ECLI:NL:RBAMS:2012:BX9431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-5387 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over peiljaarverlegging en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand door eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en verzocht om peiljaarverlegging. De rechtbank oordeelde dat peiljaarverlegging niet ambtshalve kan worden toegepast als er eerder peiljaarverlegging heeft plaatsgevonden, maar pas na een expliciet verzoek. De rechtbank stelde vast dat eiser niet tijdig een verzoek om peiljaarverlegging had ingediend, waardoor de herroeping van het primaire besluit niet te wijten was aan een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. Eiser had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5387 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.C.R. Molenaar,
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M. el Wanni.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een toevoeging ten behoeve van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) toegewezen en de eigen bijdrage vastgesteld op € 775,- op basis van het peiljaar 2009.
Bij besluit van 7 november 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, besloten dat het primaire besluit wordt herroepen, in de zin dat een beslissing op het verzoek om peiljaarverlegging wordt genomen (het bestreden besluit I).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft verweerder het primaire besluit herzien door de eigen bijdrage op € 125,- vast te stellen (het bestreden besluit II).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2012. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om de ter zitting genoemde toevoegingen ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel in de procedure te brengen. Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld om op de ingebrachte stukken te reageren.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 2 juli 2012 voortgezet. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft op 4 augustus 2011 een aanvraag toevoeging civiel ingediend ten behoeve van gefinancierde rechtsbijstand ter zake van een geschil over schadeafwikkeling na een ongeval.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de toevoeging civiel, met kenmerk 4IW3179, toegewezen en de eigen bijdrage vastgesteld op € 775,- op basis van het peiljaar 2009.
1.3. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van eiser, besloten dat het primaire besluit wordt herroepen in de zin dat een beslissing op het verzoek om peiljaarverlegging wordt genomen. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft verweerder afgewezen. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat het primaire besluit niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, nu eiser eerst in bezwaar heeft aangegeven dat peiljaarverlegging is gewenst.
1.4. Bij besluit van 10 november 2010 heeft verweerder het verzoek om peiljaarverlegging naar 2011 toegewezen. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit II het primaire besluit gewijzigd door de eigen bijdrage op € 125,- vast te stellen.
1.5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder beschikte over de relevante stukken op het moment dat het primaire besluit werd genomen, waardoor de herroeping wel degelijk heeft plaatsgevonden wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en het verzoek om proceskostenvergoeding had moeten worden toegewezen. Peiljaarverlegging heeft volgens eiser bij twee eerder aan hem verleende toevoegingen plaatsgevonden. Vanwege deze toevoegingen van 9 juni 2011, met kenmerken 4IN4613 en 4IN4985, ging eiser ervan uit dat verweerder beschikte over de relevante stukken, hetgeen ook blijkt uit het feit dat er geen formulier Peiljaarverlegging 2011 in de onderhavige zaak aan verweerder is toegezonden. Verder heeft eiser gesteld dat de eigen bijdrage geanticumuleerd moet worden na de twee eerdere toevoegingen. Hierbij heeft eiser verwezen naar artikel 35, tweede lid, van de Wrb in samenhang met artikel 10, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: Bdr).
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wrb neemt het bestuur op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) – voor zover hier van belang – bedraagt de eigen bijdrage, indien binnen zes maanden na verlening van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan een natuurlijk persoon, onder oplegging van een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, of artikel 4, een of meer toevoegingen worden verleend aan dezelfde persoon, bij de eerstvolgende en de twee daarop volgende toevoegingen ten behoeve van rechtsbijstand binnen genoemde termijn van zes maanden, vijftig procent van de eerst opgelegde eigen bijdrage. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat voor de toepasselijkheid van het eerste lid is vereist dat aan de natuurlijk persoon als bedoeld in het eerste lid langs schriftelijke weg of in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wrb.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Voorzover de gemachtigde van eiser het beroep mede namens zichzelf heeft ingediend, overweegt de rechtbank dat hij met hetgeen hij ter zitting op 10 februari 2012 heeft verklaard, het beroep namens zichzelf heeft ingetrokken.
3.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit in het bestreden besluit I heeft herroepen, in de zin dat in een separate beslissing op het verzoek om peiljaarverlegging wordt beslist. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II het primaire besluit herzien door de eigen bijdrage op € 125,- vast te stellen. Dit is een besluit zoals bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu het bestreden besluit II niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiser, wordt het beroep op grond van artikel 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
3.3. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 34c, eerste lid, van de Wrb de rechtzoekende bij een terugval van het inkomen of vermogen een aanvraag om peiljaarverlegging bij verweerder moet indienen. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder peiljaarverlegging nader heeft uitgewerkt in de werkinstructie ‘Peiljaarverlegging’ van 1 juni 2011. In deze werkinstructie is onder het kopje ‘Geldigheid formulier bij meerdere aanvragen’ opgenomen dat als er (vrijwel) gelijktijdig meerdere primaire beslissingen zijn genomen voor één rechtzoekende en er wordt een verzoek om peiljaarverlegging ingediend voor één van deze beslissingen, het verzoek bij toekenning ambtshalve kan worden toegepast op de overige beslissingen. Het formulier peiljaarverlegging is binnen één kalenderjaar zes maanden geldig bij ongewijzigde omstandigheden.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt noch uit artikel 34c, eerste lid, van de Wrb noch uit de werkinstructie ‘Peiljaarverlegging’ dat verweerder ambtshalve peiljaarverlegging moet toepassen. Dit betekent dat, indien gewenst, bij de toevoegingsaanvraag een verzoek om peiljaarverlegging moet worden ingediend. Het is echter wel zo dat, indien peiljaarverlegging bij een eerdere toevoeging heeft plaatsgevonden, de gegevens over de peiljaarverlegging alleen kunnen worden overgenomen als er nog geen zes maanden zijn verstreken ten opzichte van de nieuwe aanvraag.
3.5. Nu is gebleken dat verweerder niet ambtshalve peiljaarverlegging toepast, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser een verzoek om peiljaarverlegging had moeten indienen. Eiser heeft dit eerst in bezwaar gedaan, waardoor de wijziging van het primaire besluit naar het oordeel van de rechtbank niet is te wijten aan onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen. Deze beroepsgrond van eiser faalt.
3.6. Ten aanzien van eisers beroep op de anticumulatie van de eigen bijdrage en daarbij het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank allereerst vast dat het Bdr – waar eiser naar verwijst – per 1 juli 2009 is komen te vervallen. Nu de toevoegingsaanvraag van eiser dateert van 4 augustus 2011 en het Bdr op dat moment al was komen te vervallen, is het Bdr in deze zaak niet van toepassing. Thans is in artikel 5 van het Bebr de anticumulatiebepaling opgenomen. In het vierde lid van artikel 5 van het Bebr is bepaald dat de eigen bijdrage met 50% wordt verlaagd indien aan de rechtzoekende rechtshulp is verleend door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wrb. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt met deze voorziening het Juridisch Loket bedoeld (Staatsblad 2011, 322).
3.7. Door eiser is ter zitting op 10 februari 2012 verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het Juridisch Loket. Tevens heeft eiser ter zitting een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, omdat aan een andere cliënt van zijn gemachtigde toevoegingen zijn verleend waarbij de anticumulatiebepaling is toegepast, maar geen gebruik is gemaakt van het Juridisch Loket. Ter ondersteuning hiervan heeft eiser drie toevoegingen ten behoeve van deze andere cliënt, met kenmerken 4JC2829 (eigen bijdrage € 775,-), 4JC2830 (eigen bijdrage € 62,50) en 4JC3735 (eigen bijdrage € 387,50), overgelegd.
3.8. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting op 2 juli 2012 toegelicht dat bij de toevoeging met kenmerk 4JC2830 de eigen bijdrage te laag is vastgesteld en dat sprake was van een misslag. Volgens verweerder had de anticumulatiebepaling niet moeten worden toegepast op de eigen bijdrage van € 125,-, maar had eerst een korting van € 50,- op de eigen bijdrage van € 775,- moeten worden toegepast en daarna pas de anticumulatiebepaling. Ten aanzien van de toevoeging met kenmerk 4JC3735 heeft verweerder verklaard dat de anticumulatiebepaling terecht is toegepast ondanks dat geen gebruik is gemaakt van het Juridisch Loket nu het in die zaak om een uitzondering ging. De toevoeging is aangevraagd vanwege een geschil omtrent de terugvordering van een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet. Dit is een bestuurlijke sanctie en daarvoor hoeft de rechtzoekende volgens verweerder niet naar het Juridisch Loket om in aanmerking te komen voor anticumulatie.
3.9. Gelet op de toelichting die verweerder hierover ter zitting heeft gegeven, acht de rechtbank het aannemelijk dat ten aanzien van de toevoeging met kenmerk 4JC2830 sprake was van een misslag. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een misslag van verweerder geen basis kan vormen voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat verweerder gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BJ5554).
3.10. Voorts stelt de rechtbank vast dat hetgeen verweerder over de toevoeging met kenmerk 4JC3735 heeft verklaard in overeenstemming is met de werkinstructie ‘Diagnose & Triage’ van 1 juli 2011. Onder het kopje ‘Uitzonderingen’ is namelijk bepaald dat de rechtzoekende niet eerst naar het Juridisch Loket hoeft om de korting op de eigen bijdrage te krijgen als sprake is van een strafzaak, een asielzaak, een zaak die ziet op een bestuurlijke sanctie of een zaak in (hoger) beroep of cassatie. Vervolgens blijkt uit verweerders notitie ‘Bestuurlijke sanctie’ dat terugvordering van een uitkering als bestuurlijke sanctie – zoals bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb – is aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het geschil waarvoor eiser een toevoeging heeft gevraagd, geen betrekking heeft op een van deze uitzonderingen.
3.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank terecht bij eisers toevoeging de anticumulatiebepaling niet toegepast. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
3.12. Nu geen van de door eiser aangevoerde beroepsgronden slaagt, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. van der Zee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 juli 2012.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB