ECLI:NL:RBAMS:2012:BX8997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/201 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve vaststelling subsidie door gemeente Amsterdam op nihil wegens niet indienen aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Amsterdam (stadsdeel West) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de ambtshalve vaststelling van een subsidie op nihil. De gemeente had geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie ingediend, waardoor de verweerder, het ministerie, de subsidie op nihil kon vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet tijdig de benodigde verantwoordingsgegevens had overgelegd, ondanks herhaalde aanmaningen van de verweerder. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan bevoegd was om de subsidie ambtshalve vast te stellen op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente voerde aan dat bijzondere omstandigheden, zoals een fusie van stadsdelen, de vertraging in de indiening van de aanvraag hadden veroorzaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente verantwoordelijk was voor een adequate afhandeling van inkomende post, ook tijdens reorganisaties. De rechtbank concludeerde dat de vaststelling van de subsidie op nihil rechtens standhield en dat de terugvordering van de uitgekeerde voorschotten door de verweerder gerechtvaardigd was. Het beroep van de gemeente werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/201 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de gemeente Amsterdam (stadsdeel West),
eiser,
gemachtigde mr. N. Smit,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
verweerder,
gemachtigden G.B.M. Schendstok-Doornweerd en A.G.M. Heerkens.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2001 heeft verweerder de subsidie aan eiser ambtshalve vastgesteld op nihil en van eiser een bedrag van € 183.840 teruggevorderd (het primaire besluit).
Bij besluit van 1 december 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2012. Namens eiser is verschenen [medewerker], bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Verweerder heeft bij besluit van 29 juni 2009 aan eiser een subsidie verleend voor het project Capabel. Bij brieven van 25 juni 2010 en 17 december 2010 heeft verweerder de projectperiode verlengd tot en met 31 december 2010. Daarbij is eiser meegedeeld dat de aanvraag om vaststelling van de subsidie voor 1 mei 2011 moet worden ingediend.
1.2. Bij brieven van 22 februari 2011 en 24 mei 2011 heeft verweerder eiser eraan herinnerd dat de aanvraag om vaststelling van de subsidie moeten worden ingediend voor 1 mei 2011 respectievelijk 21 juni 2011.
1.3. Op 6 juli 2011 heeft verweerder eiser bericht dat niet binnen de gestelde termijn een aanvraag tot subsidievastelling is ontvangen en dat bij de vaststelling in ieder geval een kortingspercentage van 10% wordt toegepast. Verweerder heeft eiser vervolgens nog vier weken uitstel verleend om die ontbrekende informatie alsnog in te dienen. Daarbij heeft verweerder gewezen op het feit dat het besluit tot vaststelling zal zijn gebaseerd op de verantwoordingsstukken die op dat moment ter beschikking zijn gesteld.
1.4. Bij primair besluit heeft verweerder, bij gebreke van een aanvraag tot subsidievaststelling, deze subsidie ambtshalve op nihil vastgesteld vanwege het niet tijdig toezenden van de verantwoordingsgegevens door eiser. De uitgekeerde voorschotten, in totaal een bedrag van € 183.840,-, heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
1.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij een professioneel en gestandaardiseerd subsidiebeheer hoort dat de regels worden gehandhaafd. Volgens de beleidsregels wordt bij te laat of onvolledig indienen van de verantwoordingsbescheiden de subsidie gekort en bij het geheel niet indienen van de verantwoordingsbescheiden de subsidie op nihil gesteld. Dat laatste is in dit geval gebeurd. De omstandigheden als gesteld zijn geen omstandigheden waarmee in de beleidsregels geen rekening is gehouden. Er is in dit geval geen reden om van het beleid af te wijken, nu geen sprake is van manifeste onbillijkheden.
1.6. Eiser heeft aangevoerd dat het niet tijdig indienen van de verantwoording te wijten is aan bijzondere omstandigheden, namelijk de fusie van drie stadsdelen in de betreffende periode. Als gevolg daarvan zijn de brieven van verweerder niet bij de juiste afdeling terecht gekomen en is daarop geen actie ondernomen. Verweerder had dan ook van zijn beleid in deze moeten afwijken en de bij bezwaarschrift ingediende verantwoording in behandeling moeten nemen. Daarbij is uit de verantwoording gebleken dat de subsidiegelden zijn aangewend voor het doel waarvoor zij zijn uitgekeerd. Met de doelmatige besteding van de subsidie is een algemeen belang gediend, aldus eiser.
2. Juridisch kader.
2.1. Op grond van artikel 4:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend, de subsidieontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
Op grond van het vierde lid kan de subsidie, indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, ambtshalve worden vastgesteld.
2.2. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.3. Op grond van artikel 4:47, aanhef en onder b, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, van de Awb.
2.4. Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2.5. Verweerder heeft op 19 september 2008 de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS en JenG (Stcrt. 2008, nr. 189) vastgesteld.
Artikel 4 van deze beleidsregels luidt als volgt:
1. Indien een aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie niet binnen de wettelijke termijn is ingediend of indien de aanvrager niet heeft voldaan aan het gestelde bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voor de aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie, wordt de aanvrager schriftelijk in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen een daarbij te stellen termijn alsnog in te dienen of aan te vullen.
2. De behandeling van de aanvraag wordt opgeschort tot de aanvraag alsnog is ingediend of aangevuld of tot de gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. De hoogte van het bedrag van de vast te stellen subsidie wordt bepaald aan de hand van de gegevens die tot het moment van de vaststelling van de subsidie beschikbaar zijn gesteld.
4. Indien de aanvrager binnen de termijn, gesteld op grond van het eerste lid, niet heeft voldaan aan het gestelde bij of krachtens de wettelijke voorschriften voor de aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie, wordt op het bedrag van de vast te stellen subsidie een bedrag in mindering gebracht van:
a. 10% van het bedrag van de verleende subsidie tot ten hoogste € 100.000 indien:
— in het geheel geen aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie is ontvangen of
— alle voorgeschreven verantwoordingselementen ontbreken;
b. 7% van het bedrag van de verleende subsidie tot ten hoogste € 70.000 indien:
— twee van de drie voorgeschreven verantwoordingselementen ontbreken of
— één van de twee voorgeschreven verantwoordingselementen ontbreekt;
c. 5% van het bedrag van de verleende subsidie tot ten hoogste € 50.000 indien één van de drie voorgeschreven verantwoordingselementen ontbreekt;
d. 3% van het bedrag van de verleende subsidie tot ten hoogste € 30.000 indien er uitsluitend andere gebreken aan de aanvraag kleven.
5. Onverminderd de uitkomst van een eventueel ingesteld bezwaar of beroep, zal de vaststelling van de subsidie niet worden herzien wanneer de subsidieontvanger alsnog voldoet aan het gestelde bij of krachtens de wettelijke voorschriften voor de aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder ruim anderhalf jaar na beëindiging van het project tot subsidievaststelling heeft besloten. In die periode heeft verweerder eiser herhaaldelijk aangemaand om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Eiser heeft dit nagelaten. Eiser heeft in die periode evenmin om uitstel verzocht. Verweerder was daarom bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de subsidie.
3.2. Nadat het primaire besluit was genomen heeft eiser in de bezwaarfase alsnog verantwoordingsgegevens overgelegd. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat hij daarmee geen rekening hoeft te houden bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft zich in het kader van de heroverweging van de ambtshalve vaststelling op grond van de door hem vastgestelde Beleidsregels kunnen en mogen beperken tot het antwoord op de vraag of hij op 15 september 2011, op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens, tot ambtshalve vaststelling heeft kunnen besluiten.
3.3. Gelet op artikel 4:44, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 4:46, tweede lid, van de Awb en artikel 4, derde lid, van verweerders Beleidsregels is het mogelijk een subsidie op nihil vast te stellen indien er geen aanvraag tot vaststelling is ingediend en er dus ook in het geheel geen verantwoordingsgegevens zijn overgelegd. Op grond van artikel 4 vijfde lid van de Beleidsregels wordt de vaststelling niet herzien na bezwaar, onverminderd de uitkomst hiervan.
3.4. Verweerder heeft in dit geval aan de vaststelling op nihil van de subsidie ten grondslag gelegd dat eiser geen aanvraag voor vaststelling van de subsidie heeft ingediend en geen verantwoordingsgegevens heeft overgelegd en daarmee niet heeft voldaan aan de op haar rustende subsidieverplichting. Door het geheel ontbreken van gegevens kon verweerder dan ook niet vaststellen of de toegekende subsidie op juiste wijze is besteed. Verweerder heeft daarbij het publieke belang van verantwoording van publieke middelen en een adequaat subsidiebeheer zwaarwegend geacht, alsmede het feit dat hij conform zijn Beleidsregels dient te handelen met het oog op het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het vereiste van een evenredige belangenafweging niet te buiten gaat. De omstandigheid dat er in de betreffende periode een fusie tussen drie stadsdelen gaande was brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser dient zijn organisatie zo in te richten dat inkomende post adequaat wordt afgehandeld, ook tijdens een reorganisatie.
3.5. Aangezien de subsidievaststelling op nihil rechtens stand houdt was verweerder bevoegd tot terugvordering van de uitgekeerde voorschotten. Het aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder de terugvordering had behoren te matigen of op nihil had moeten stellen.
3.6. De rechtbank is concluderend van oordeel dat de gronden van eiser niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
3.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, mrs. J.P. Smit en L.H. Waller, leden, in aanwezigheid van mr. I.H.H.Krajenbrink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB