ECLI:NL:RBAMS:2012:BY3260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-3776 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij niet verlenging exploitatievergunning van restaurant/wijnbar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een besloten vennootschap die een restaurant/wijnbar exploiteert in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam om haar exploitatievergunning niet te verlengen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van herhaalde overtredingen van de sluitingstijdenregelgeving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster meerdere waarschuwingen heeft ontvangen en dat er bestuurlijke maatregelen zijn opgelegd, waaronder een tijdelijke intrekking van de exploitatievergunning. Ondanks deze maatregelen heeft verzoekster haar bedrijf op bepaalde momenten toch geopend, wat heeft geleid tot de beslissing van verweerder om bestuursdwang toe te passen en de exploitatievergunning niet te verlengen.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2012 is het verzoek behandeld. Verzoekster was vertegenwoordigd door haar directeur en een gemachtigde, terwijl verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het voor risico van verzoekster komt dat zij niet tijdig kennis heeft genomen van belangrijke post, en dat zij maatregelen had moeten nemen om dit te voorkomen. De rechter oordeelde dat de aangekondigde bestuursdwang en de weigering van de vergunning niet onevenredig waren, gezien de ernst van de overtredingen en het feit dat verzoekster al eerder met maatregelen was geconfronteerd. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het besluit in bezwaar naar voorlopig oordeel kan standhouden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3776 VEROR
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
de besloten vennootschap [verzoekster] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde F.D.J.A. Pieters,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M.F. Boermans.
Procesverloop
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 19 juli 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 augustus 2012.
Verzoekster is ter zitting vertegenwoordigd door haar directeur [directeur], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Inleidende bepaling
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden / standpunten van partijen
2.1. Verzoekster exploiteert restaurant / wijnbar [wijnbar] sinds 2009 in de [straat] te Amsterdam. Sinds die tijd hebben zich diverse overtredingen van de sluitingstijdenregelgeving voorgedaan. Verzoekster is daarvoor diverse malen gewaarschuwd en er zijn bestuurlijke maatregelen opgelegd. In verband met deze overtredingen heeft verweerder onder aankondiging dat de exploitatievergunning van verzoekster vanaf
1 juni 2012 niet wordt verlengd een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij verzoekster is opgedragen de exploitatie van het bedrijf vanaf maandag 30 juli 2012 te staken.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht is overgegaan tot het niet verlengen van de exploitatievergunning van verzoekster. Er is geen reden om stap 4 van het Stappenplan – sluiting voor onbepaalde tijd – niet op te leggen.
2.3. In bezwaar heeft verzoekster aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de laatst opgelegde maatregel.
3. Juridisch kader
3.1. Op grond van artikel 3.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) – voor zover hier van belang – is het verboden een alcoholverstrekkend bedrijf voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten op andere tijdstippen dan van 07.00 tot 01.00 uur en in het weekeinde van 07.00 tot 03.00 uur.
3.2. Op grond van artikel 3.24 van de APV – voor zover hier van belang – kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als de exploitant of leidinggevende het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde overtreedt.
3.3. Met toepassing van artikel 3.24, aanhef en onder a, van de APV hanteert de burgemeester het in de ‘Vaststelling Stappenplannen voor de handhaving van de exploitatievergunning en vergunningen ingevolge de Drank- en horecawet en Wet op de Kansspelen (het Stappenplan) neergelegde beleid. Dit beleid houdt – voor zover hier van belang – in dat een bestuurlijke waarschuwing volgt na een eerste overtreding van de openings- en sluitingstijden (stap 1) en dat na een tweede overtreding de sluitingstijd voor een periode van een week wordt vervroegd met één uur (stap 2). Bij een volgende overtreding wordt de exploitatievergunning voor één week ingetrokken (stap 3). Indien nogmaals een overtreding wordt begaan wordt de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken (stap 4).
4. Beoordeling
4.1. Op 13 augustus 2010 heeft [wijnbar] de voor het bedrijf geldende sluitingstijd overschreden, waarna verweerder verzoekster een bestuurlijke waarschuwing heeft gegeven. [wijnbar] heeft op 3 juli 2011 de voor het bedrijf geldende sluitingstijd opnieuw overschreden, waarna verzoekster stap 2 van het Stappenplan is opgelegd. Op 26 maart 2012 heeft [wijnbar] opnieuw de sluitingstijd overschreden, waarna verweerder de exploitatievergunning van verzoekster voor één week heeft ingetrokken. Het bedrijf van verzoekster diende gedurende de periode van 14 mei 2012 tot en met 20 mei 2012 gesloten te zijn. Verzoekster heeft tegen geen van de bestuurlijke maatregelen bezwaar gemaakt.
4.2. Door de politie is geconstateerd dat [wijnbar] op 18 mei 2012 was geopend voor publiek. Naar aanleiding van klachten over geluidsoverlast is gebleken dat het bedrijf ook op 17 mei 2012 was geopend. Bij brief van 23 mei 2012 heeft verweerder verzoekster kenbaar gemaakt voornemens te zijn aan haar stap 4 van het Stappenplan op te leggen, oftewel sluiting voor onbepaalde tijd. Op 11 juni 2012 heeft verzoekster mondeling haar zienswijze gegeven. Verzoekster heeft onder meer aangevoerd dat zij de brief met het voornemen tot oplegging van stap 3 van het Stappenplan niet heeft gekregen, evenmin als het besluit waarbij de exploitatievergunning in de periode van 14 tot en met 20 mei 2012 is ingetrokken. Het personeel van [wijnbar] heeft alle post op een stapel gelegd, waardoor verzoekster niet op de hoogte was van het besluit en dus niet wist dat [wijnbar] gedurende de betreffende week gesloten diende te zijn.
4.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het niet ontvangen van de brieven onder de verantwoordelijkheid van verzoekster valt. Verweerder heeft geen grond gezien om van stap 4 af te zien. In het Stappenplan wordt op grond van artikel 3.24 van de APV de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken. Aangezien de exploitatievergunning van verzoekster per 1 juni 2012 is verlopen, betekent dit dat verweerder de verlenging van de exploitatievergunning gaat weigeren. Verweerder heeft dan ook de last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat verzoekster de exploitatie van het bedrijf dient te staken, bij gebreke waarvan het bedrijf van gemeentewege wordt gesloten.
4.4. Anders dan verzoekster, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het voor verzoeksters rekening en risico komt dat zij niet, dan wel niet tijdig, kennis heeft genomen van de voor haar bestemde post. Van verzoekster mag worden verwacht dat zij maatregelen neemt om kennis te nemen van voor haar bestemde post, ook indien sprake is van een drukkere periode in verband met een feestdag. Daarbij komt dat de aankondiging tot het opleggen van stap 3 van het Stappenplan al eerder in de maand april is verstuurd.
Aan verzoekster kan derhalve een verwijt worden gemaakt dat het bedrijf ondanks het feit dat de exploitatievergunning in de periode van 14 mei 2012 tot en met 20 mei 2012 was ingetrokken, toch open was.
4.5. Vaststaat dat verzoekster vanaf 1 juni 2012 geen exploitatievergunning meer heeft. Verweerder was dan ook bevoegd bestuursdwang toe te passen. Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt op grond van het hiervoor onder rechtsoverweging 2.3 opgenomen beleid. Gesteld noch gebleken is dat het beleid kennelijk onredelijk is.
4.6. Verzoekster heeft aangevoerd dat de aangekondigde weigering van de exploitatievergunning en de toepassing van bestuursdwang een onevenredige maatregel betreft, nu sprake is geweest van minimale overtredingen van de sluitingstijd terwijl verzoekster in verhouding erg vaak is gecontroleerd. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Daarbij is van belang dat in het geval van verzoekster inmiddels sprake is van stap 4 van het Stappenplan in verband met het overtreden van de sluitingstijden. Verzoekster heeft stap 3 van het Stappenplan genegeerd. De daarvoor opgegeven reden acht de rechter geen verontschuldiging. Mede gelet op het feit dat verzoekster al eerder met maatregelen was geconfronteerd, had het op de weg van verzoekster gelegen maatregelen te nemen om (zelfs een minimale) overschrijding van de sluitingstijd te voorkomen. Uit de omstandigheid dat de onderneming vaak is gecontroleerd had verzoekster eveneens kunnen afleiden dat het verweerder ernst was met het handhaven van de sluitingstijden in dit gebied. Voor zover verzoekster heeft aangegeven voor toekomstige exploitatie een plan van aanpak te hebben opgesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat dit aan de orde kan komen bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag om een exploitatievergunning.
4.7. Naar voorlopig oordeel zal het besluit in bezwaar kunnen standhouden. Ondanks het door verzoekster gestelde belang ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: JV
D: C
SB