ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1529 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na vaststelling van winst uit onderneming met toepassing van afschrijvingsregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J.M. Salden, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. B.A. Veenendaal. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) na de definitieve vaststelling van de winst uit onderneming van eiseres. Eiseres had in 2010 een bijstandsuitkering ontvangen, maar verweerder stelde dat zij ten onrechte geen rekening had gehouden met de winst die zij had gemaakt, en vorderde een bedrag van € 1.520,50 terug. Na bezwaar werd dit bedrag herzien naar € 1.142,-. Eiseres betwistte de terugvordering en voerde aan dat zij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot versnelde afschrijving, waardoor haar winst lager was dan door verweerder vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de wetgever niet heeft beoogd dat bij de vaststelling van de bijstand rekening wordt gehouden met andere afschrijvingen dan de gebruikelijke in de betreffende bedrijfstak. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering te herzien en de te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard, en het beroep tegen het bestreden besluit I werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1529 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.J.M. Salden,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.A. Veenendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) van eiseres gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 herzien en een bedrag van € 1.520,50 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 februari 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 maart 2012 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 1.142,-.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2012.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.G. Keizer, kantoorgenoot van mr. Salden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres heeft bij besluit van 23 april 2008 toestemming van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) gekregen om met aanvullende bijstandsuitkering op bescheiden schaal werkzaamheden als zelfstandige te gaan verrichten.
1.2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres in het jaar 2010 winst heeft gemaakt die ten onrechte niet met haar bijstandsuitkering is verrekend. Dat bedrag wordt van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit II is de hoogte van de terugvordering herzien omdat in het bestreden besluit I ten onrechte geen rekening is gehouden met fiscale afschrijvingen ter hoogte van € 378,50. Volgens verweerder dient eiseres een bedrag van € 1.142,- aan ten onrechte verleende bijstand terug te betalen.
1.3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft aangevoerd dat volgens de Werkvoorschriften WWB voor de vaststelling van het inkomen dient te worden uitgegaan van de belastbare winst. Eiseres heeft gebruik gemaakt van de door de wetgever in het kader van de economische crisis geboden mogelijkheid om haar activa versneld af te schrijven. Als gevolg daarvan bedraagt haar winst over 2010 € 211,- en niet € 1.142,-.
2. Wettelijk kader
2.1. In artikel 11, eerste lid, van de WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Verweerder heeft hangende beroep het bestreden besluit II genomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is niet volledig tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3.2. Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit I. De rechtbank zal dit beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.
3.3. Voorts overweegt de rechtbank dat de in de werkvoorschriften opgenomen bescheidenschaalregeling aan te merken is als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dat betekent dat de rechtbank slechts een zeer terughoudende toets past.
3.4. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat in het kader van de bijstandsverlening aan zelfstandigen slechts rekening wordt gehouden met reguliere afschrijvingen, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verwezen naar Kamerstukken van de Eerste Kamer der Staten-Generaal uit vergaderjaar 1999-2000, 26498, nr. 49b, c en d, betreffende wijziging van de Algemene Bijstandswet in verband met de evaluatie van de bijstandsverlening aan zelfstandigen. In nummer 49b is de vraag gesteld: “Wat wordt verstaan onder normale afschrijving op aangekochte activa?”.
In de Nota naar aanleiding van het verslag (nummer 49c) is hierop het volgende geantwoord:
“Hieronder wordt verstaan de afschrijving die gebruikelijk is voor de betreffende activa in de bedrijfstak of branche waarin de betrokken zelfstandige zijn bedrijf of beroep uitoefent. Daarbij wordt rekening gehouden met de levensduur van de bedrijfsactiva.”
In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 22 februari 2000 (nummer 49d) is de Minister ingegaan op de mogelijkheden van de methode van de zogenaamde willekeurige afschrijving. De Minister heeft hieromtrent het volgende verklaard:
“In elk geval wordt voor de berekening van de aanvullende bijstand geen rekening gehouden met de afschrijvingen als hier bovenbeschreven. Voorts is het volgende van belang.
Als het boekhoudverslag wordt overgelegd om de bijstand definitief vast te stellen worden de begrotingen die bij de start van het bedrijf zijn opgesteld in de beoordeling betrokken. Blijkt uit deze vergelijkingen dat de starter bewust gebruik maakt van boekhoudkundige mogelijkheden om de winst te beperken en de bijstand te maximaliseren dan hebben de gemeenten mogelijkheden om correcties aan te brengen.”
3.5. De rechtbank overweegt dat uit de bovenstaande citaten blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd dat bij de definitieve vaststelling van de bijstand door gemeenten rekening wordt gehouden met andere afschrijvingen dan de afschrijvingen die gebruikelijk zijn in de bedrijfstak of branche waarin de betrokkene zijn bedrijf of beroep uitoefent. Gesteld noch gebleken is dat verweerder het bedrag van de terugvordering heeft vastgesteld in strijd met dit uitgangspunt. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om aan te nemen dat, zoals eiseres heeft betoogd, de door de wetgever in het kader van de economische crisis in het leven geroepen fiscale mogelijkheid om versneld af te schrijven in de toepassing van de WWB dient door te werken. Bij dat oordeel is van belang dat de fiscale regeling een ander doel dient dan de bijstandsverlening, waarbij het er om gaat in aanvulling op het inkomen een uitkering te verstrekken tot het sociaal minimum. Het feit dat in de Werkvoorschriften WWB van de DWI niet expliciet is opgenomen dat slechts met de normale afschrijvingen rekening wordt gehouden, maakt voorts niet dat verweerder niet conform de hierboven omschreven bedoeling van de wetgever had mogen handelen. De werkvoorschriften sluiten een dergelijke handelwijze ook niet uit.
3.6. Het voorgaande betekent dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering van eiseres te herzien over de hier in geding zijnde periode, zoals bepaald in artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB. Ook was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB de te veel betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen. Dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken is niet gebleken. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II zal daarom ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB