ECLI:NL:RBAMS:2012:BY1830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-5041 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om middelen of buitenwettelijke hulp op grond van de Wmo voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling afkomstig uit Afghanistan, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had verzocht om middelen van bestaan op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser vanwege zijn verblijfsstatus niet in aanmerking kwam voor voorzieningen op grond van de Wmo. Eiser beschikte niet langer over een rechtmatige verblijfsvergunning en werd niet als kwetsbaar persoon aangemerkt in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat eiser gedurende de te beoordelen periode onderdak had en dat er geen sprake was van een schrijnende situatie. Eiser had een huurwoning en zijn meerderjarige zoon woonde bij hem in, wat de situatie verlichtte. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser niet onder de Wmo viel, aangezien hij om financiële middelen vroeg voor huur en levensonderhoud, wat geen voorzieningen zijn die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5041 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.G. Fischer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F.G. Veldstra.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een inkomensvoorziening afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 december 2011 geschorst. Vervolgens heeft verweerder bij schrijven van 3 januari 2012 nadere stukken ingebracht waarop eiser bij schrijven van 8 januari 2012 heeft gereageerd. Het onderzoek is voortgezet op de zitting op 11 april 2012. Eiser is de eerste zitting verschenen. Zijn gemachtigde mr. Fischer, en de vertegenwoordiger van verweerder, mr. Veldstra, zijn beide zittingen verschenen.
Overwegingen
1.1. Eiser is afkomstig uit Afghanistan. Eiser beschikte over een verblijfsvergunning wegens zijn medische situatie. Met ingang van 5 januari 2011 verblijft eiser echter niet langer rechtmatig in Nederland. Tegen deze beslissing is beroep aangetekend. De bijstandsuitkering van eiser is naar aanleiding van de wijziging van zijn verblijfstatus beëindigd. Eiser is met ingang van februari 2011 met een inbewaringstelling en vervolgens een rechterlijke machtiging opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. Eiser heeft naast zijn psychiatrische aandoening ook een hartaandoening en diabetes. Eiser woont in een huurwoning in de [adres] in Amsterdam.
1.2. Bij brief van 2 mei 2011 heeft eiser verweerder verzocht om hem te voorzien van hulp in de vorm van middelen van bestaan op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of door het verstrekken van buitenwettelijke hulp. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn medische klachten moet worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Om de inbreuk die de gedwongen opname heeft gemaakt op zijn privéleven op te heffen, dient verweerder op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te voorzien in middelen van bestaan. Eiser stelt zijn huis nodig te hebben om te kunnen herstellen.
1.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op een voorziening op grond van de Wmo nu hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Van de zijde van eiser zijn onvoldoende zwaarwegende omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat het weigeren van een voorziening in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Volgens verweerder verkeert eiser niet in een schrijnende situatie, nu hij nog onderdak geniet. Mocht eiser dakloos worden dan kan crisisopvang worden geboden. Ook aan het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (het Fonds) kan eiser geen recht op hulp ontlenen. Het Fonds verstrekt subsidie aan organisaties die zich richten op het bieden van hulp aan specifieke vreemdelingen. Eiser kan niet rechtstreeks een beroep doen op het Fonds.
1.4. Eiser voert in beroep aan dat in zijn geval de crisisopvang geen adequate voorziening vormt, aangezien hij door zijn ziektebeeld een prikkelarme omgeving nodig heeft. Dit volgt volgens eiser uit een verklaring van zijn behandelaars van 18 maart 2011. Verweerder dient gezien de kwetsbare positie van eiser te voorkomen dat hij dakloos wordt. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade.
2.1. De rechtbank overweegt als volgt. Bij uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2011, geregistreerd onder zaaknummers AWB 11/3125 WWB en AWB 11/3134 is uitspraak gedaan inzake eisers aanvraag om een uitkering op grond van de WWB. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of eiser aanspraak kan maken op een voorziening op grond van de Wmo of op buitenwettelijke hulp.
2.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2012, LJN: BX4324) loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode vanaf datum aanvraag tot en met datum bestreden besluit, dus vanaf 2 mei 2011 tot en met 14 oktober 2011.
2.3. De rechtbank stelt vast dat eiser, die beschikt over een huurhuis, de gehele hier aan de orde zijnde periode onderdak heeft gehad. Het risico dat eiser zijn woning moet verlaten wegens het ontbreken van inkomsten waardoor hij de huur niet meer kan opbrengen, heeft zich in de hier aan de orde zijnde periode niet voorgedaan. De meerderjarige zoon van eiser is bij eiser ingetrokken en staat sinds 6 juli 2011 op het adres als van eiser ingeschreven.
2.4. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de aanvraag van eiser niet onder het bereik van de Wmo valt. Eiser vraagt namelijk om geld zodat hij de huur van de woning, de premie ziektekostenverzekering, voeding en kleding kan betalen. Dit zijn geen voorzieningen die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt.
2.5. Indien en voor zover eisers aanvraag toch zou moeten worden opgevat als zijnde gericht op het verkrijgen van een individuele Wmo-voorziening, dan komt deze niet voor toewijzing in aanmerking vanwege eisers verblijfstatus in de hier in geding zijnde periode. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wmo komt een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet in aanmerking voor een individuele voorziening ingevolge de Wmo.
2.6. Indien en voor zover eisers aanvraag toch moet worden opgevat als zijnde gericht op het verkrijgen van maatschappelijke opvang, overweegt de rechtbank dat deze vorm van opvang volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 19 april 2010, LJN: BM0956) is aan te merken als een algemene voorziening. Het is aan (centrum)gemeenten, zoals de gemeente Amsterdam, om beleid te realiseren ten aanzien maatschappelijke opvang in vorenbedoelde zin. De rechtbank houdt het er voor dat met het Fonds, beoogd is invulling te geven uit artikel 20, eerste lid, van de Wmo voortvloeiende opdracht om beleid ter zake van vormen van maatschappelijke opvang te realiseren. Het Fonds stelt onder voorwaarden middelen beschikbaar aan particuliere organisaties en instellingen die hulp bieden aan bepaalde groepen asielzoekers en andere vreemdelingen. Het Fonds vergoedt organisaties de kosten voor levensonderhoud en onderdak. Het Fonds steunt deze organisaties onder de voorwaarde dat het om vreemdelingen gaat die geen aanspraak kunnen maken op reguliere voorzieningen, maar wel gedurende hun verblijfsaanvraag in Nederland mogen blijven. De gemeente verstrekt geen steun aan organisaties voor de steun aan volstrekt illegale vreemdelingen.
2.7. Omdat in de Wmo geen toetsingscriteria voorhanden zijn aan de hand waaraan andere dan individuele voorzieningen kunnen worden getoetst, vormen de artikelen 10 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000 het toetsingskader of eiser voor maatschappelijke opvang, al dan niet gefinancierd vanuit het Fonds, in aanmerking kan komen. In de te beoordelen periode staat de verblijfstatus van eiser in de weg aan maatschappelijke opvang op grond van de Wmo.
2.8. De rechtbank ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in het geval van eiser een uitzondering dient te worden gemaakt op de uitsluiting van de voorzieningen op grond van de Wmo. Immers, in de periode hier in geding had eiser een dak boven zijn hoofd. Crisisopvang is dus niet aan de orde. Daar komt bij dat in de directe nabijheid van eiser naaste familie aanwezig was (eisers meerderjarige inwonende zoon). Gesteld noch gebleken is dat eiser geen beroep zou kunnen doen op zijn zoon. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat gezien het vorenstaande, het aangevoerde geen grond oplevert voor het oordeel dat eiser is aan te merken als kwetsbaar persoon in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.9. Voor het vergoeden van griffierecht of het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gelet op het feit dat het beroep ongegrond is dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB