Parketnummer: 13/650838-12 (Promis)
Datum uitspraak: 19 september 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Louman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 juni 2012 te Amsterdam, op de Plantage Middenlaan, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd dat hij zijn portemonnee aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) moest geven en/of
- (vervolgens) tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een pistool bij zich had/hadden en dit pistool zou/zouden gebruiken als die [benadeelde] zijn portemonnee niet zou geven en/of
- de kleding van die [benadeelde] heeft/hebben afgetast/betast.
hij op of omstreeks 06 juni 2012 te Amsterdam op de plantage Middenlaan, in elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten elk geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
-tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd dat hij zijn portemonnee aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) moest geven en/of
-(vervolgens) tegen die [benadeelde] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een pistool bij zich had/hadden en dit pistool zou/zouden gebruiken als die [benadeelde] zijn portemonnee niet zou geven en/of
- de kleding van die [benadeelde] heeft/hebben afgetast/betast.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring, de door de getuige genomen foto en het feit dat de bij de beide verdachten aangetroffen geldbedragen bij elkaar opgeteld corresponderen met het weggenomen bedrag uit de portemonnee van aangever. De lezing van verdachte, dat hij aangever slechts om een 'mazzeltje' vroeg, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Daarbij stelt de officier van justitie dat verdachte ook de schijn tegen zich heeft, nu hij een strafblad heeft waaruit vele eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten blijken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte vanaf het eerste moment iedere betrokkenheid bij een straatroof stellig heeft ontkend. Het vragen van de weg door aangever vormde de aanleiding voor het contact met verdachte, die vervolgens als dank een 'mazzeltje' vroeg aan aangever. Deze pakte hierop zijn portemonnee en gaf hem aan verdachte, die daar met toestemming van aangever tien euro uit heeft gehaald en de portemonnee vervolgens aan hem heeft teruggegeven. Als verdachte daadwerkelijk aangever zou hebben beroofd, dan zou hij heel anders hebben gehandeld en direct zijn weggevlucht, aldus de raadsman. De door de getuige gemaakte foto laat bovendien zien dat aangever helemaal links op het bankje zat en dat het onmogelijk was om aan beide kanten naast aangever te gaan zitten, zoals door de getuige wel is beweerd. Daarnaast komt het bij verdachte aangetroffen geldbedrag niet overeen met het bedrag waarvan aangever zegt dat dit uit zijn portemonnee is weggenomen. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt bovendien dat het slachtoffer dementerend is en dit kan volgens de raadsman zijn weerslag hebben op de juistheid van diens verklaring. Deze vermeende verwardheid wordt ondersteund door het feit dat aangever de weg vroeg naar de Osiragroep, terwijl deze aan de overkant van de straat gevestigd is. De raadsman doet daarom een voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangever als getuige. De vordering van de benadeelde partij verzoekt de raadsman af te wijzen, primair gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak en subsidiair bij gebrek aan onderbouwing waaruit blijkt dat er daadwerkelijk 85 euro in de portemonnee van aangever heeft gezeten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank i
Op 6 juni 2012 zit de heer [benadeelde] op een bankje op de Plantage Middenlaan te Amsterdam, tegenover het verpleeghuis Sint Jacob.ii Verdachte komt samen met [medeverdachte] aanlopen uit de richting van de Plantage Parklaan.iii Bij het bankje blijven zij staan en raken zij in gesprek met [benadeelde].iv Verdachte en [medeverdachte] gaan ieder aan een kant van [benadeelde] dicht naast hem op het bankje zitten.v Vervolgens zeggen zij tegen [benadeelde] dat hij zijn portemonnee aan hen moet geven en dat zij een pistool hebben en dat zij dit zullen gebruiken als hij zijn portemonnee niet aan hen geeft.vi [benadeelde] haalt zijn portemonnee uit zijn binnenzak en geeft deze aan verdachte. Deze pakt hier briefgeld uit en geeft de portemonnee daarna weer terug aan [benadeelde].vii Verdachte tast vervolgens de kleding van [benadeelde] af.viii Verdachte en [medeverdachte] lopen daarna samen weg in de richting van de Plantage Parklaan en gaan een pand van het Leger des Heils binnen op de Plantage Doklaan.ix Korte tijd na zijn aanhouding wordt bij verdachte een totaalbedrag van € 55,25 in papier- en kleingeld aangetroffen.x Bij medeverdachte [medeverdachte] wordt een pakketje gevouwen briefgeld aangetroffen, dat tussen zijn spijkerbroek en onderbroek gestoken zit. Dit betreft een totaalbedrag van veertig euro.xi
De rechtbank is van oordeel dat op grond van genoemde bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, boven redelijke twijfel is verheven dat sprake is geweest van een afpersing van de heer [benadeelde]. De lezing van de verdediging, inhoudende dat de aangever uit eigen beweging en zonder dwang zijn portemonnee zou hebben overhandigd aan verdachte, die hieruit vervolgens zelf geld mocht halen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Niet alleen is dit scenario pas ter terechtzitting voor het eerst opgeworpen, het is bovendien in strijd met hetgeen aangever zowel tegen de politie heeft verklaard als expliciet en direct na het incident tegen de getuige, die het voorval vanaf de overkant van de straat had waargenomen. Deze getuige heeft onder meer gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zeer dicht bij de aangever stonden en zeer dicht naast hem gingen zitten en dat verdachte de kleding van aangever aftastte, hetgeen eveneens duidt op een afpersing of beroving. Bij verdachte en zijn medeverdachte zijn tot slot geldbedragen aangetroffen waarvan de totaalsom veel hoger is dan de vermeende tien euro die volgens verdachte door aangever aan hem zou zijn geschonken. Dit totaalbedrag komt overeen met het geldbedrag dat volgens de vordering van de benadeelde partij is weggenomen uit de portemonnee van aangever. Door de beide verdachten is geen aannemelijke en met stukken toereikend onderbouwde alternatieve verklaring gegeven voor de herkomst van dit bij hen aangetroffen briefgeld.
De rechtbank wijst het ter terechtzitting voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van de aangever als getuige, af. De aangifte is consistent, gedetailleerd en geeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. Dat door de indiener van de vordering van de benadeelde partij wordt opgemerkt dat aangever thans dementerend is, maakt niet dat aangever zonder meer moet worden geacht niet in staat te zijn geweest naar waarheid te verklaren over hetgeen kort daarvoor was gebeurd. De aangifte vindt daarnaast voldoende steun in de eerder genoemde overige bewijsmiddelen in het dossier. Nu het nader horen van aangever daarom niet noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing in onderhavige strafzaak, wordt het voorwaardelijke verzoek hiertoe afgewezen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 6 juni 2012 te Amsterdam, op de Plantage Middenlaan, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [benadeelde], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij zijn portemonnee aan hem, verdachte en/of zijn mededader moest geven en
- vervolgens tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader een pistool bij zich hadden en dit pistool zouden gebruiken als die [benadeelde] zijn portemonnee niet zou geven en
- de kleding van die [benadeelde] heeft afgetast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
Indien tot een bewezenverklaring wordt geconcludeerd, heeft de raadsman verzocht bij de straftoemeting in matigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte nooit op de correcte wijze in verzekering is gesteld. Er is geen afschrift verstrekt van het bevel tot inverzekeringstelling, terwijl dit wel had gemoeten. Daarnaast heeft de detentie van verdachte ervoor gezorgd dat hij zijn huisvesting is kwijtgeraakt.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, in vereniging en op de openbare weg gepleegd. Verdachte en zijn mededader hebben hierbij onder dreiging met geweld een kwetsbaar, ouder slachtoffer gedwongen tot afgifte van geld uit diens portemonnee. Straatberovingen zijn zeer ernstige feiten, waarbij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder in ernstige mate wordt aangetast. De algemene ervaring leert dat zowel slachtoffers als getuigen van dergelijke feiten hiervan nog lange tijd grote psychische hinder kunnen ondervinden. Gelet hierop dienen dergelijke misdrijven dan ook krachtig te worden bestreden.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanzienlijke mate rekening met het zeer omvangrijke uittreksel van zijn justitiële documentatie. Hieruit volgen diverse eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten. De diverse eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom een ernstig misdrijf te plegen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding bij de strafoplegging af te wijken van de eis van de officier van justitie, welke eis in overeenstemming is met de richtlijnen die gelden voor dergelijke feiten, gepleegd door een recidiverende verdachte. Nu aan verdachte geen (deels) voorwaardelijke straf wordt opgelegd, zullen in afwijking van het reclasseringsadvies en het verzoek van de raadsman dan ook geen bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[benadeelde], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 85,- (vijfentachtig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
medeplegen van afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [benadeelde], wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats], toe tot € 85,- (vijfentachtig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde], aan de Staat € 85,- (vijfentachtig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van één dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bertels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 13; P. 19.
iii P. 13; De ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegde verklaring van verdachte.
iv P. 13; P. 19; P. 29; De ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegde verklaring van verdachte.
v P. P. 13; P. 19.
vi P. 13.
vii P. 13; P. 19; De ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegde verklaring van verdachte.
viii P. 19.
ix P. 13-14; P. 20; De ter terechtzitting van 5 september 2012 afgelegde verklaring van verdachte.
x P. 6.
xi P. 26.