ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1675 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Lichte Advies Toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseressen en de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. Eiseres 1 had op 16 september 2011 juridische hulp gezocht bij het Juridisch Loket te Alkmaar voor een verzoek om kwijtschelding aan de Belastingdienst. Het Juridisch Loket verwees haar door naar eiseres 2, een advocaat, die op 3 oktober 2011 een aanvraag voor een Lichte Advies Toevoeging (LAT) indiende. De Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam weigerde deze aanvraag, met als argument dat het belang van de zaak redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kon worden overgelaten. Eiseressen stelden dat deze beslissing in strijd was met het vertrouwensbeginsel en de beleidsregels van de Raad voor Rechtsbijstand.

De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand niet verplicht was om de toevoeging te verlenen, ondanks het advies van het Juridisch Loket. De rechtbank stelde vast dat de werkzaamheden van het Juridisch Loket beperkt zijn tot het maken van een juridische inschatting en dat de uiteindelijke beslissing over de toevoeging aan de Raad voor Rechtsbijstand toebehoort. De rechtbank vond dat de Raad voor Rechtsbijstand in zijn bestreden besluit niet voldoende had gemotiveerd waarom de zwaarwegende belangen van eiseres 1 niet tot een toevoeging konden leiden, ondanks de erkenning van een groot belang in de zaak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres 1 gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Raad voor Rechtsbijstand op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres 1. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging door de Raad voor Rechtsbijstand bij het beoordelen van aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1675 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
1. [eiseres 1], wonende te [plaats], eiseres 1 (hierna: eiseres 1),
gemachtigde mr. F.P. van Straelen,
2. mr. [eiseres 2], kantoorhoudende te Alkmaar, eiseres 2 (hierna: eiseres 2),
hierna tezamen: eiseressen,
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. A.M. El Wanni.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder afgifte van de door eiseres 1 aangevraagde Lichte Advies Toevoeging (hierna: LAT) op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) geweigerd.
Bij besluit van 2 januari 2012, verzonden 21 februari 2012 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012. Eiseres 2 is – mede namens eiseres 1 – verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten en standpunten van partijen
1.1. Eiseres 1 heeft zich op 16 september 2011 tot het Juridisch Loket te Alkmaar gewend voor hulp bij een verzoek om kwijtschelding aan de Belastingdienst wegens onvermogen. Het Juridisch Loket heeft eiseres 1 voor juridische hulp doorverwezen naar een advocaat, te weten eiseres 2. Eiseres 2 heeft vervolgens namens eiseres 1 op 3 oktober 2011 bij verweerder een aanvraag om een LAT ingediend in verband met het verzoek om kwijtschelding aan de Belastingdienst.
1.2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het in deze zaak gaat om een belang waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. Dat het Juridisch Loket eiseres 1 heeft doorverwezen naar een advocaat, betekent niet dat verweerder gehouden is een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen. Volgens verweerder blijft hij immers zelf bevoegd om een toevoegingsaanvraag te beoordelen. Voor de toevoeging is volgens verweerder verder niet bepalend dat sprake is van een groot belang.
1.3. Eiseressen hebben in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en zijn eigen beleidsregels heeft genomen.
Het juridisch kader
2.1. Op grond van artikel 12, tweede lid, onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan het bestuur de toevoeging weigering indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.3. In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) is bepaald dat geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het vragen van kwijtschelding van een belastingschuld. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid een toevoeging kan worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Beoordeling van het beroep
3.1. Ter zitting heeft eiseres 2 het beroep dat zij namens zichzelf heeft ingediend, ingetrokken. De rechtbank zal daarom alleen het beroep van eiseres 1 inhoudelijk beoordelen.
4.1. Niet in geschil is dat ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van het Brt geen toevoeging wordt verleend voor het vragen van kwijtschelding van een belastingschuld als hier aan de orde. Eiseres 1 heeft in beroep aangevoerd dat zij aan het door het Juridisch Loket opgestelde diagnosedocument gerechtvaardigd het vertrouwen mocht ontlenen dat haar wel een toevoeging om gesubsidieerde rechtsbijstand zou worden verstrekt.
4.2. De rechtbank overweegt allereerst dat niet wordt voldaan aan de definitie van het vertrouwensbeginsel zoals dit in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ontwikkeld. Zoals door de gemachtigde van eiseres 1 ter zitting ook is erkend, is het Juridisch Loket immers niet het bevoegde bestuursorgaan dat op toevoegingsaanvragen dient te beslissen. Deze bevoegdheid is door de wetgever exclusief toebedeeld aan verweerder en is niet ingeperkt in de wet of in beleid (zoals een werkinstructie). De werkzaamheden van het Juridisch Loket zijn beperkt tot het filteren van zaken en het maken van een juridische inschatting van de zaak in een diagnosedocument. Dit diagnosedocument betreft naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een advies aan de rechtzoekende en rechtsbijstand- of andere hulpverlener. Voor zover eiseres 1 stelt dat verweerder de toevoegingsaanvraag na een advies van het Juridisch Loket - inhoudende dat een advocaat nodig is om de zaak op te lossen- niet meer zelfstandig mag beoordelen, vindt dit geen steun in de wet. Dat eiseres 1 desondanks vertrouwen aan het advies van het Juridisch Loket meende te mogen ontlenen, kan haar naar het oordeel van de rechtbank niet baten, gelet op de zelfstandige bevoegdheid van verweerder om toevoegingsaanvragen te beoordelen.
5.1. Eiseres 1 heeft in beroep verder aangevoerd dat verweerder, gelet op de werkinstructie ‘F010 belastingrecht’, vanwege zwaarwegende belangen toch in afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van het Brt een toevoeging had behoren te verstrekken.
5.2. In de werkinstructie ‘F010 belastingrecht’ is onder de paragraaf Toevoegbeleid onder andere geregeld dat geen toevoeging wordt verstrekt indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van het Brt, ‘Tenzij er sprake is van (artikel 8 lid 2 Brt): bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of zwaarwegende belangen van de rechtzoekende’. Nu laatstgenoemde ‘zwaarwegende belangen van de rechtzoekende’ niet als criterium in artikel 8, tweede lid, van het Brt is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid, hetgeen verweerder ter zitting heeft erkend. Verweerder behoort dit beleid in de uitvoering van zijn werkzaamheden consistent toe te passen.
5.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit enerzijds heeft overwogen te begrijpen dat sprake is van een groot belang, maar anderzijds van mening is dat een groot belang voor de toevoeging niet bepalend is. Naar het oordeel van de rechtbank strookt dit standpunt van verweerder niet met hetgeen in genoemde werkinstructie F010 is beschreven. In die werkinstructie is immers bepaald dat zwaarwegende belangen van de rechtzoekende wel tot het verstrekken van een toevoeging kunnen leiden. Verweerder heeft voor deze tegenstrijdigheid ter zitting geen verklaring kunnen geven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit op dit punt een deugdelijke motivering.
6.1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu een nieuw besluit op bezwaar een belangenafweging door verweerder vereist, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, maar verweerder opdragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7.1. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres 1 met het instellen van haar beroep redelijkerwijze heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt deze kosten op € 874, waarvan één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437, wegingsfactor 1. Verweerder dient verder aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42 (zegge: tweeënveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874 (achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB