ECLI:NL:RBAMS:2012:BY1828

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-5168 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.J.P. van Os van den Abeelen
  • A.J. Bongers-Scheijde
  • M.C. Eggink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving bij shisha lounge met koolmonoxideproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Kandinsky Lounge v.o.f. en het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam. De eiseres, Kandinsky Lounge, exploiteerde een shisha lounge in Amsterdam waar klanten waterpijpen konden roken. De gemeente had bestuursdwang toegepast en de exploitatie van de lounge stilgelegd vanwege een te hoge concentratie koolmonoxide (CO) in de bovenliggende woning, die volgens de gemeente veroorzaakt werd door het roken van waterpijpen in de lounge. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op goede gronden handhavend heeft opgetreden en dat er geen sprake was van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de eiseres in gebreke was gebleven bij het nemen van maatregelen om de CO-uitstoot te beperken, ondanks dat zij op de hoogte was van de risico's. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres, waaronder de stelling dat de gemeente onterecht had gehandeld en dat er geen wettelijke norm voor CO-concentraties was, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente zich terecht had gebaseerd op de GGD-richtlijnen en dat de hoge CO-waarden aan de exploitatie van de shisha lounge konden worden toegeschreven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5168 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Kandinsky Lounge v.o.f.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. H. Nota.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang, inhoudende een bevel tot het onmiddellijk staken van de exploitatie van de Kandinsky Lounge, op 21 maart 2011 op schrift gesteld.
Bij besluit van 7 april 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang, inhoudende het onmiddellijk staken en gestaakt houden van de exploitatie van de Kandinsky Lounge, van 4 april 2011 op schrift gesteld en heeft verweerder eiseres in dat verband een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 13 mei 2011 (het primaire besluit III) heeft verweerder preventieve bestuursdwang toegepast, inhoudende de onmiddellijke sluiting van de Kandinsky Lounge, en heeft verweerder het primaire besluit II gewijzigd.
Bij besluit van 21 juli 2011 (het primaire besluit IV) heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 20.000,-.
Bij besluit van 26 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2012. Namens eiseres is verschenen [A]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en
mr. K. el Kasah. Als deskundigen zijn verschenen P. Ekkerman, milieu-inspecteur, S. Jonker en N. Nijhuis, beiden werkzaam bij de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD).
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres exploiteerde ten tijde voor dit geding van belang op het adres Kinkerstraat 24-huis te Amsterdam een zogeheten shisha lounge (waterpijpenbar), waar klanten tegen betaling waterpijp kunnen roken. Er werd tevens een koffie- en theehuis geëxploiteerd.
1.2. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang zonder voorafgaande last inhoudende de onmiddellijke staking van de exploitatie van de Kandinsky Lounge op schrift gesteld. Bij metingen die door de GGD zijn verricht in de periode van
18 maart 2011 tot 21 maart 2011 was een hoog gehalte aan koolmonoxide (CO) aangetroffen in de woning gelegen boven de Kandinsky Lounge, waardoor er naar het oordeel van verweerder een aanzienlijk risico voor schade aan het milieu en de gezondheid van de omgeving (koolmonoxidevergiftiging) bestond. Deze hoge waarden werden volgens verweerder veroorzaakt door het roken van waterpijpen in de horecaonderneming van eiseres.
1.3. Eiseres heeft vervolgens een aantal voorzieningen getroffen om te voorkomen dat CO vanuit de onderneming de bovengelegen woning op 1-hoog zou bereiken. Deze voorzieningen bestonden uit het beter afdichten van het plafond en het verbeteren van de luchtafvoer van de bedrijfsruimte op de begane grond. De GGD heeft op 25 maart 2011 een meter geplaatst in de woning op 1-hoog en in de bedrijfsruimte van eiseres om uit te sluiten dat het toegestane gehalte aan CO zou worden overschreden. Vanaf 25 maart 2011 heeft eiseres de exploitatie hervat.
1.4. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de bestuursdwang, inhoudende het onmiddellijk staken en gestaakt houden van de exploitatie van de Kandinsky Lounge, van 4 april 2011 op schrift gesteld. De meetresultaten van de GGD van 25 maart 2011 tot 1 april 2011 lieten volgens verweerder zien dat er een te hoge concentratie CO aanwezig was in de bovengelegen woning (24,6 ppm) en in de Kandinsky Lounge zelf (75,9 ppm), terwijl er op basis van de door de GGD gehanteerde richtlijnen niet meer dan 10 ppm was toegestaan. Verweerder heeft eiseres een last onder dwangsom opgelegd, waarbij is besloten dat eiseres per geconstateerde overtreding van artikel 2.1, eerste lid en tweede lid onder l, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit) een dwangsom verbeurt van € 10.000,-, met een maximum van € 60.000,-.
1.5. Bij het primaire besluit III heeft verweerder (preventieve) bestuursdwang toegepast, inhoudende het onmiddellijk sluiten van het horecabedrijf Kandinsky Lounge op 13 mei 2011. De toezichthouder van verweerder heeft op 13 april 2011 en op 4 mei 2011 geconstateerd dat eiseres in strijd heeft gehandeld met de lastgeving van het primaire besluit II. Daarvan uitgaande is volgens verweerder van rechtswege tweemaal een dwangsom van € 10.000,- verbeurd. Verweerder heeft daarom bij dit besluit een dwangsom van € 20.000 verbeurd verklaard en heeft daarnaast het primaire besluit II gewijzigd door het maximum aan te verbeuren dwangsommen nader vast te stellen op € 20.000,-.
1.6. Bij het primaire besluit IV heeft verweerder besloten om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 20.000,-.
1.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van eiseres tegen de voornoemde primaire besluiten onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe gedeeltelijk het advies van Algemene bezwaarschriftencommissie West (de Commissie) van 8 september 2011 overgenomen. Verweerder heeft de grondslag van de primaire besluiten I, II en III in die zin gewijzigd dat niet enkel sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid en tweede lid onder l van het Activiteitenbesluit, maar tevens van overtreding van artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
2.2. Ingevolge artikel 2.1, tweede lid onder l, van het Activiteitenbesluit wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan.
2.3. Ingevolge artikel 9.2.1.2 van de Wm is een ieder die beroepshalve een stof, preparaat of genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in Nederland invoert, toepast, bewerkt of aan een ander ter beschikking stelt, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof of dat preparaat of organisme gevaren kunnen optreden voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. De rechtbank stelt vast dat de onderneming Kandinsky Lounge v.o.f. – die vanaf 16 augustus 2011 is voortgezet als eenmanszaak onder dezelfde naam – met ingang van 1 december 2011 is opgeheven. De voormalige vennoten van de vennootschap hebben, zijnde aansprakelijk voor eventuele schulden van de vennootschap, evenwel allen belang bij de behandeling van het onderhavige beroep. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in deze beroepsprocedure (ook) het invorderingsbesluit ten aanzien van de reeds verbeurde dwangsommen voorligt en dat in aanmerking moet worden genomen dat de voormalige vennoten op verweerder verhaalbare schade zouden kunnen hebben indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden.
3.2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Commissie, die tot gegrondverklaring van de bezwaren had geadviseerd.
3.2.1. Verweerder is in het bestreden besluit op twee punten afgeweken van het advies van de Commissie. Allereerst heeft verweerder zich in tegenstelling tot de Commissie op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het voorkomen van risico’s in de onderneming zelf
– die niet op het Activiteitenbesluit gestoeld kunnen worden, nu dit alleen ziet op het voorkomen van risico’s en ongewone voorvallen voor de omgeving van de inrichting en niet binnen de inrichting zelf – eiseres gehandeld heeft in strijd met artikel 9.2.1.2 Wm. De Commissie adviseerde om aansluiting te zoeken bij het Bouwbesluit. Verweerder heeft echter overwogen dat eiseres voorafgaand aan de primaire besluiten bekend was met de CO-uitstoot en de gevaren die daarmee optreden voor de gezondheid van de mens. Eiseres is volgens verweerder echter in gebreke gebleven alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Daarnaast is verweerder – in afwijking van het advies – van mening dat er geen sprake is van een cumulatie van herstelsancties. De herstelsancties van het primaire besluit I en II zijn opgelegd in verband met verschillende overtredingen, zodat er geen sprake is van strijd met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaruit volgt dat er geen herstelsanctie wordt opgelegd zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.
3.2.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, nu hij in het bestreden besluit de redenen heeft vermeld waarom hij is afgeweken van het advies van de Commissie, daarmee heeft voldaan aan de in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb gestelde eis dat de beslissing op bezwaar de reden voor afwijking van het advies vermeldt. Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom de afwijking van het advies onjuist of onvolledig gemotiveerd zou zijn, zodat de beroepsgrond van eiseres faalt.
3.3. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder de last onder dwangsom ten onrechte met terugwerkende kracht mede heeft gebaseerd op artikel 9.2.1.2 Wm ten behoeve van de veiligheid van bezoekers en personeel van de Kandinsky Lounge. Dit is volgens eiseres namelijk in strijd met het rechtszekerheidbeginsel en ontneemt eiseres de mogelijkheid door een eenvoudige maatregel, bijvoorbeeld het ophangen van een bordje bij de entree dat wijst op eventuele gevolgen van CO, aan de last te voldoen. Artikel 9.2.1.2 Wm is bovendien niet van toepassing op de onderhavige situatie. De zorgplicht staat in artikel 9.2 Wm, waar de reikwijdte is geregeld van artikel 9.2.1.1: de titel is niet van toepassing op genotmiddelen. Een waterpijp is volgens eiseres ontegenzeggelijk een genotmiddel. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat er geen personeel in de onderneming werkt en dat bezoekers er zelf voor kiezen of zij de onderneming willen betreden.
3.3.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de toevoeging van artikel 9.2.1.2 Wm de omvang van de lastgeving in bezwaar niet is uitgebreid en dat die lastgeving ook niet gebaseerd is op geheel andere overtredingen, zodat er geen sprake is van schending van de rechtszekerheid. De geëiste voorzieningen zijn hetzelfde gebleven. Artikel 9.2.1.2 Wm bevat een zorgplicht die is gericht aan het bedrijfsleven om maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om gevaren voor mens en milieu, die door het toepassen en handelen met stoffen kunnen ontstaan, zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De waterpijp is een instrument waarmee een genotmiddel, te weten (fruit)tabak, kan worden gerookt. Het artikel is volgens verweerder wel van toepassing, omdat niet de verbranding van de tabak, maar de brandstof (de kooltjes) de hoge concentratie CO veroorzaakt. Brandstof is geen genotmiddel, aldus verweerder.
3.3.2. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerders besluiten tot handhavend optreden waren gericht op zowel de situatie in de onderneming zelf als die daarbuiten, meer specifiek de daarboven gelegen woning op 1-hoog. In bezwaar heeft verweerder enkel een gebrek in de wettelijke grondslag van de primaire besluiten hersteld, zonder dat de inhoud of omvang van de last of de toegepaste bestuursdwang hierdoor wijzigde. Eiseres is hierdoor dan ook niet in haar belangen geschaad. De rechtbank is voorts van oordeel dat artikel 9.2.1.2 Wm wel degelijk van toepassing is op het onderhavige geschil. Gezien de inhoud van de rapportage van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) van 28 oktober 2011 kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat met name door het gloeien van de kooltjes, en in mindere mate door de verbande tabak, in de shisha lounge CO ontstond welke schadelijk is voor de gezondheid. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de kooltjes die als brandstof dienen voor de waterpijpen niet kunnen worden aangemerkt als genotmiddel.
Artikel 9.2.1.2. Wm bevat een zorgplicht die is gericht aan het bedrijfsleven. Anders dan eiseres betoogt, ontslaat de afwezigheid van personeel – wat hier verder ook van zij – eiseres niet van deze zorgplicht en volgt hieruit evenmin dat aan deze zorgplicht van de onderneming zou zijn voldaan indien bezoekers adequaat zouden zijn geïnformeerd over de betreffende risico’s. De beroepsgrond van eiseres faalt dan ook.
3.4. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat er geen wettelijke norm is vastgelegd voor de toegestane concentraties CO. Eiseres heeft betwist dat de CO uit haar onderneming vandaan kwam en heeft gesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijke bronnen van de uitstoot van de CO. Eiseres heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat de CO ook afkomstig kan zijn van auto’s die langs een openstaand raam rijden of van de sigaretten, die door de bewoner op 1-hoog binnen worden gerookt. Daarnaast bevindt zich in de bovengelegen woning een geiser die volgens eiseres niet in orde was. Eiseres heeft tevens gewezen op de hoge concentratie koolstofdioxide (CO2) die bij de laatste meting door First Safety is aangetroffen in de woning op 1-hoog. Deze concentraties konden niet zijn veroorzaakt door het roken van waterpijpen, aldus eiseres.
3.4.1. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de normbepaling aansluiting heeft gezocht bij de GGD-richtlijn medische milieukunde: koolmonoxide in woon- en verblijfruimten, waarin de richtlijn die is opgesteld door de World Health Organisation (WHO) – waarbij de concentratie uitgezet is tegen de tijdsduur van blootstelling aan CO met betrekking tot schade voor de gezondheid voor de mens – is overgenomen. Niet valt in te zien waarom verweerder geen aansluiting had mogen zoeken bij de in die richtlijn gestelde waarden, die tot doel hebben een leidraad te geven voor het bepalen van de risico’s van CO in de binnenlucht in woon- en verblijfsruimtes. Noch de betreffende normering zelf noch enigerlei andere omstandigheid geeft aanleiding tot zo’n oordeel.
3.4.2. Verweerder heeft vastgesteld dat de CO afkomstig moet zijn uit de bedrijfsruimte van eiseres en heeft zich hierbij onder andere gebaseerd op een brief van de brandweer Amsterdam-Amstelland van 31 maart 2011, waarin de brandweer het vermoeden heeft geuit dat de hoge concentratie CO wordt veroorzaakt door de combinatie van teveel waterpijpen met een slechte ventilatie. Verweerder heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de geiser op 1-hoog is gecontroleerd door medewerkers van de brandweer en dat de woning op 1-hoog wordt verwarmd door elektrische kachels. Uit de metingen van de GGD volgt een constant patroon. Als de te hoge concentraties CO zouden worden veroorzaakt door de geiser, zouden de grafieken pieken moeten laten zien. Die pieken zouden dan de momenten weergeven dat de geiser wordt gebruikt. Ter zitting heeft N. Nijhuis, toxicoloog van de GGD, toegelicht dat de hoeveelheid CO die vrijkomt bij het roken van een sigaret niet in verhouding staat tot de hoeveelheden die zijn aangetroffen in de woning op 1-hoog.
Ten aanzien van de op 1-hoog aangetroffen koolstofdioxide (CO2) heeft Nijhuis verklaard dat de metingen van de gehaltes CO2 van First Safety op 12 augustus 2011 normaal waren. CO2 is een uitademingsgas en is volgens Nijhuis alleen giftig in zeer hoge concentraties, die niet zijn aangetroffen.
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is opgenomen in overweging 3.4.2, verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de hoge waardes CO, die zijn gemeten in de woning op 1-hoog en in de onderneming van eiseres, moeten worden toegeschreven aan het roken van waterpijpen in de shisha lounge. Dat dit anders zou zijn, is door eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet in de rapportage van de StAB van 28 oktober 2011 een bevestiging van het standpunt van verweerder. In de rapportage wordt immers vastgesteld dat er een duidelijk causaal verband bestaat tussen de CO-concentratie die optreedt in de loungeruimte en in de bovenwoning. Aangezien de geiser is uitgesloten als bron, acht de StAB het aannemelijk dat de hoge concentraties worden veroorzaakt door de shisha lounge. Hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd, faalt. Nu voorts geen giftige hoeveelheid CO2 in de bovenwoning is geconstateerd,kan eiseres reeds hierom niet in haar stelling, wat daar verder ook van zij, worden gevolgd dat verweerder daar ten onrechte niet (ook) onderzoek naar heeft gedaan.
3.5. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij in het bestreden besluit een bevestiging ziet van het vermoeden dat verweerder zich in deze kwestie heeft laten leiden door oneigenlijke en zelfs kwalijke motieven, zodat er sprake is van strijd met de artikelen 2:4 en 3:3 van de Awb. Eiseres stelt te zijn tegengewerkt door verweerder en de bewoners van 1-hoog. Er leek sprake te zijn van een onderlinge samenzwering om er voor te zorgen dat de exploitatie van de onderneming van eiseres zou worden gestaakt. Eiseres heeft veel geld geïnvesteerd in de door verweerder gewenste voorzieningen. Verweerder heeft direct bestuursdwang toegepast, zonder te overleggen over overige oplossingen of alternatieven. Volgens eiseres wist verweerder niet goed raad met de situatie. Bij een andere shisha lounge wist verweerder dat blijkbaar wel. Deze lounge was na drie weken weer geopend.
3.5.1. Verweerder heeft betwist dat er sprake zou zijn geweest van vooringenomenheid of dat hij de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Verweerder stelt dat hij louter en alleen heeft beoogd de gezondheidsgevaren van teveel CO ongedaan te maken. Deze zaak is weliswaar de eerste handhavingszaak van verweerder tegen een waterpijpenbar, maar verweerder heeft hierbij niet lichtzinnig gehandeld. Verweerder is niet direct tot volledige sluiting van de onderneming van eiseres overgegaan en heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om voorzieningen te treffen, zodat de exploitatie voortgezet zou kunnen worden. Er zijn meerdere overleggen geweest met eiseres. Daarbij is onder andere de mogelijkheid van het gebruik maken van elektrische waterpijpen besproken. Ten aanzien van de andere shisha lounge waar eiseres op wijst, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat ook ten aanzien van die shisha lounge geconstateerd werd dat er sprake was van een gevaarlijke situatie en dat er handhavend is opgetreden. Het verschil met deze situatie is echter dat de exploitant van de andere lounge tijdig adequate voorzieningen heeft getroffen.
3.5.2. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verweerder bij het nemen van de handhavingsbesluiten en het opleggen van de last onder dwangsom met vooringenomenheid zou hebben gehandeld dan wel dat verweerder zijn bevoegdheden op dit gebied voor andere dan de door verweerder kenbaar gemaakte doeleinden heeft aangewend. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. De subjectieve beleving dienaangaande van eiseres is voor het aannemen van een dergelijke conclusie onvoldoende. De beroepsgrond faalt.
3.5.3. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar conclusie dat sprake is geweest van disproportionele handhaving. Verweerder heeft, gelet op de ernst van de overtreding en de gevaren die daardoor voor de bezoekers van de onderneming van eiseres en de bewoners van de bovengelegen woningen waren ontstaan, een doorslaggevend belang kunnen hechten en het belang van handhavend optreden kunnen doen prevaleren boven de financiële belangen van eiseres. Dat eiseres kosten heeft gemaakt om - ineffectieve - voorzieningen te treffen, komt voor rekening en risico van eiseres, nu het aan eiseres als ondernemer is om er zorg voor te dragen dat de onderneming voldoet aan alle wettelijk daaraan te stellen eisen. De beroepsgrond slaagt niet.
3.5.4. Voor zover eiseres zich heeft willen beroepen op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat verweerder ten aanzien van eiseres onnodig strenger is opgetreden dan tegen de door haar genoemde andere shisha lounge, oordeelt de rechtbank als volgt. In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van gelijke gevallen. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet waarom de andere shisha lounge weer verder kon gaan met de exploitatie. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake is geweest van een ongemotiveerde gunstiger behandeling van de andere shisha lounge. Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
4. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, voorzitter,
mrs. A.J. Bongers-Scheijde en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB