ECLI:NL:RBAMS:2012:BX7185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/657193-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in café Emperium te Amsterdam

In de strafzaak tegen verdachte, die op 14 november 2011 in café Emperium te Amsterdam een schietpartij veroorzaakte, heeft de rechtbank Amsterdam op 13 september 2012 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van moord op [slachtoffer] en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Tijdens de zitting op 30 augustus 2012 heeft de officier van justitie, mr. H.C. van Ooijen, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade het café is binnengekomen en meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft de herkenning van de verdachte door verbalisanten als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de objectiviteit van deze herkenning. De rechtbank concludeert dat de verdachte de moord heeft gepleegd en dat er sprake was van strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van een vuurwapen en de aanwezigheid van andere mensen in het café.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die kosten heeft gemaakt in verband met de uitvaart van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 13.533,60 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, onder leiding van voorzitter mr. G.P.C. Janssen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/657193-11
Datum uitspraak: 13 september 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1976],
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland,
ter terechtzitting opgegeven postadres: [adres], [postcode] te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.C. van Ooijen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, naar voren hebben gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 november 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- voorzien van een vuurwapen, in ieder geval een dergelijk wapen/voorwerp, een café genaamd Emperium, betreden en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een vuurwapen, in ieder geval met een dergelijk wapen/voorwerp, op het lichaam van die [slachtoffer] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij op of omstreeks 15 november 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 39,6 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Artikel 2 Opiumwet
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die op 14 november 2011 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) van het leven heeft beroofd en dat hij dit heeft gedaan na kalm beraad en rustig overleg, zodat er sprake is van moord. Zij maakt in het bijzonder melding van de omstandigheid dat verdachte door meerdere personen aan de hand van de camerabeelden als schutter is herkend en dat in de woning van de zus van verdachte een soortgelijke tas wordt aangetroffen, als welke de schutter ten tijde van de moord draagt. Bovendien is op de beelden te zien, dat de schutter dezelfde kleding draagt als de persoon die ongeveer een uur daarvoor langs het café loopt waarvan verdachte zelf heeft gezegd dat hij die persoon is.
De officier van justitie stelt dat ook het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen dient te worden verklaard, nu verdachte heeft bekend dit feit te hebben gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de herkenning door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van verdachte als zijnde de schutter niet voor het bewijs kan worden gebezigd nu verbalisanten, alvorens de beelden te bekijken, reeds op de hoogte waren van de mogelijke betrokkenheid van verdachte. Wegens deze voorkennis moet worden getwijfeld aan de objectiviteit van de herkenning. Daarnaast noemen deze verbalisanten geen specifieke, onderscheidende kenmerken waaraan zij verdachte zouden herkennen.
Gezien hetgeen de rechtbank hierna overweegt in onderdeel 4.3. ten aanzien van de overige door de raadsman gevoerde verweren, worden deze hier niet nader samengevat.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen (te weten met betrekking tot feit 1 - kort gezegd - de camerabeelden van buiten het café in de periode voor het schietincident en de beelden vanuit het café ten tijde van het schietincident, de herkenning door verbalisanten van verdachte als zijnde de schutter en het sectierapport, en met betrekking tot feit 2 - kort gezegd - het rapport van de deskundige, die de in beslag genomen zakjes met wit poeder heeft onderzocht, en de bekentenis van verdachte) bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 14 november 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voorzien van een vuurwapen, een café genaamd Emperium, betreden en meermalen, met een vuurwapen, op het lichaam van die [slachtoffer] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 2:
hij op 15 november 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 39,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
Uit de camerabeelden volgt dat op 14 november 2011 omstreeks 01.36 uur café Emperium, gelegen aan de Ceintuurbaan 186 te Amsterdam wordt betreden door een persoon met een vuurwapen. Deze persoon loopt, zonder gehinderd te worden door iets of iemand, richting de barman [slachtoffer] en schiet met korte onderbrekingen meerdere keren gericht op voornoemde [slachtoffer]. De schutter blijft op [slachtoffer] schieten, ook nadat deze, bijna onmiddellijk na het eerste schot, neer valt en niet meer opstaat.
[slachtoffer] wordt kort daarna overgebracht naar het ziekenhuis. Uit het sectierapport volgt dat [slachtoffer] daar om 02.26 uur overlijdt ten gevolge van schotwonden.
Op grond van voornoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat bij de schutter sprake is geweest van voorbedachten rade. Een strafverzwarende omstandigheid die ook niet door de verdediging is betwist.
De schutter is gekleed in een lange broek en draagt een donkere jas tot over de broeksriem. Onder de jas komt een licht kledingstuk uit. In de jas lopen horizontaal vier banen c.q. stiksels. De schutter draagt een tas op zijn rechterheup. Op genoemde camerabeelden is waar te nemen, dat ruim een uur voor het schietincident, te weten omstreeks 00.28.13 uur, een man op het trottoir langs het café Emperium loopt, gekleed in soortgelijke kleding en met een soortgelijke tas als de schutter. Verdachte heeft, even als zijn broer, bij de politie verklaard dat verdachte deze persoon is.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkennen aan de hand van de camerabeelden verdachte als zijnde de schutter.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze herkenningen, die in ambtsedige processen-verbaal zijn neergelegd, voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft, daartoe uitgenodigd, op geen enkele wijze aannemelijk kunnen maken dat het, zoals hij stelt, op voornoemde beelden om twee verschillende personen zou gaan.
