Parketnummer: 13/029821-09 (Promis)
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, politierechter, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1964],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2012.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en haar raadsman, mr. G.J. van der Meer, naar voren hebben gebracht. Tevens is ter terechtzitting de door de verdediging meegebrachte getuige [getuige] gehoord.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van feit 1:
zij op of omstreeks 5 september 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende [milieu opsporingsambtenaar] (Milieu Opsporingsambtenaar in dienst van stadsdeel Amsterdam-Centrum) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447E Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde haar ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en haar daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Lijnbaansgracht, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich eenmaal of meermalen (met kracht) trachten los te rukken en/of te trekken in een andere richting dan waar voornoemde [milieu opsporingsambtenaar] haar wilde hebben;
ten aanzien van feit 2:
zij op of omstreeks 5 september 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 8.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [milieu opsporingsambtenaar] (Milieu Opsporingsambtenaar in dienst van stads-deel Amsterdam-Centrum), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar haar had bevolen, al-thans van haar had gevorderd te stoppen met het uitdelen en/of verspreiden van flyers, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
3.1 Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1 De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van ver-dachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard en daarbij, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
In deze zaak is sprake van:
- een onrechtmatige sommatie van een opsporingsambtenaar, nu verdachte haar grondrecht van vrijheid van meningsuiting gebruikte door samen met de andere leden van haar groep flyers te verspreiden;
- een onrechtmatige beëindiging van de flyeractie, c.q. betoging van verdachte en de leden van haar groep;
- (als gevolg daarvan ook) een onrechtmatige vordering tot het tonen van een identiteisbe-wijs; en daarmee tevens
- een onrechtmatige aanhouding.
Door deze maatregelen zijn fundamentele rechten van verdachte geschonden. Daarmee is van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde sprake, als gevolg waarvan doelbewust, althans met grove veronachtzaming van haar belangen verdachtes recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is tekortgedaan. Het Openbaar Ministerie had op grond van deze feiten en omstandigheden niet tot vervolging van verdachte mogen besluiten en dient daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.1.2 De politierechter overweegt als volgt. Ook als verdachtes grondrechtelijke uitingsvrij-heid is geschonden en daarmee ook de daarop volgende maatregelen rechtsgrond ontberen (waarover hierna meer), heeft het Openbaar Ministerie in de daaropvolgende strafrechtelijke procedure geen handelingen verricht of nagelaten als gevolg waarvan fundamentele rechten van verdachte zijn geschonden. De enkele beslissing haar te vervolgen kan niet als zodanig worden aangemerkt, temeer nu verdachte daarmee tevens de mogelijkheid heeft haar stand-punt op een openbare terechtzitting kenbaar te maken en te verdedigen. Het Openbaar Minis-terie is dan ook zijn vordering tegen verdachte ontvankelijk.
Voor het overige is de dagvaarding geldig en deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De politierechter gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1.1 Op 5 september 2008 om ongeveer 16.30 uur bevindt [milieu opsporingsambtenaar] (hierna: [milieu opsporingsambtenaar]), buitengewoon opsporingsambtenaar bij de afdeling Reiniging, Sector Openbare Werken van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, zich samen met [ambtenaar in opleiding] (hierna: [ambtenaar in opleiding]), ambtenaar in opleiding bij deze instelling, op het Rokin ter hoogte van nummer 60 in Amsterdam in verband met een melding van olie op het wegdek, veroorzaakt door een gevallen motorrijder. [ambtenaar in opleiding] is op dat moment geslaagd voor haar examen, maar nog niet beëdigd. Zij zien een groep van ongeveer 15 personen ter hoogte van Rokin 56, waar een kantoor van Randstad Uitzendbureau is gevestigd, flyers uitdelen en een spandoek ophouden. De flyers bevatten, kort samengevat, een oproep van de Anarchistische Groep Amsterdam waarin aandacht wordt gevraagd voor de werkzaamheden van Adecco en Randstad Uitzendbureaus die aan het uitzetbeleid van vluchtelingen in detentiecentra zouden meewerken.
[milieu opsporingsambtenaar] en [ambtenaar in opleiding] lopen op de groep af. [milieu opsporingsambtenaar] sommeert de leden van de groep met het uitdelen van flyers te stoppen. Een aantal van hen geeft daarop met een beroep op de vrijheid van meningsuiting te kennen dat het uitdelen van flyers is toegestaan. Nadat [milieu opsporingsambtenaar] nogmaals heeft gezegd dat het is verboden, stopt een aantal leden van de groep met het uitdelen van flyers. Een van hen, naar later blijkt verdachte, gaat daarmee door. [ambtenaar in opleiding] spreekt verdachte dan aan en beveelt haar met het flyeren te stoppen. Zij weigert dat. [milieu opsporingsambtenaar] houdt haar daarop staande en zegt haar proces-verbaal aan. Hij vraagt naar haar legitimatiebewijs. Zij weigert dat te tonen en zegt daarbij dat zij met het uiten van haar vrije mening bezig is. [milieu opsporingsambtenaar] sommeert haar dan opnieuw haar legitimatiebewijs te tonen. Zij weigert dat en maakt aanstalten weg te lopen. [milieu opsporingsambtenaar] pakt haar vervolgens met hulp van [ambtenaar in opleiding] vast en houdt haar aan. Tevens roept hij met behulp van zijn portofoon om assistentie van de politie, die kort daarna arriveert, samen met ambtenaren van de reiniging. Laatstgenoemden plaatsen zich tussen verdachte, [milieu opsporingsambtenaar] en [ambtenaar in opleiding] enerzijds en de andere leden van genoemde groep anderzijds.
De ter plaatse gearriveerde politieagenten brengen verdachte naar het politiebureau over. Daar wordt aan de hand van een verificatie van dactyloscopische en fotografische gegevens haar identiteit vastgesteld. Verdachte wordt op 6 september 2008 in vrijheid gesteld.
4.1.2 Volgens artikel 3 lid 1 van het Besluit van de minister van Justitie van 4 juni 2008, nr. 55081/Justis/07, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de afdeling Reiniging, Sector Openbare Werken van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, zijn de op grond van dit Besluit aangewezen ambtenaren bevoegd tot het opsporen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam van feiten strafbaar gesteld krachtens diverse wetten en besluiten, waaronder art. 180, 181 en 184 Wetboek van Strafrecht.
4.1.3 Volgens artikel 8.9 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (APV Amsterdam) (versie 24 januari 2007) is het onder meer verboden op of aan de weg voor reclamedoeleinden voorwerpen, reclamemonsters of ander materiaal onder het publiek te verspreiden.
4.1.4 Tijdens hun getuigenverhoor bij de rechter-commissaris hebben de getuigen [milieu opsporingsambtenaar] en [ambtenaar in opleiding] verklaard dat het beleid van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam is dat volgens de geldende Algemene Plaatselijke Verordening flyeren uitsluitend ten behoeve van uitingen van geloofsovertuiging en in het kader van verkiezingen is toegestaan en overigens aan een verplichting tot vergunning onderhevig is. Tevens hebben zij daarbij verklaard dat zij, alvorens de groep van verdachte aan te spreken, in onderling overleg hebben vastgesteld dat deze groep niet aan deze voorwaarden voldeed.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1 De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat beide feiten kunnen worden bewezen. De (buitengewoon) opsporingsambtenaren (boa’s) zijn weloverwo-gen en na onderling overleg ertoe overgegaan verdachte en haar groep te verzoeken en ver-volgens te sommeren met hun flyeractie te stoppen. Doordat verdachte onmiddellijk liet weten het daarmee niet eens te zijn en met het flyeren te zullen doorgaan, ontstond een gespannen sfeer. Weliswaar was de nog niet beëdigde boa [ambtenaar in opleiding] niet bevoegd ver-dachte te vragen met haar actie te stoppen, maar verdachte had aan het bevel van boa [milieu opsporingsambtenaar] tot stoppen en de daarop volgende vordering tot het tonen van haar identiteitsbewijs moeten voldoen. Deze boa was vervolgens bevoegd haar vast te pakken, toen zij daaraan niet voldeed en kennelijk wilde weglopen. Door aan deze aanhouding en de maat-regelen om haar in bedwang te houden niet mee te werken pleegde verdachte strafbaar verzet.
4.2.2 Aan dit alles doet niet af dat – zoals achteraf is gebleken – de boa’s ten onrechte het standpunt innamen dat verdachte zich niet op haar recht op vrijheid van meningsuiting kon beroepen. Zij mochten van de rechtmatigheid van de door hen uitgevaardigde bevelen uit-gaan, ook al omdat zij, gelet op hun verklaringen bij de rechter-commissaris, hierover overleg hadden gepleegd, voordat zij verdachte en de leden van haar groep aanspraken. Los van de vraag of verdachte zich terecht op haar uitingsvrijheid beriep, had zij aan de vordering van de boa tot het tonen van haar identiteitsbewijs moeten voldoen.
4.2.3 De officier van justitie heeft een schuldigverklaring zonder oplegging van straf gevor-derd, nu zij van de goede bedoelingen van verdachte wil uitgaan, de feiten zich inmiddels bij-na vier jaar geleden hebben afgespeeld en zij ermee rekening houdt dat de boa’s terughouden-der in het nemen van maatregelen hadden kunnen zijn. Anderzijds heeft verdachte niet aan een oplossing van het probleem meegewerkt door meteen heftig te reageren, aldus nog steeds de officier van justitie.
4.3 Het standpunt van de verdediging
4.3.1 De verdediging heeft vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Verdachte beriep zich terecht op haar recht op vrijheid van meningsuiting, toen de boa’s haar aanspraken. Artikel 8.9 APV Amster-dam heeft uitsluitend op handelsreclame betrekking en kan niet worden gebruikt om uitingen van politieke en maatschappelijke aard te beletten. Een bevel met flyeren te stoppen kan al-leen op grond van een daartoe specifiek door de burgemeester genomen besluit worden gege-ven. Een dergelijk besluit ontbrak. De boa’s waren dus niet bevoegd tot het nemen van de ge-troffen maatregelen.
4.3.2 De boa’s waren ook niet bevoegd verdachte naar haar identiteitsbewijs te vragen. Dat mag alleen, voor zover het redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taak. Dat is echter, gelet op artikel 8a lid 2 Politiewet 1993, geen politietaak, zoals bij gewone poli-tieambtenaren, maar heeft alleen betrekking op taken bij verstoring van de openbare orde of bij bijzondere evenementen, zoals voetbalwedstrijden, demonstraties, onrust, dreigend geweld en kraakacties. Daarvan was hier geen sprake. De boa’s handelden dus niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zodat verdachte ook geen verzet tegen aanhouding in de zin van artikel 180 Wetboek van Strafrecht kan hebben gepleegd. Zij mogen evenals burgers worden verondersteld de wet te kennen. Een dwaling over het recht, waarvan hier in feite sprake is, kan hun handelen niet verontschuldigen, aldus nog steeds de verdediging.
4.4 Het oordeel van de politierechter
4.4.1 Voorop staat dat verdachte zich terecht op haar grondrechtelijke vrijheid van meningsuiting beriep, toen de boa’s haar tijdens haar flyeractie aanspraken. Artikel 8.9 APV Amsterdam heeft uitsluitend betrekking op materiaal bestemd voor reclamedoeleinden. Vast staat dat de flyeractie van verdachte en haar groep politieke en maatschappelijke onderwerpen behelsde. Artikel 8.9 APV Amsterdam was dus niet van toepassing. Evenmin bestond een andere wettelijke basis voor het optreden van de boa’s.
4.4.2 De boa’s handelden dan ook niet krachtens enig wettelijk voorschrift, toen zij verdachte en haar groep op basis van genoemde bepaling verzochten en vervolgens sommeerden hun actie te staken. Gelet op het primaat van de uitingsvrijheid en op de verplichting van iedere burger – en boa’s die handhavend optreden, in het bijzonder – de wet te kennen, hadden zij zich van inhoud en strekking van artikel 8.9 APV Amsterdam dienen te vergewissen alvorens tot een beperking van de grondrechten van verdachte over te gaan.
Verdachte zal dan ook van het onder (2) ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.3 Nu de boa’s niet bevoegd waren verdachte te verzoeken of te sommeren met haar flyeractie te stoppen, waren zij ook niet gerechtigd haar naar haar identiteit te vragen of haar te vorderen haar identiteitsbewijs te tonen. Gelet op de bepalingen van de Wet op de identificatieplicht is een dergelijke vordering alleen onder specifieke omstandigheden toegestaan. Van dergelijke omstandigheden was hier geen sprake. Dit geldt temeer, nu de bevoegdheid van boa’s ten aanzien hiervan beperkter is dan die van politieambtenaren. Zo zich al een verstoring van de openbare orde voordeed, werd deze niet door de flyeractie of de mogelijk provocerende inhoud van de door verdachte en haar groep uitgedragen boodschap veroorzaakt. Daarbij geldt dat ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ook uitlatingen die “shocking, offending or disturbing” zijn, bescherming op grond van artikel 10 EVRM genieten.
4.4.4 Aangezien de boa’s, door verdachte in strijd met de wet naar haar identiteit(sbewijs) te vragen, niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren, ontvalt tevens een noodzakelijk element aan het verwijt aan verdachte dat zij zich tegen haar aanhouding heeft verzet, nog daargelaten of van verzet feitelijk sprake was.
Zij zal daarom ook van het onder (1) ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.5 Ten slotte nog het volgende, en niet – uitsluitend – ten overvloede. Het is verontrustend dat ambtenaren met verstrekkende bevoegdheden niet van het primaat van een grondrecht uitgaan en kennelijk van mening zijn dat de uitoefening van een dergelijk recht een optelsom van onderdelen is in plaats van een recht dat alleen onder specifieke omstandigheden aan beperkingen mag worden onderworpen. Daarbij komt dat een van de in dit geval optredende personen nog niet als boa was beëdigd en dus geen andere bevoegdheden dan gewone burgers had. Verder hebben de boa’s in hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris geen besef van de onjuistheid van hun optreden getoond. Evenmin is gebleken dat hun leidinggevenden hen daarop hebben aangesproken.
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. G. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2012.