoor genoemde Pro Justitia rapport geadviseerd om verdachte een behandeling en begeleidingstraject op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Gedacht wordt aan een praktische begeleiding door reclassering Leger des Heils met aanvullend een ambulant behandeltraject binnen de verslavingszorg en/of forensisch psychiatrische polikliniek. Verder kan in therapeutisch opzicht gewerkt worden aan het leren omgaan met negatieve emoties opdat spanningen in de toekomst niet meer dermate hoog kunnen oplopen. Gedacht kan worden aan het op gepaste wijze leren uiten van woede, het leren omgaan met angst voor afwijzing, het leren stellen van grenzen naar anderen en het verminderen van conflictvermijding.
Ter terechtzitting is reclasseringmedewerker [reclasseringsmedewerker] (hierna: [reclasseringsmedewerker]) van GGZ Inforsa JVz te Amsterdam als deskundige gehoord. Hij heeft, nu verdachte ter terechtzitting zich bereid heeft verklaard mee te werken aan reclasseringstoezicht, geadviseerd dat verdachte zal worden verplicht zich te laten behandelen voor zowel zijn verslavings- als zijn psychische problematiek. Hij acht het zeer gewenst dat verdachte, indien de reclassering dat nodig acht, wordt verplicht zich - in het kader van een detox behandeling - klinisch te laten behandelen voor een periode van maximaal zeven weken. Voorts dient verdachte zich te houden aan een meldingsgebod. Deze bijzondere voorwaarden zal de rechtbank aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf verbinden. Tevens zal als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat het verdachte wordt verboden om contact te leggen dan wel te laten leggen met [slachtoffer].
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten een bijl, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade ingediend voor een bedrag van € 550,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank schat de door de benadeelde partij geleden immateriële schade voorshands op € 550,-. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente vanaf 25 februari 2012. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b(oud), 14c(oud), 33, 33a, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [VERDACHTE], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt de volgende algemene voorwaarden:
- Veroordeelde mag zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit.
- Veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldingsgebod, waarbij veroordeelde zich binnen de opgelegde periode moet blijven melden bij GGZ Inforsa JVz te Amsterdam, zo frequent als dit door hen nodig wordt geacht;
- Veroordeelde wordt verplicht zich te laten behandelen ten aanzien van zijn verslavings- alsmede zijn psychische problematiek, ook als dat inhoudt een klinische behandeling voor de duur van maximaal zeven weken;
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van GGZ Inforsa JVz Amsterdam stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de GGZ Inforsa JVz Amsterdam blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt;
- Een contactverbod. Het wordt veroordeelde verboden om op wat voor manier dan ook contact te leggen dan wel te laten leggen met [slachtoffer].
Verklaart verbeurd: een bijl.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres] [plaats] toe tot een bedrag van € 550,- (vijfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2012 tot aan de dag van volledige voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen de som van € 550,- (vijfhonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2012 tot aan de dag van volledige voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 (elf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en M.R. Jöbsis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2012.
De jongste rechter is buiten staat
mede te ondertekenen.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossier.
ii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 juni 2012.
iii Pagina's 1 en 2 (verklaring van [slachtoffer]). Pagina 7 (proces-verbaal van bevindingen). Pagina 9 (proces-verbaal van bevindingen).
iv Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 juni 2012. Pagina 2 (verklaring van [slachtoffer]).
v Zie noot 3
vi Pagina 15 (verklaring van verdachte d.d. 25 februari 2012)