Beide verbalisanten, die de beelden overigens afzonderlijk hebben bekeken, kennen verdachte ambtshalve al vele jaren en hebben in dat kader veelvuldig contact met hem gehad. Bij geen van de verbalisanten is sprake van enige twijfel. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de camerabeelden van zeer goede kwaliteit zijn, hetgeen de rechtbank zelf ter zitting heeft kunnen constateren, is de rechtbank van oordeel, dat niet gezegd kan worden, dat verbalisanten niet tot een objectieve beoordeling van de beelden hebben kunnen komen. Dat verbalisanten voorafgaand aan het bekijken van de beelden was verteld, dat mogelijk verdachte op de camerabeelden te zien zou zijn, maakt dat niet anders.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de persoonskenmerken waaraan verbalisanten verdachte hebben herkend, gelet op voornoemde omstandigheden, in dit geval voldoende specifiek en onderscheidend zijn.
De dienaangaande gevoerde verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie, dat de persoon die op de beelden is te zien voor en ten tijde van het schietincident een en dezelfde persoon is, te weten verdachte en dat derhalve wettig en overtuigend vaststaat dat verdachte de moord op [slachtoffer] heeft gepleegd.
De overige door de raadsman gevoerde verweren behoeven geen bespreking nu deze zien op bewijsmateriaal, dat de rechtbank niet voor het bewijs heeft gebezigd.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en de maatregel
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de fatale gevolgen voor het slachtoffer en de traumatische gevolgen voor zijn nabestaanden. Tevens speelt de justitiële documentatie van de verdachte een rol bij het formuleren van de strafeis.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen straf geen standpunt bepleit.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 14 november 2011 heeft verdachte in koelen bloede [slachtoffer] vermoord in diens café Emperium te Amsterdam. Verdachte heeft het café betreden met een duidelijk doel: het doden van voornoemde [slachtoffer]. Verdachte is hierbij niets- en niemand ontziend recht op zijn doel afgegaan, zijn slachtoffer geen enkele kans biedend.
Dat er op het moment van de moord andere mensen in het café aanwezig waren, heeft verdachte er kennelijk ook niet van weerhouden om het slachtoffer te doden.
Verdachte heeft het slachtoffer in meerdere fases met meerdere kogels afgeknald, om zich zodoende ervan te vergewissen dat de dood van het slachtoffer zou intreden.
Kortom: de moord heeft alle kenmerken van een koelbloedig geplande en uitgevoerde liquidatie.
Moord wordt algemeen beschouwd als het ernstigste commune delict. Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht wat hem toekwam, het recht op leven, ontnomen. De dood van het slachtoffer heeft ook aan de nabestaanden een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting geuite emoties en de voorgelezen slachtofferverklaringen, afkomstig van de moeder en de ex-vriendin van het slachtoffer. Bovendien zal het dochtertje van het slachtoffer nu zonder haar vader op moeten groeien. Aangenomen moet worden dat in het bijzonder de nabestaanden van het slachtoffer door zijn overlijden nog lang psychische schade zullen ondervinden.
Het feit dat verdachte geen openheid van zaken omtrent zijn motieven heeft gegeven, maakt dat de nabestaanden zelfs geen antwoord op de vraag naar het ‘waarom’ krijgen.
Ook in bredere kring heeft de moord op het slachtoffer een schok teweeg gebracht. Een dergelijk feit schokt bovendien de rechtsorde in het algemeen en draagt bij aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot moord. Aan de hand van deze vergelijking heeft de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar als uitgangspunt genomen.
Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft nimmer zijn verantwoordelijkheid voor het misdrijf genomen en op deze manier nagelaten om openheid van zaken te geven. Hoewel verdachte het recht heeft om hierover niks te zeggen, heeft dit wel tot gevolg dat de familie en vrienden van het slachtoffer het grote verlies moeten verwerken zonder daarbij enig inzicht te krijgen in het motief van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder de moord is gepleegd, te weten in een café met aanwezige klanten en het afvuren van vele kogels op het kansloze slachtoffer.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer het overtreden van de Wet Wapens en Munitie en voor wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Daarnaast was verdachte in bezit van een forse hoeveelheid cocaïne, een voor de volksgezondheid schadelijke stof.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [benadeelde], wonende aan de [adres], [postcode] te [plaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt EUR 14.034,60 aan materiële schade, bestaande uit de kosten rondom de uitvaart van het slachtoffer en de kosten welke zijn gemaakt bij de notaris voor het laten opmaken van een verklaring van erfrecht.
Voorts verzoekt de benadeelde partij om deze vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en om als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte op te leggen.
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot EUR 13.533,60 waarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. Het bedrag dat is gevorderd ter verkrijging van een verklaring van erfrecht is niet voor toewijzing vatbaar, omdat deze kosten niet in relatie staan tot de begrafenis.
8.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Personen, niet zijnde (in formeel juridisch zin) nabestaanden van een slachtoffer kunnen (slechts) kosten van lijkbezorging vorderen als die te hunner laste zijn gemaakt. I.c. zijn deze kosten door de benadeelde partij gemaakt en de rechtbank zal de vordering dienaangaande tot
EUR 13.533,60 (dertienduizend vijfhonderddrieëndertig euro en zestig cent) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Het bedrag van EUR 501,-, betreffende het bij de notaris laten opmaken van een verklaring van erfrecht, komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat deze kosten niet vallen onder de kosten van lijkbezorging. Voor zover benadeelde partij deze kosten heeft gevorderd namens haar dochter, zijn deze kosten niet te beschouwen als rechtstreekse schade. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige daarom niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
In het belang van [benadeelde] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Moord
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [benadeelde], wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats], toe tot EUR 13.533,60 (dertienduizend vijfhonderddrieëndertig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde], EUR 13.533,60 (dertienduizend vijfhonderddrieëndertig euro en zestig cent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 102 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. P. Sloot en W.C.J. Robert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. van Wijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2012.