RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer:AWB 09/5239 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Smithuijsen.
Bij besluit van 10 februari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres per 19 januari 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 10 november 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld op 13 oktober 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar zoon [zoon]. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft het onderzoek bij beslissing van 26 oktober 2010 heropend, omdat zij van oordeel was dat het onderzoek niet volledig was geweest. De rechtbank heeft een deskundige (psychiater) benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundigen, psychiater
[psychiater] en psychiater in opleiding [psychiater in opleiding], beiden werkzaam in het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam, hebben eiseres op 24 juni, 1 juli en 8 juli 2010 onderzocht en hebben op 30 juni 2011en 15 november 2011 schriftelijk verslag van hun onderzoek uitgebracht. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de rapportages van de deskundigen.
Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] heeft hierop gereageerd. Desgevraagd hebben de deskundigen de rechtbank schriftelijk nader van advies gediend, waarop de bezwaarverzekeringsarts nog een nadere reactie heeft gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer en de zaak opnieuw ter zitting van de meervoudige kamer behandeld op 26 april 2012. Eiseres en haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Als getuigen-deskundigen zijn verschenen [psychiater] en [psychiater in opleiding].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres was werkzaam als medewerker en coördinator peuterspeelzaal totdat zij op 22 januari 2007 uitviel vanwege klachten van malaise en duizeligheid. Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 18 december 2008 en arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] van 2 februari 2009, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op minder dan 35% en heeft op die grond geweigerd om eiseres met ingang van 19 januari 2010 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] van 15 oktober 2009 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige [bezwaararbeidsdeskundige] van 5 november 2009.
1.4. In beroep heeft eiseres, kort samengevat, aangevoerd dat zij per 19 januari 2009 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht als gevolg van haar psychische en lichamelijke klachten. Eiseres betwist de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
2.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2.2. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA bestaat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De deskundigen [psychiater] en [psychiater in opleiding] hebben in hun rapportage van 30 juni 2011, aangevuld bij brief van 15 november 2011, geconcludeerd dat eiseres nu en de laatste jaren
– waaronder op de datum in het geding – lijdt aan een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, namelijk een ernstige depressieve stoornis, een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en afhankelijkheid van een ander middel (analgetica). De deskundigen kunnen zich niet verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid zoals die is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 december 2008. De deskundigen zijn van mening dat eiseres, gezien haar depressieve en somatoforme stoornis, op een aantal gebieden ernstiger beperkt is dan is vastgesteld, namelijk op het gebied van persoonlijk functioneren, in het bijzonder ten aanzien van de deelaspecten concentreren en verdelen van aandacht, geheugenfuncties, doelmatig en zelfstandig handelen en handelingstempo. Op het gebied van sociaal functioneren in het bijzonder ten aanzien van de deelaspecten vervoer, emotionele problemen van anderen hanteren en eigen gevoelens uiten. Op het gebied van dynamische handelingen in het bijzonder ten aanzien van de deelaspecten frequent buigen, tillen en dragen, hoofdbewegingen maken en (trappen)lopen. De belastbaarheid dient volgens de deskundigen dan ook aanzienlijk te worden bijgesteld. De deskundigen achten eiseres, gelet op de door de psychische toestand veroorzaakte ernstige beperkingen in het functioneren van eiseres, niet in staat om fulltime arbeid te verrichten. De vraag of eiseres in staat is de geduide functies te verrichten hebben de deskundigen niet beantwoord.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie van 30 november 2011 aangegeven te twijfelen aan de door de deskundigen gestelde diagnose. Voorts kan de bezwaarverzekeringsarts zich niet vinden in de conclusie van de deskundigen dat eiseres meer beperkt is ten aanzien van de genoemde belastbaarheidsonderdelen. De bezwaarverzekeringsarts is hier in zijn rapport van 30 november 2011 uitgebreid op ingegaan en heeft de rechtbank verzocht om een nadere reactie van de deskundigen te vragen op de door hen gestelde beperkingen.
3.3. Bij brief van 6 december 2010 hebben de deskundigen de rechtbank meegedeeld in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts 30 november 2011 geen reden te zien om hun conclusies te wijzigen.
3.4. In zijn nadere reactie van 7 maart 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren op een aantal aspecten aangepast. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts een urenbeperking aangenomen met een arbeidsduur van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week.
3.5. Gelet op de uitgebreide reactie van bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] op de rapportages van de deskundigen, heeft de rechtbank aanleiding gezien om niet alleen deze bezwaarverzekeringsarts, maar ook de deskundigen op te roepen voor de zitting op 26 april 2012 als getuigen-deskundigen om de rechtbank van nadere informatie te voorzien. Bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank zal hier echter geen consequenties aan verbinden. De oproep is weliswaar naar het juiste adres verzonden, maar niet duidelijk is of de oproep [bezwaarverzekeringsarts] ook daadwerkelijk heeft bereikt. Ook was verweerder er niet schriftelijk van op de hoogte gesteld dat [bezwaarverzekeringsarts] was opgeroepen. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat [bezwaarverzekeringsarts] niet op hoogte was van het feit dat hij was opgeroepen om als getuige-deskundige te verschijnen op deze zitting om de rechtbank van nadere informatie te voorzien.
3.6. De rechtbank zal in het navolgende de punten die [bezwaarverzekeringsarts] in zijn reactie van
30 november 2011 aan de orde heeft gesteld, bespreken.
3.7. Diagnose
3.7.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft allereerst aangevoerd dat hij twijfelt aan de door de deskundigen gestelde diagnose, te weten een (ernstige) depressieve stoornis. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat dit weliswaar mogelijk samenhangt met de systematiek van de DSM, nu dit niets zegt over de oorzaak, maar dat opvallend is dat de deskundigen hebben opgemerkt dat de stemming van eiseres enigszins is opgeklaard toen zij ongeveer 1 jaar geleden een scootmobiel kreeg. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] hangt eiseres de onjuiste visie aan dat er iets ernstig mis is met haar lichaam, terwijl overtuigend is gebleken dat dit niet het geval is. Aangenomen kan daarom worden dat de opklaring van de stemming van eiseres samenhangt met het feit dat zij door de toekenning van het scootmobiel zich bevestigd ziet in haar idee dat haar lichamelijk iets mankeert, aldus [bezwaarverzekeringsarts]. [bezwaarverzekeringsarts] betwijfelt of de stemmingsklachten van eiseres wel kunnen worden geobjectiveerd. In dit verband acht [bezwaarverzekeringsarts] ook van belang dat uit de informatie van de behandelend psychiater naar voren komt dat antidepressiva geen effect hadden dan wel al snel bijwerkingen gaven en dat dit niet pleit voor een endogene depressie, maar eerder past bij een reactieve vorm. Ook heeft de behandelend psychiater opgemerkt dat de lichamelijke klachten en partnerrelatieproblematiek onderhoudende factoren zijn. Tot slot heeft [bezwaarverzekeringsarts] nog opgemerkt dat bij het bijna 1 uur durende eigen onderzoek op 25 augustus 2009 geen objectief overtuigende aanknopingspunten zijn gevonden voor een depressie: eiseres was actief bij het gesprek betrokken, was goed gekleed en verzorgd en kon om grapjes lachen. Ook haar reacties waren adequaat, aldus [bezwaarverzekeringsarts].
3.7.2. De getuigen-deskundigen [psychiater] en [psychiater in opleiding] hebben ter zitting, in reactie op hetgeen [bezwaarverzekeringsarts] op dit punt heeft aangevoerd, verklaard dat uit hun onderzoek duidelijk naar voren is gekomen dat bij eiseres op de datum in geding wel degelijk sprake was van een ernstige depressieve stoornis. Wat de conclusie van [bezwaarverzekeringsarts] ten aanzien van de reactie van eiseres op antidepressiva betreft, hebben zij opgemerkt dat het niet gebruikelijk is om de behandelrespons als uitgangspunt te nemen bij het stellen van de diagnose. Volgens de deskundigen reageren vele vormen van depressie op geen enkel medicijn. Op basis van de reactie van de voorgeschreven medicatie kan volgens de deskundigen dan ook niet worden vastgesteld wat de precieze diagnose is. De deskundigen achten in dit verband ook van belang dat eiseres volgens hen geen adequate behandelingen heeft gehad. Wanneer er sprake is van een somatoforme stoornis dient de patiënt langdurig te worden behandeld, hetgeen bij eiseres niet is gebeurd. Ook wijzen zij er op dat ook de behandelend artsen bij eiseres de diagnose depressieve stoornis hebben gesteld. Uitsluitend [bezwaarverzekeringsarts] ziet dit volgens hen anders. Wat de objectiveerbaarheid van de klachten van eiseres betreft, hebben de deskundigen toegelicht dat zij de klachten van eiseres hebben geobjectiveerd met een meetlijst en dat bijna alle symptomen voldeden aan de kwalificatie ernstig depressieve stoornis, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat bij eiseres daarvan sprake was. De deskundigen hebben voorts toegelicht dat depressies reactief kunnen zijn. Ten aanzien van de opmerking van [bezwaarverzekeringsarts] dat eiseres ten tijde van zijn onderzoek adequate reacties heeft getoond, hebben de deskundigen naar voren gebracht dat zij wel eens patiënten zien die depressief zijn en toch aan - bijvoorbeeld - clubkampioenschappen tennis kunnen meedoen. Na eiseres systematisch te hebben uitgevraagd, kon in dit geval niet anders worden geconcludeerd dan dat eiseres, ook op de datum in geding, ernstig depressief was.
3.7.3. De deskundigen hebben deze conclusie nog nader toegelicht bij de bespreking van de door hen vastgestelde beperkingen, in het bijzonder de beperkingen waarbij [bezwaarverzekeringsarts] in zijn nadere reactie van 30 november 2011 expliciet vraagtekens heeft geplaatst. Deze toelichting zal in het navolgende aan de orde komen, waarbij de aangepaste FML van 7 maart 2012, die [bezwaarverzekeringsarts] naar aanleiding van de rapportage van de deskundige heeft opgesteld, tot uitgangspunt is genomen.
3.8. Vasthouden van aandacht
3.8.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft gesteld dat bij zijn eigen onderzoek in bezwaar de aandacht van eiseres gedurende bijna een uur niet alleen goed te trekken was, maar ook al die tijd was vast te houden. De afkapwaarde in CBBS voor vasthouden van aandacht (belastbaarheidsonderdeel I.1.) is een half uur. Uit het expertiserapport blijkt niet hoe lang het onderzoek van de deskundigen heeft geduurd. Eén en ander impliceert dat op het aspect vasthouden van de aandacht de normaalwaarde mag worden aangehouden, met veiligheidshalve een begrenzing op bovennormale waarden, aldus [bezwaarverzekeringsarts].
3.8.2. Ten aanzien van het aspect vasthouden van de aandacht hebben de deskundigen toegelicht dat eiseres tijdens het door hen verrichte onderzoek na een half uur de aandacht kwijt was. Dat is volgens de deskundigen maatgevend voor een ernstige depressie. In tegenstelling tot wat [bezwaarverzekeringsarts] heeft gesteld, schoot de aandacht van eiseres volgens de deskundigen ook op de datum in geding wel degelijk te kort. De deskundigen hebben toegelicht dat het moeilijk is om aan te geven hoe de depressie zich in 2009 bij eiseres heeft ontwikkeld, maar dat de depressie in ieder geval nadien nog is verergerd. Volgens de deskundigen is eiseres ernstig vertraagd, lusteloos, apathisch en kan zij moeilijk in actie komen. Op grond van de anamnese, in samenhang met de informatie van de behandelend sector, is het aannemelijk te achten dat er ook op de datum in geding sprake was van een ernstige depressie. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 is op dit aspect geen beperking aangenomen, maar is slechts als toelichting vermeld ‘niet structureel bovennormaal’. De deskundigen hebben evenwel geconcludeerd dat eiseres, gelet op het voorgaande, op het belastbaarheidsonderdeel vasthouden van aandacht op de datum in geding wel beperkt was en dat deze beperking correspondeert met FML-score 1(beperkt, kan de aandacht niet langer dan een half uur richten op één informatiebron).
3.9. Verdelen van aandacht
3.9.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft gesteld dat uit het expertiserapport niet blijkt dat eiseres aantoonbaar moeite had met het verdelen van de aandacht (belastbaarheidsonderdeel I.2.).
3.9.2. Ten aanzien van het aspect verdelen van de aandacht hebben de deskundigen gesteld dat zij hebben geconstateerd dat de aandacht van eiseres tijdens het onderzoek erg naar binnen was gekeerd. Het was voor eiseres moeilijk om zich op het gesprek te richten. De deskundigen hebben vastgesteld dat eiseres weinig dingen tegelijk kan doen. Mogelijk heeft [bezwaarverzekeringsarts] bij eigen onderzoek andere constateringen gedaan, maar de deskundigen zien daarin geen aanleiding om aan hun eigen bevindingen uit de onderzoeken en de daarop gebaseerde conclusies te twijfelen. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 is op dit aspect geen beperking aangenomen, maar is slechts als toelichting vermeld ‘niet structureel bovennormaal’. De deskundigen hebben evenwel geconcludeerd dat eiseres ook op dit onderdeel op de datum in geding dus beperkt moet worden geacht en dat deze beperking correspondeert met FML-score 1 (beperkt, kan de aandacht alternerend richten op een beperkt aantal uiteenlopende informatiebronnen).
3.10. Herinneren
3.10.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft ook naar voren gebracht dat de deskundigen in hun rapportage expliciet hebben vermeld “het korte- en lange termijn geheugen van eiseres lijkt ongestoord, al kan betrokkene zich niet altijd de chronologische volgorde van gebeurtenissen herinneren”. [bezwaarverzekeringsarts] wijst er op dat het CBBS zodanig is ontworpen dat pas een beperking wordt gegeven als er een duidelijke negatieve afwijking van ‘normaal’ aantoonbaar is en dat het hierbij vooral om het korte termijn geheugen gaat. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] hebben de deskundigen niet inzichtelijk gemaakt dat er zodanige ernstige stoornissen in de geheugenfunctie zijn dat een beperking ten aanzien van herinneren noodzakelijk is, te meer nu de deskundigen hebben vermeld dat eiseres tweemaal een voldoende gedetailleerd, logisch en consistent klachtenverhaal presenteerde.
3.10.2. Ten aanzien van het aspect herinneren hebben de deskundigen ter zitting toegelicht dat het hier vooral om het aandachtsprobleem van eiseres gaat. Eiseres kan zich volgens de deskundigen de chronologie van een verhaal niet goed herinneren. De deskundigen zijn van mening dat er wel degelijk gaten zitten in het geheugen van eiseres. Het is voor eiseres moeilijk om dingen terug te halen. De beperking is volgens de deskundigen ingegeven door de aandachtsspanne van eiseres, dus met name bij het vasthouden van aandacht. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 is op het aspect herinneren geen beperking aangenomen, maar is slechts als toelichting vermeld ‘niet structureel bovennormaal’. De deskundigen hebben evenwel geconcludeerd dat eiseres op de datum in geding op dit aspect wel degelijk beperkt was en dat die beperking correspondeert met FML-score 1 (beperkt, moet regelmatig dingen apart opschrijven als geheugensteun om de continuïteit van het handelen te waarborgen). Met hulpstukken zou zij zich, waar het het herinneren betreft, nog enigszins kunnen redden, aldus de deskundigen.
3.11. Doelmatig handelen
3.11.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft verder naar voren gebracht dat zowel uit de (uitgebreide) anamnese als uit het psychiatrisch onderzoek in engere zin geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat sprake zou zijn van enige relevante beperking op het gebied van doelmatig handelen (belastbaarheidsonderdeel I.5.) als omschreven in de basisinstructie. Weliswaar heeft eiseres ervoor gekozen het huis vrijwel niet uit te gaan (als reden daarvoor noemt zij schaamte), zij onderneemt wel degelijk zelfstandig activiteiten. Ook het feit dat eiseres niet alleen een scootmobiel kreeg, maar die ook (zelfstandig) gebruikt, pleit tegen een relevante beperking op dit onderdeel, aldus [bezwaarverzekeringsarts].
Ook ten aanzien van het zelfstandig handelen (belastbaarheidsonderdeel I.6) heeft [bezwaarverzekeringsarts] gesteld dat van een beperking op dit punt niet uit het expertiseonderzoek blijkt. [bezwaarverzekeringsarts] heeft er op gewezen dat de deskundigen onder het psychiatrisch onderzoek hebben geschreven dat bij eiseres geen sprake is van oordeels- en kritiekstoornissen en dat haar intelligentie als normaal imponeert. Eiseres is in het dagelijks leven zeer passief, maar dat gedrag komt volgens [bezwaarverzekeringsarts] voort uit de vermeende klachten en het volgens eiseres aanwezige lichamelijk onvermogen. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] is bij eiseres sprake van een duidelijke keus (ook niets doen kan een keuze zijn) en komt uit het expertiseonderzoek ook verder niet meer naar voren dan dat eiseres steeds tot dingen moet worden aangezet.
3.11.2. De deskundigen hebben ter zitting toegelicht dat het doelmatig handelen van eiseres ernstig gestoord is. Eiseres is thuis in haar functioneren al enorm beperkt en kan maar heel weinig dingen zelfstandig doen. De deskundigen zijn van mening dat dit niet het gevolg is van de keuzes die eiseres maakt, maar dat dit het gevolg is van de apathie waar eiseres mee kampt. Eiseres denkt bij voorbaat dat dingen niet gaan lukken en dat het allemaal geen zin heeft. Dit komt voort uit de depressieve stoornis. Eiseres is volgens de deskundigen heel onzeker in haar dagelijks functioneren. Zij kan niet veel handelingen achter elkaar uitvoeren. Door de scootmobiel is eiseres minder onzeker geworden. Dit kan helpen bij het verbeteren van het ziektebeeld. Deze constatering heeft, anders dan [bezwaarverzekeringsarts] had aangenomen,evenwel geen betrekking op de datum in geding, maar betreft meer een prognose voor de toekomst, aldus de deskundigen. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 is op het aspect doelmatig handelen als beperking aangenomen ‘anderszins beperkt in doelmatig handelen’ (FML-score 5) met als nadere toelichting ‘is niet altijd even efficiënt’. De deskundigen hebben geconcludeerd dat eiseres ten tijde van de datum in geding op het onderdeel doelmatig handelen evenwel veel beperkter was en dat de beperking correspondeert met FML-score 2 (beperkt, voert de benodigde activiteiten niet in een logische volgorde uit).
3.11.3 De deskundigen hebben verder ter zitting toegelicht dat eiseres, mede gezien het voorgaande, op het aspect zelfstandig handelen ook ernstiger beperkt moet worden geacht dan thans is aangenomen. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 is op dit aspect namelijk geen beperking aangenomen, maar is slechts als toelichting vermeld ‘moet wat worden aangespoord’.De deskundigen hebben gesteld dat zij op dit onderdeel met de bezwaarverzekeringsarts van mening verschillen ten aanzien van de oorzaak. Volgens de deskundigen is deze beperking dus niet toe te schrijven aan de keuzes die eiseres maakt, maar vloeit deze rechtstreeks voort uit haar depressieve stoornis. De deskundigen zijn van mening dat de beperking van eiseres op dit onderdeel overeenkomt met FML-score 3 (beperkt, ontwerpt meestal zelf geen handelingsvarianten).
3.12. Handelingstempo, specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid
3.12.1. Ten aanzien van de belastbaarheidsonderdelen I.7. (handelingstempo) en I.9. (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) heeft [bezwaarverzekeringsarts] gesteld dat er uit het expertiseonderzoek geen argumenten naar voren komen om een ‘aanmerkelijke vertraging’ in het handelen van eiseres te veronderstellen. Ten aanzien van het aspect I.7 is in de aangepaste FML van 7 maart 2012 dan ook geen beperking aangenomen. Wel is op het aspect I.9. als beperking aangenomen dat eiseres is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist (score 8).
3.12.2. De deskundigen hebben ten aanzien van deze belastbaarheidsonderdelen ter zitting als toelichting gegeven dat uit hun onderzoek is gebleken dat eiseres wel degelijk vertraagd is in het dagelijks leven. De deskundigen zijn van mening dat eiseres op beide onderdelen beperkt moet worden geacht namelijk: het handelingstempo is aanmerkelijk vertraagd (FML-score 1 bij I.7.) en eiseres is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist (FML-score 8 bij I.9.).
3.13. Eigen gevoelens uiten
3.13.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft zich ten aanzien van belastbaarheidsonderdeel II.7. (eigen gevoelens uiten) op het standpunt gesteld dat het expertiserapport geen grond biedt voor een beperking op dit punt. In de aangepaste FML van 7 maart 2012 zijn ten aanzien daarvan dan ook geen beperkingen aangenomen.
3.13.2. Ten aanzien van dit aspect hebben de deskundigen ter zitting toegelicht dat eiseres heel erg labiel is. Zij kan plotseling heel erg boos en agressief worden. Eiseres heeft een slechte gevoelsuiting, geen controle en huilt regelmatig. Dat gold volgens de deskundigen ook op de datum in geding. Volgens de deskundigen dient ten aanzien van het eigen gevoelens uiten dan ook een beperking te worden aangenomen. De deskundigen zijn van mening dat de beperking op dit onderdeel overeen komt met FML-score 1 (beperkt, onduidelijke en onvoorspelbare gevoelsuitingen).
3.14. Vervoer
3.14.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft ook gesteld dat het bij het aspect vervoer (belastbaarheidsonderdeel II.10.) gaat om de vraag of iemand met openbaar vervoer of eigen vervoer in staat is om zelfstandig en zonder specifieke vervoersvoorzieningen binnen de daarvoor gebruikelijke tijd het werk te bereiken. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] blijkt uit het expertiserapport niet dat zulks niet het geval zou zijn. Nog daargelaten of er wel een harde indicatie bestaat voor de scootmobiel, is eiseres volgens de [bezwaarverzekeringsarts] in staat daarmee zelfstandig te reizen. Dat zij daarmee niet elke vorm van openbaarvervoer zondermeer kan gebruiken, doet daar volgens [bezwaarverzekeringsarts] niet aan toe of af.
3.14.2. De deskundigen hebben ter zitting toegelicht dat er wel aanleiding is om eiseres op de datum in geding ten aanzien van het aspect vervoer beperkt te achten, omdat zij het eng vond en vindt om te reizen, zeker met het openbaar vervoer. De deskundigen hebben daarbij wel aangegeven dat het moeilijk is om deze beperking uit te drukken in een FML-score.
3.15. Fysieke beperkingen
3.15.1. Ten aanzien van de fysieke beperkingen heeft [bezwaarverzekeringsarts] gesteld dat de deskundigen geen eigen lichamelijk onderzoek bij eiseres hebben verricht en zich uitsluitend op de gegevens van de behandelaars hebben gebaseerd. Volgens [bezwaarverzekeringsarts] blijkt uit die gegevens evenwel afdoende dat voor de lichamelijke klachten van eiseres geen somatische oorzaak is gevonden. Strikt genomen is er volgens [bezwaarverzekeringsarts] dus helemaal geen aanleiding om beperkingen aan te nemen op fysiek gebied. Wel zijn in de aangepaste FML van 7 maart 2012 beperkingen aangenomen in de rubriek IV (dynamische handelingen) op de aspecten frequent buigen tijdens het werk, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen (tijdens het werk), trappenlopen, klimmen en in de rubriek V (statische houdingen) op de aspecten staan (tijdens het werk) en boven schouderhoogte actief zijn.
3.15.2. Ten aanzien van de fysieke beperkingen hebben de deskundigen gesteld dat zij het volstrekt oneens zijn met de stelling van [bezwaarverzekeringsarts] dat de lichamelijke beperkingen van eiseres niet medisch objectiveerbaar zijn en dat eiseres zich die beperkingen slechts inbeeldt. Volgens de deskundigen kent eiseres wel degelijk fysieke beperkingen, omdat zij daadwerkelijk pijn voelt. De pijnklachten komen voort uit de aantoonbare psychiatrische stoornis van eiseres. De beste behandeling ligt dan volgens de deskundigen in een psychiatrische behandeling. Volgens de deskundigen zijn dan ook terecht beperkingen aangenomen op de genoemde punten.
3.16. Urenbeperking
3.16.1. [bezwaarverzekeringsarts] heeft tot slot gesteld dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Toch is in de aangepaste FML van 7 maart 2012 een urenbeperking van
4 uur per dag, 20 uur per week aangenomen.
3.16.2. De deskundigen hebben ter zitting toegelicht dat eiseres op de datum in het geding eigenlijk in het geheel niet belastbaar kon worden geacht om gedurende enige uren per dag arbeid te verrichten. In dat verband hebben de deskundigen verwezen naar de bij eiseres afgenomen Hamilton Depression Rating Scale. Deze liet een score zien van 39, wat overeenkomt met een ernstige depressie. Op grond van de Hamilton-score, de pijnklachten en de depressieve stoornis, hebben de deskundigen geconcludeerd dat eiseres op de datum in geding op medische gronden volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Ook een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week was voor eiseres dan ook volstrekt onhaalbaar te achten op dat moment. Aangenomen moet worden dat de urenbeperking die op de datum in geding voor eiseres zou moeten gelden, zou inhouden dat zij helemaal niet kan werken. In de toekomst zou volgens de deskundigen een re-integratietrajectgedurende twee uur per dag onder therapeutische begeleiding voor eiseres een mooie eerste stap kunnen vormen met het oog op terugkeer in het arbeidsproces. Zij zijn van mening dat eiseres ook nu nog zeer beperkt belastbaar is, maar dat niet valt uit te sluiten dat hierin in de toekomst nog verbetering kan komen.
3.17. Eiseres heeft zich gerefereerd aan de conclusies van de deskundigen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 juni 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AU0202 en van 25 januari 2012, LJN: BV2664).
4.2. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de deskundigen kennis hebben genomen van de gedingstukken en dat zij eiseres zelf hebben onderzocht. De deskundigen hebben voorts uitgebreid over hun bevindingen gerapporteerd en de vragen van de rechtbank beantwoord.
4.3. Gelet op de specifieke deskundigheid van de deskundigen ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan hun conclusies ten aanzien van de gestelde diagnose, de beperkingen van eiseres alsook de door de deskundigen genoemde oorzaken daarvan. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook alle over. Daarbij acht de rechtbank het uitvoerige en zorgvuldige karakter van de door de deskundigen opgestelde rapportages van belang alsook de overtuigende wijze waarop daarin schriftelijk maar vooral ter zitting, zoals hiervoor is weergegeven, inzicht is gegeven in de aard, oorsprong en daarmee samenhangende gevolgen van het bij eiseres bestaande klachtenpatroon.
4.4. Wat de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de noodzaak tot het aannemen van een volledige medische urenbeperking op de datum in geding betreft, overweegt de rechtbank tot slot nog het volgende. [bezwaarverzekeringsarts] heeft in zijn schriftelijke reactie van 30 november 2012 naar voren gebracht dat het aannemen van een urenbeperking niet strookt met de criteria die voor het aannemen van een dergelijke beperking worden genoemd in de Standaard Verminderde Arbeidsduur. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan dat de deskundigen hun conclusie op dit punt evenwel uitvoerig hebben onderbouwd en dat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om die conclusie voor onjuist te houden. Wat de criteria van de Standaard Verminderde Arbeidsduur betreft, overweegt de rechtbank tot slot - onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2009, LJN BI7168 - dat die Standaard een beleidsstuk van het Uwv, inhoudende een instructie aan de verzekeringsartsen van die instantie, betreft, waaraan de bestuursrechter noch de deskundigen die haar van advies dienen gebonden zijn.
4.5. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de motivering ten aanzien van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet voor juist kan worden gehouden en dat de medische grondslag van het bestreden besluit geen stand kan houden. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank dient vervolgens te bepalen of zij volstaat met vernietiging van het besluit en verweerder zal opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen dan wel of zij, met het oog op een finale beslechting van het geschil, zelf in de zaak zal voorzien.
De rechtbank acht van belang dat de deskundigen hebben verklaard dat de belastbaarheid van eiseres op termijn wellicht zou kunnen verbeteren, maar dat zij op de datum hier in geding op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank acht voorts van belang dat de gemachtigde van eiseres zich hierbij ter zitting heeft aangesloten en ook heeft erkend dat dit met zich brengt dat eiseres per de datum in geding niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), omdat zij niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt is.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van hetgeen is bepaald in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres met ingang van 19 januari 2009 recht heeft op een uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 13 oktober 2010 en een 1/2 punt voor het verschijnen ter zitting op 26 april 2012, waarbij 1 punt gewaardeerd wordt op
€ 437). Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? herroept het primaire besluit;
? bepaalt dat eiseres met ingang van 19 januari 2009 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid;
? bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
? bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41 vergoedt;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.092,50 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter, en mrs. A.D. Reiling en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB