ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0476

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-265 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bekendmaking van een besluit inzake arbeidsgeschiktheid en de gevolgen voor de bezwaarmogelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Wolter, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk was verklaard. Dit eerdere besluit, dat eiser per 21 oktober 2011 weer geschikt voor arbeid achtte, was op 14 oktober 2011 tijdens een spreekuur door de verzekeringsarts aan eiser uitgereikt. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend, omdat de bekendmaking van het besluit pas op 29 november 2011 had plaatsgevonden, toen hij een kopie per post ontving.

De rechtbank heeft de handelwijze van de verzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat de bekendmaking op de juiste wijze had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het teruggeven van het besluit door eiser voor zijn eigen risico kwam. Echter, de rechtbank vond ook dat de verzekeringsarts in strijd met het fair play-beginsel had gehandeld door eiser niet adequaat te informeren over zijn bezwaarmogelijkheden, gezien de omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuursorganen in de communicatie met burgers en de noodzaak om hen te beschermen tegen onterecht verlies van rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/265 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. E. Wolter,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 21 oktober 2011 weer geschikt is geacht tot het verrichten van arbeid.
Bij besluit van 6 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2012. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek bij beslissing van 26 april 2012 heropend om verweerder schriftelijk vragen te stellen. Verweerder heeft de vragen bij brief van 9 mei 2012 beantwoord. Eiser heeft bij brief van 17 juni en 30 juli 2012 een reactie gegeven. Verweerder heeft bij brief van 3 juli 2012 een tweede reactie gegeven.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser is op 14 oktober 2011 op spreekuur bij de verzekeringsarts geweest in het kader van een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsarts heeft beoordeeld dat eiser per 21 oktober 2011 geschikt is om arbeid te verrichten, in ieder geval voor de functie magazijn-/expeditiemedewerker.
1.2. De verzekeringsarts heeft eiser het primaire besluit, zijnde een beslissing van arbeidsgeschiktheid in de zin van de Ziektewet (ZW), op het spreekuur in persoon uitgereikt.
1.3. Eiser heeft op 30 november 2011 bezwaar tegen het primaire besluit ingediend. Verweerder heeft dit bezwaarschrift op 1 december 2011 ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend.
De rechtbank gaat uit van het navolgende juridische kader.
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.2. Ingevolge artikel 75k van de Zw bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken.
2.3. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.4. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.5. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Standpunt van eiser
3.1. Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan.
3.2. Primair stelt eiser dat zijn bezwaarschrift van 30 november 2011 binnen de termijn is ingediend. Voor het ingaan van de bezwaartermijn is volgens eiser namelijk niet de overhandiging van het primaire besluit tijdens het spreekuur op 14 oktober 2011 bepalend geweest, maar de toezending per post op 29 november 2011. Tijdens het spreekuur is het primaire besluit tenslotte aan de verzekeringsarts teruggegeven, waardoor het besluit hem niet eerder bekend is gemaakt dan op 29 november, aldus eiser.
3.3. Voorts voert eiser aan dat verweerder bij de bekendmaking van het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat verweerder in andere, soortgelijke gevallen, ZW-beslissingen over arbeidsgeschiktheid wel per post aan betrokkenen nastuurt. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de raadsman van eiser daarvan voorbeelden uit zijn eigen praktijk overgelegd.
3.4. Eiser stelt dat verweerder hem onjuist heeft bejegend door het primaire besluit niet per post na te sturen. Eiser kampt met psychische klachten, voor welke hij onder behandeling is en waarvoor hij medicatie gebruikt. Tijdens het spreekuur werd eiser geconfronteerd met een voor hem ongunstig besluit, met alle (financiële) gevolgen van dien. Dit heeft er volgens eiser toe geleid dat hij het bewuste besluit tijdens het spreekuur spontaan op het bureau van de verzekeringsarts heeft teruggegooid, zonder te beseffen wat de gevolgen daarvan voor hem zouden zijn. Eiser meent dat de verzekeringsarts zich wel bewust van die gevolgen was en dat het in de rede had gelegen dat de verzekeringsarts hem tegen zichzelf had moeten beschermen.
3.5. Ten slotte voert eiser aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daags na het spreekuur – en voor het eerst op 8 november – heeft eiser meerdere malen telefonisch contact met verweerder gehad, waarbij hij steeds (tevergeefs) om een kopie van het primaire besluit heeft gevraagd. Pas op 29 november heeft verweerder uiteindelijk aan zijn herhaaldelijke verzoeken voldaan door het besluit na te sturen. Eiser heeft toen onmiddellijk gehandeld en nog op 30 november een bezwaarschrift ingediend. Deze omstandigheid leidt er volgens eiser toe dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
De rechtbank beoordeelt de bekendmaking van het besluit als volgt.
4.1. Verweerder stelt dat het primaire besluit op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, namelijk door uitreiking tijdens het spreekuur. Het feit dat eiser dit besluit (al dan niet uit boosheid) aan de verzekeringsarts heeft teruggegeven en vervolgens de deur uit is gelopen, komt volgens verweerder voor risico van eiser. De nazending van een kopie van het besluit is op verzoek van eiser gedaan en doet er niet aan af dat het besluit al op 14 oktober aan eiser was bekendgemaakt.
4.2. De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit op 14 oktober 2011 aan eiser is bekendgemaakt. De rechtbank acht daarbij van belang dat niet is betwist dat de verzekeringsarts het primaire besluit tijdens het spreekuur aan eiser heeft overhandigd. Deze overhandiging is een uitreiking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geweest. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het teruggeven van het primaire besluit in beginsel voor risico van eiser komt. Aangezien het besluit op 14 oktober 2011 is bekendgemaakt, was de laatste dag waarop eiser binnen de termijn bezwaar kon indienen 28 oktober 2011. Het bezwaar van 30 november 2011 is dan ook ruim een maand buiten de termijn ingediend. Het betoog van eiser faalt.
De rechtbank beoordeelt het beroep op het gelijkheidsbeginsel als volgt.
5.1. Volgens verweerder is het bij ZW-beslissingen over arbeidsgeschiktheid onder normale omstandigheden gebruikelijk dat een besluit alleen tijdens het spreekuur wordt uitgereikt en niet ook per post wordt nagezonden. Verweerder heeft erkend dat in de door eiser voorgehouden gevallen sprake is geweest van nazending per post. Verweerder stelt echter dat het in die gevallen niet om gelijke gevallen ging, omdat daar steeds sprake was van een spreekuur bij een verzekeringsarts in opleiding, wiens beslissing volgens beleid eerst door een verzekeringsarts moet worden gecontrasigneerd, waardoor nazending per post noodzakelijk is. In het geval van eiser heeft het spreekuur bij een verzekeringsarts plaatsgevonden. Volgens verweerder wordt een besluit verder alleen in uitzonderlijke gevallen nagestuurd, bijvoorbeeld wanneer dit om administratieve redenen noodzakelijk is. Bij eiser was dit niet het geval, waardoor het primaire besluit – als gebruikelijk – alleen behoefde te worden uitgereikt.
5.2. De rechtbank stelt vast dat eiser het standpunt van verweerder over de positie van de verzekeringsarts en het beleid van eiser daaromtrent niet heeft weersproken. De rechtbank is ook niet anderszins gebleken dat verweerder eiser ongelijk heeft behandeld door het primaire besluit niet na te zenden. Het betoog van eiser faalt.
De rechtbank beoordeelt het beroep op een onjuiste bejegening als volgt.
6.1. Verweerder benadrukt dat de handelwijze van eiser na de uitreiking van het primaire besluit voor risico van eiser komt. Nu het niet gebruikelijk is dat een eenmaal uitgereikt besluit ook per post wordt nagezonden, had dit in het onderhavige geval ook niet hoeven te gebeuren, aldus verweerder.
6.2. De rechtbank overweegt dat het teruggeven van een besluit onder normale omstandigheden niet voor risico van het bestuursorgaan kan komen en dat verweerder in een voorkomend geval, waarin het besluit dus adequaat is uitgereikt, niet gehouden is om in zo een geval het besluit alsnog per post toe te sturen.
6.3. De rechtbank is in het onderhavige geval echter van oordeel dat verweerder zich er niet alleen van heeft weerhouden om het primaire besluit alsnog aan eiser toe te sturen, maar dat de verzekeringsarts zich na afloop van het spreekuur bovendien scherp bewust is geweest van het gebeurde en de gevolgen daarvan voor eiser, zo blijkt ook uit de overweging die de verzekeringsarts naderhand aan haar rapportage heeft toegevoegd: “De hersteldbeslissing werd aan hem overhandigd. Betrokkene wierp deze beslissing terug op de tafel van de verzekeringsarts met de mededeling dat hij deze niet wilde hebben. Betrokkene ontneemt zichzelf hiermee de mogelijkheid om in bezwaar te gaan.” De rechtbank is met eiser van oordeel dat deze handelwijze van de verzekeringsarts niet strookt met de wijze waarop van de overheid mag worden verwacht dat zij met burgers omgaat. Die verwachtingen van behoorlijk bestuur, die ook wel onder het fair-playbeginsel worden geschaard, hadden er in het geval van eiser niet toe mogen leiden dat verweerder – mede gelet op de toestand van eiser – welbewust van zijn bezwaarmogelijkheid afhield, terwijl met zeer weinig inspanning het besluit per post had kunnen worden nagezonden. Het betoog van eiser slaagt en verweerder had eisers bezwaar dan ook ontvankelijk moeten verklaren.
7.1. Voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. Voor zover eiser een beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding heeft gedaan, komt de rechtbank aan de bespreking daarvan niet toe.
7.2. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
7.3. De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht twee punten dienen te worden toegekend; één voor het beroepschrift en één voor het ter zitting verschijnen van de gemachtigde van eiser. Dit betekent dat de rechtbank verweerder tevens zal veroordelen in het betalen van € 874 (€ 437 per toegekend punt). Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding voor de vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. van der Vlies, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB