RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/159 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde H.R.F. Zijlstra,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde C. Telting.
Bij besluit van 17 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kwijtschelding van haar schuld aan verweerder in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend, waarna partijen over en weer nog stukken in het geding hebben gebracht. Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1. Bij besluit van 23 september 2005 heeft verweerder € 58.686,81 aan ten onrechte betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd.
2. Op 31 augustus 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om kwijtschelding van de resterende vordering.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de artikelen 58 en 59 van de WWB de bevoegdheid heeft om ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – zie onder andere de uitspraak van 23 november 2010, LJN: BO4806 – moet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering hierin besloten worden geacht.
4.1. Op grond van artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK (hierna: de beleidsregels) kan het college onder meer besluiten van gehele of gedeeltelijke (verdere) invordering af te zien indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
4.2. Op grond van artikel 10.3.3 van verweerders UitvoeringsPraktijk werk en bijstand (hierna: de werkvoorschriften) kan een vordering worden kwijtgescholden onder de volgende voorwaarden en regels:
1. als op basis van draagkracht de vordering niet binnen vijf jaar kan worden afgelost.
(…)
3. de aflossingsverplichting gebaseerd op draagkracht geldt vanaf de vaststelling van de draagkracht en zolang de draagkracht niet opnieuw is vastgesteld. Een debiteur die zich gedurende die periode aan de vastgestelde aflossingsverplichting houdt, voldoet daarmee aan de eis van aflossing naar draagkracht gedurende die periode.
(…)
6. betaling van 60 termijnen binnen 65 maanden wordt gelijkgesteld met onafgebroken betaling binnen vijf jaar.
5. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van eiseres om kwijtschelding af te wijzen.
5.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding. Uit informatie van de belastingdienst is gebleken dat eiseres over een spaarloonrekening beschikt met een saldo van € 1.839,-. Gelet op dit aanwezige vermogen moet volgens verweerder worden geconcludeerd dat eiseres gedurende de looptijd van de vordering niet naar draagkracht heeft afgelost.
5.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder gedurende de looptijd van de vordering diverse malen de draagkracht en bijbehorende aflossingsverplichting van eiseres heeft vastgesteld en dat eiseres steeds overeenkomstig deze aflossingsverplichting heeft betaald. De rechtbank is gelet op artikel 10.3.3, derde lid, van de werkvoorschriften met eiseres van oordeel dat zij daarmee aan de eis van aflossing naar draagkracht heeft voldaan. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn redenering dat de omstandigheid dat eiseres beschikt over een spaarloontegoed van € 1.839,- impliceert dat zij dus niet naar draagkracht heeft afgelost. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is derhalve gegrond.
5.3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
5.4. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat eiseres nog niet gedurende vijf jaar volledig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, aangezien zij in de maanden juli tot en met november 2007 geen betalingen heeft verricht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 29 mei 2012 geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat en hoeveel zij in de betreffende maanden aan verweerder heeft afgelost. Bij brief van 14 juni 2012 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de op de lijst vermelde aflossingsbedragen (gedingstuk 18) juist zijn. Derhalve moet worden vastgesteld dat eiseres in de maanden juli tot en met november 2007 niet aan de aflossingsverplichting heeft voldaan.
5.5. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres blijkens het besluit van 3 augustus 2006 in augustus 2006 is begonnen met aflossen. Uitgaande van een onderbreking in de aflossing gedurende vijf maanden in 2007, heeft eiseres met de betaling in december 2011 60 termijnen betaald binnen 65 maanden. Gelet op artikel 10.3.3, zesde lid, van de werkvoorschriften wordt een betaling van 60 termijnen binnen 65 maanden gelijkgesteld met onafgebroken betaling binnen vijf jaar. Dit betekent dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit ook voldeed aan het vereiste in artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de beleidsregels dat zij gedurende vijf jaar volledig aan haar betalingsverplichtingen moet hebben voldaan.
5.6. Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder aan eiseres het griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet is gebleken dat er sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van eiseres.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. Kolkman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2012.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB