RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3810 VEROR
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker 1],
[verzoeker 2] en
[verzoeker 3],
wonende te Amsterdam,
verzoekers,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Fidon.
Als derde belanghebbende heeft aan de procedure deelgenomen:
de gemeente Amsterdam (stadsdeel Centrum),
vergunninghouder,
gemachtigde mr. A. Fidon
Verzoekers hebben een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2012 tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van de boom ter hoogte van de Nieuwe Herengracht 103 te Amsterdam (hierna: de kapvergunning respectievelijk de boom).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2012.
Van de verzoekers zijn verschenen [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. Verweerder en vergunninghouder zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. Tevens zijn ter zitting verschenen [A], werkzaam bij Stadsdeel Centrum en B, werkzaam bij Bomenwacht Nederland.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Op 7 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter een onderzoek ingesteld als bedoeld in artikel 8:50, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de locatie tegenover het perceel aan de Nieuwe Herengracht 103 te Amsterdam. Aanwezig waren daar verzoekers, vergezeld door [C], bomendeskundige. Namens verweerder en vergunninghouder waren daar mr. Fidon en [A]. Verder waren aanwezig [D] en medewerkers van Cobra boomadviseurs. Aansluitend heeft de voorzieningenrechter de behandeling van het verzoek voortgezet, waarna het onderzoek is gesloten.
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Op 14 maart 2012 heeft in opdracht van verweerder een onderzoek plaatsgevonden naar de conditie van de in het geding zijnde boom (een iep), uitgevoerd door [B] van Bomenwacht Nederland. In het door hem opgemaakte rapport (rapport), uitgebracht op 16 mei 2012, wordt geconcludeerd dat sprake is van een risicoboom. Er is sprake van een verhoogd breukgevaar, dat wordt veroorzaakt door rotting in de stamvoet. Het advies luidt dat de boom dient te worden gerooid op korte termijn.
2.2. Bij aanvraag van 11 juni 2012 heeft de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum een omgevingsvergunning gevraagd voor het kappen van vier bomen, waaronder de boom tegenover het perceel aan de Nieuwe Herengracht 103 te Amsterdam. Bij besluit van 12 juli 2012 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
2.3. Bij brief van 24 juli 2012 heeft verweerder aan de bewoners van de Nieuwe Herengracht 91 tot en met 121 meegedeeld dat voor de boom een kapvergunning is aangevraagd. Nu volgens verweerder de staat van de boom zodanig slecht is dat de veiligheid van de omgeving in het geding is, zal worden overgegaan tot het zo spoedig mogelijk verwijderen van de boom. Het is, aldus verweerder in de brief, niet mogelijk een bezwaarschrift in te dienen tegen de kap van de boom.
2.4. Op 26 juli 2012 staat in het Amsterdams Stadsblad, Centrum, dat – voor zover van belang – op 12 juli 2012 een kapvergunning is verleend voor het kappen van vier bomen, waaronder de boom op de locatie Nieuwe Herengracht 103. Dit staat vermeld achter het gedachtestreepje met als onderwerp ‘Nieuwezijds Voorburgwal 352’.
2.5. Op 1 augustus 2012 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3.1. In artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat indien op grond van een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning is vereist voor het vellen van houtopstand (kappen), een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
3.2. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo geldt dat een beschikking krachtens deze wet in werking treedt met ingang van de dag na haar bekendmaking.
3.3. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, van de Wabo treedt een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
3.4. Op grond van artikel 6.2 van de Wabo kan in gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een beschikking als bedoeld in artikel 6.1 naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is, in afwijking van dat artikel bepalen dat zij terstond na haar bekendmaking in werking treedt.
4.1. Uit artikel 8:81 van de Awb volgt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening als voorwaarde geldt dat een bezwaarprocedure dan wel een beroepsprocedure aanhangig is (het zogenoemde connexiteitsvereiste). Nu het bezwaarschrift tegen de verlening van de omgevingsvergunning niet is ondertekend door [verzoeker 3], noch door deze afzonderlijk een bezwaar is ingediend, zal de voorzieningenrechter het verzoek voor zover dat is ingediend door [verzoeker 3] niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van connexiteit met een bezwaarprocedure.
4.2. De voorzieningenrechter zal ervan uitgaan, gelet op de weinig inzichtelijke formulering van de vergunning op dit punt in combinatie met de brief van 24 juli 2012, dat het de bedoeling is geweest van verweerder de omgevingsvergunning op grond van artikel 6.2 van de Wabo direct in werking te laten treden.
4.2.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in zijn communicatie met de omwonenden van de te kappen boom zeer dubieus heeft gehandeld. Verweerder heeft de verlening van de vergunning bekendgemaakt via een bericht in het Stadsblad Amsterdam Centrum op 26 juli 2012, terwijl in de brief van 24 juli 2012 de omwonenden worden bericht over een aanvraag om een kapvergunning. Zeer ten onrechte wordt in die brief gesteld dat het indienen van een bezwaar tegen de kap niet mogelijk is. Ook laat de berichtgeving in het Stadsblad aan duidelijkheid te wensen over, nu de bekendmaking van de kapvergunning is geplaatst achter het gedachtestreepje ‘Nieuwezijds Voorburgwal 103’.
4.2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich door deze handelwijze schuldig heeft gemaakt aan het geven van onjuiste voorlichting en betrokkenen volstrekt op het verkeerde been heeft gezet.
4.2.3. Ondanks de onjuiste voorlichting door verweerder hebben verzoekers direct na het lezen van de brief en de berichtgeving in het Stadsblad een bezwaarschrift ingediend tegen de verlening van de vergunning. Daarin hebben zij zich op het standpunt gesteld dat op dit moment geen noodzaak bestaat tot het kappen van de boom. Het rapport waarop verweerder de kap heeft gebaseerd is zeer summier en verzoekers wensen dan ook nader onderzoek naar de conditie van de boom.
4.2.4. Gezien het feit dat verzoekers tijdig bezwaar hebben ingediend, zij tevens een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend en dat ook de door hen ingeschakelde deskundige zijn visie heeft kunnen inbrengen tijdens de plaatsopneming en de aansluitende voortgezette zitting, zijn verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de onjuiste voorlichting van verweerder uiteindelijk niet in hun belangen geschaad.
4.3. Zoals ter zitting op 3 augustus 2012 is afgesproken is in het bijzijn van de voorzieningenrechter en partijen op dinsdag 7 augustus 2012 een trekproef uitgevoerd aan de boom door Cobra boomadviseurs en ook overigens de boom onderzocht.
Tijdens deze trekproef is onder andere de gemiddelde maximale windbelasting ter plaatse nagebootst. Daaruit is naar voren gekomen dat de boom in elk geval zal bezwijken indien deze windbelasting zich voordoet, maar zeer waarschijnlijk al bij een windbelasting die minder sterk is dan waarmee is gemeten. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de windkracht vaak toeneemt indien deze over water gaat, en de boom de hoogste, dan wel grootste, boom in de rij is en daardoor veel wind zal moeten opvangen.
4.3.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat gedurende de voortgezette behandeling van de zaak aansluitend aan de trekproef, overeenstemming bestond tussen de aanwezige deskundigen, [C] van verzoekers, [A] van verweerder en [D] van Cobra, over het feit dat de boom dermate is aangetast dat deze moet worden gekapt. Volgens de deskundigen is sprake van houtrot in ongeveer een derde van de buitenzijde van de stam, is sprake van holtes in de stam wegens het ontbreken van spierbalen en staat de boom niet meer stevig in de grond.
4.3.2. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet meer in geschil is dat verweerder de vergunning voor de kap van de boom terecht heeft verleend.
4.3.3. In geschil is dan nog de vraag of verweerder toepassing had mogen geven aan artikel 6.2 van de Wabo, waardoor de vergunning direct na bekendmaking in werking is getreden. De voorzieningenrechter overweegt – onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, p. 146) – dat van deze mogelijkheid zeer spaarzaam en prudent gebruik moet worden gemaakt.
4.3.4. De voorzieningenrechter memoreert allereerst dat verweerder (maar ook de vergunninghouder) in de voorbereiding tot het verlenen van de vergunning verre van voortvarend te werk is gegaan. Immers, het rapport waarop verweerder de vergunning heeft gebaseerd dateert van 16 mei 2012 en is gebaseerd op een onderzoek dat reeds op 14 maart 2012 is uitgevoerd. De periode van vier maanden tussen onderzoek en vergunningverlening doet niet vermoeden dat hier sprake is van een noodzaak tot een urgente kap. Ook de ter plekke aanwezige deskundigen waren van oordeel dat onmiddellijke kap niet noodzakelijk was, maar wel dat de boom in elk geval dient te worden gekapt voordat najaarsstormen de kop opsteken.
4.3.5. De conclusie is dan ook dat de boom niet onmiddellijk behoeft te worden gekapt, zodat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 6.2 van de Wabo door te bepalen dat de vergunning onmiddellijk in werking treedt.
4.4. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het bezwaar van verzoekers gegrond dient te verklaren, voor zover gericht tegen de onmiddellijke inwerkingtreding van de vergunning.
4.5. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding tot het treffen van een voorziening, in die zin dat alsnog een uitgestelde inwerkingtreding van de vergunning wordt geëffectueerd. De voorzieningenrechter zal het besluit van verweerder dan ook schorsen tot zes weken na het verlenen van de vergunning op 12 juli 2012, oftewel tot en met 23 augustus 2012.
Een langere schorsing van het besluit acht de voorzieningenrechter niet opportuun, nu overeenstemming bestaat over de noodzaak van de kap en de kapvergunning op zichzelf terecht is verleend. De voorzieningenrechter neemt hierbij voorts in overweging dat niet is gebleken van onverantwoorde risico’s en dat, mocht zich een calamiteit voordoen, de boom hoogstwaarschijnlijk richting de waterkant zal omvallen. Indien onverhoopt toch schade ontstaat, komt dit echter wel voor rekening en risico van verweerder.
4.6. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat hij begrijpt dat verzoekers zich gegriefd voelen door de wijze waarop verweerder met hun belangen is omgesprongen. Echter, voor een discussie hierover is, afgezien van hetgeen hierboven reeds is besproken, in deze procedure geen plaats. Deze discussie dient plaats te vinden in een eventuele bodemprocedure.
4.7. Nu het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht vergoedt.
- verklaart het verzoek ingediend door [verzoeker 3] niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat alsnog een uitgestelde inwerkingtreding van de vergunning wordt geëffectueerd;
- schorst het besluit van verweerder van 12 juni 2012 tot en met 23 augustus 2012;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 156,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: JV
D: B
SB