RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/172 HUISV
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Cremonese Vioolbouw,
gevestigd te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
de Commissie Ateliers en (Woon)Werkpanden Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F.M.E. Schuttenhelm.
Bij brief van 28 juni 2011 heeft verweerder aan het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam meegedeeld dat [gemachtigde], die voornamelijk actief is als vioolbouwer, niet binnen de doelgroep valt die voor toewijzing van atelierruimte, atelierwoning of (woon)werkpand in Amsterdam in aanmerking komt. Dit betekent dat hij negatief getoetst is.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze brief.
Bij brief van 30 november 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zij van oordeel blijven dat eiser niet tot de doelgroep behoort, dit betekent dat er negatief beslist is op eisers bezwaar.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2012. Beide partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser huurt al geruime tijd van het Stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam een atelier op de Lauriergracht 6 te Amsterdam. Bij het vrijkomen van een atelier op de eerste verdieping heeft eiser om een interne verhuizing verzocht en hiervoor een formulier ingevuld. Bij brief van 28 juni 2011 heeft verweerder aan de verhuurder, Stadsdeel Centrum, meegedeeld dat eiser negatief getoetst is, nu hij niet binnen de doelgroep van de CAWA valt. Daarnaast komt het beroep vioolbouwer niet op de beroepenlijst van Cultuur&Ondernemen voor.
1.2. Ter zitting is gebleken dat er - los van bovenstaande gang van zaken - nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden: het stadsdeel Centrum heeft de huurovereenkomst met eiser betreffende het atelier op de Lauriergracht 6 opgezegd vanwege een voorgenomen verbouwing. Om eiser tegemoet te komen heeft het stadsdeel Centrum eiser een vervangend atelier aangeboden. Het betreft toevalligerwijs het atelier op de eerste verdieping waar eiser reeds een verzoek voor had ingediend. Het stadsdeel Centrum heeft echter het vervangende atelier aangeboden tegen een hogere huurprijs, dan de huurprijs die wordt gevraagd van een huurder die beschikt over een positief advies van verweerder.
1.3. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij met zijn beroep wil bewerkstelligen dat hij het vervangende atelier kan huren tegen de huurprijs zoals die was geweest als eiser deel uit maakt van de doelgroep die voor toewijzing van atelierruimte, atelierwoning of (woon)werkpand in Amsterdam in aanmerking komt. Eiser voert hiertoe aan dat hij nooit op de hoogte is gesteld van het hanteren van een beroepenlijst.
2.1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de bestuursrechter bevoegd is tot kennisneming van het geschil tussen eiser en verweerder. Daarbij neemt de rechtbank de volgende wettelijke bepalingen in acht.
2.2. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.1. De bestuursrechter is alleen bevoegd om te oordelen over besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Aangezien besluiten alleen kunnen worden genomen door bestuursorganen, moet worden beoordeeld of verweerder moet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb.
3.2. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij krachtens artikel 84 van de Gemeentewet is ingesteld.
Op grond van artikel 84 van de Gemeentewet kan de raad, het college of de burgemeester andere commissies dan bedoeld in de artikelen 82, eerste lid, en 83, eerste lid, instellen.
In de brief van verweerder van 13 februari 2012 wordt vermeld dat bij besluit van
20 november 2007 burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam verweerder heeft ingesteld. Het kader voor de werkzaamheden van verweerder is in het Reglement CAWA vastgesteld.
3.3. In het Reglement CAWA staat in artikel 1 omschreven dat verweerder als taak heeft het college van burgemeester en wethouders te adviseren over de toewijzing van een atelierruimte, atelierwoning of (woon)werkpand.
Tevens valt uit artikel 3 van het Reglement CAWA op te maken dat de commissieleden door het college van burgemeester en wethouders worden (her)benoemd en ontslagen op enkelvoudige voordracht van de wethouders van kunst en cultuur.
In artikel 4 van het Reglement CAWA onder II valt te lezen dat alle administratieve en uitvoerende werkzaamheden voor de commissie worden verricht door de Dienst Wonen Amsterdam.
Onder III valt te lezen dat de Dienst Wonen jaarlijks volgens de gemeentelijke voorschriften de begroting indient voor de werkzaamheden van de commissie voor het komende kalenderjaar, alsmede de rekening over het verstreken kalenderjaar.
3.4. De rechtbank is gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 en 3.3 is overwogen van oordeel dat verweerder een orgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voor toepasselijkheid van artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Awb, niet is vereist dat de commissie met enig openbaar gezag is bekleed. Blijkens de memorie van antwoord bij dat artikel is de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag bepalend (Kamerstukken II 1990/91, 21221, nr. 5, p.32). De rechtbank verwijst tevens naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BN3203.
3.5. Nu vaststaat dat verweerder een bestuursorgaan is moet vervolgens de vraag worden beantwoord of er ook sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
3.6. Uit de website van verweerder (www.cawa.wzs.amsterdam.nl) volgt dat verweerder na een beoordeling aan de verhuurder meedeelt of een huurder positief of negatief getoetst is. De verhuurder kan op basis van het advies de geldigheidsduur van het huurcontract vervolgens verlengen of de huur beëindigen door middel van opzegging. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de verhuurder niet de verplichting heeft het advies te volgen, het advies is dus niet bindend.
3.7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de brief van 28 juni 2011 inhoudende de mededeling dat eiser negatief getoetst is, niet is gericht op rechtsgevolg. Met deze brief is niet beoogd een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen of de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. Het betreft een vrijblijvend advies aan de verhuurder van atelierruimtes, atelierwoningen of (woon)werkpanden. Een verhuurder is niet gebonden aan dit advies. De verhuurder is vrij in zijn keus met welke huurder hij een huurovereenkomst wil sluiten. Het legt ook geen verplichtingen op aan de verhuurder om de te verhuren ruimte tegen een lage(re) huurprijs aan te bieden. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BC3065. Gelet op het vorenstaande is de brief van
28 juni 2011 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.8. Het tegen de brief van 28 juni 2011 gerichte bezwaarschrift van eiser van 29 augustus 2011 kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als een bezwaarschrift in de zin van de Awb, op welk bezwaarschrift de brief van verweerder van 30 november 2011 een reactie vormt.
Hetgeen onder rechtsoverweging 3.7. is overwogen heeft tot gevolg dat verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk had moeten verklaren. Verweerder heeft dit nagelaten.
Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiser tegen de als besluit op bezwaar aan te merken brief van 30 november 2011 gegrond verklaren, het besluit vernietigen en - met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb - het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
3.9. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser heeft te vergoeden. Er is geen grond om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser omdat eiser zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 30 november 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 november 2011;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 28 juni 2011 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 30 november 2011;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB