vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: CV 11-21096
Vonnis van: 12 november 2012
245/025
Vonnis van de kantonrechter
[eiser]
wonende te Amsterdam
eiser, nader te noemen [eiser]
gemachtigde: eerst mr. R.N. Refos, thans mr. K.J. Hillebrandt
de STICHTING ERFGOED NEDERLAND
gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen Erfgoed Nederland
gemachtigde: mr. D.J.B. de Wolff
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 23 januari 2012 is een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis is Erfgoed Nederland toegelaten te bewijzen als onder rechtsoverweging 18 van dat vonnis is bepaald.
In dat kader heeft op 2 april 2012 een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord mevrouw [ondernemer] en de heer [directeur].
Partijen hebben daarna conclusies na enquête, tevens akte overlegging producties, respectievelijk een antwoordakte tevens akte uitlating producties, genomen. Daarop heeft [eiser] een antwoordakte genomen. Bij rolmededeling van 17 september 2012 is Erfgoed Nederland nog in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, hetgeen zij heeft gedaan bij antwoordakte.
De zaak staat thans weer voor vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Voor de inhoud van het vonnis van 23 januari 2012, waar de kantonrechter bij blijft, wordt kortheidshalve daarnaar verwezen.
2. In rov. 17 en 18 van het vonnis is overwogen: Erfgoed Nederland zal aldus in de gelegenheid worden gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat de werk-zaamheden van [eiser] die hij in het kader van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vanaf 1 januari 2008 in dienst van Erfgoed Nederland verrichtte, zodanig verschilden van de werkzaamheden die hij tot 1 januari 2008 rechtstreeks voor Icomos deed, dat niet gesproken kan worden van dezelfde ‘verrichte arbeid’ als bedoeld in artikel 7:667 lid 5 BW.
3. In dat kader heeft Erfgoed Nederland twee getuigen voorgebracht. Eerst is gehoord mevrouw [ondernemer] (hierna: [ondernemer]). [ondernemer] heeft (ondermeer) verklaard dat zij van 1 januari 2008 tot 1 juni 2011 werkzaam bij Erfgoed Nederland was als manager ‘Erfgoed in Internationaal Perspectief’ en gaf indertijd leiding aan [eiser]. [ondernemer] heeft verklaard dat zij niet precies wist wat [eiser] bij Icomos deed voor 1 januari 2007 (bedoeld zal zijn 2008, ktr) en bij Erfgoed Nederland voordat zij daar kwam, maar wel op de hoogte is over de periode daarna.
4. Voorts is gehoord de heer [directeur] (hierna: [directeur]). [directeur], van 1 januari 2007 tot 1 februari 2012 directeur van Erfgoed Nederland, heeft met betrekking tot de door [eiser] verrichte werkzaamheden (ondermeer) verklaard, dat hij 7 à 8 maanden ziek is geweest en geen direct zicht had op de werkzaamheden, die [eiser] verrichtte, maar als leidinggevende van [ondernemer], via haar wel op de hoogte was.
5. Erfgoed Nederland heeft na het getuigenverhoor nog stukken ingebracht en betoogd dat zij, mede door de verklaringen van de getuigen, is geslaagd in het bewijs dat de werkzaamheden van [eiser] van na 1 januari 2008 zodanig verschilden van zijn werkzaamheden voor Icomos, dat niet gesproken kan worden van een voortgezette arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft Erfgoed Nederland, onder verwijzing naar het arrest HR 11 mei 2012 (Wolters/Van Tuinen, LJN BV9603), gesteld dat gelet op de in dat arrest verwoorde criteria in casu geen sprake is van zodanige banden tussen Erfgoed Nederland en Icomos, dat zij ten aanzien van de arbeid als elkaars opvolger aangemerkt moeten worden.
6. [eiser] heeft gereageerd en zijnerzijds eveneens stukken ingebracht. [eiser] heeft daarbij betoogd dat Erfgoed Nederland met het geleverde tegenbewijs de in het vonnis voorshands voldoende aannemelijk geachte onderbouwing niet heeft weten te weerleggen. Daarnaast stelt [eiser] dat de stellingen van Erfgoed Nederland met betrekking tot de banden tussen haar en Icomos nieuw zijn en het in strijd is met de goede procesorde om deze in zo’n laat stadium nog naar voren te brengen.
7. Uit de eerdere stellingen van partijen, de stukken en de getuigenverklaringen volgt dat de werkzaamheden die [eiser] voor Icomos verrichtte, bestonden uit secretariële en organisatorische activiteiten, maar ook uit allerlei internationale activiteiten (binnen bv Shared Built Heritage). Alle werkzaamheden van [eiser] bij Icomos zijn door Erfgoed Nederland overgenomen, waarbij vervolgens een klein deel van de (secretariële) activiteiten anders is georganiseerd en door anderen is vervuld. Voor [eiser] bleef aan secretarieel werk nog ongeveer 4 uur per week over, naast het organiseren van lezingen, excursies, studiedagen en wat dies meer zij. Zijn internationale activiteiten bleven bestaan. Bij zijn indiensttreding bij Erfgoed Nederland heeft [eiser] een uitbreiding van 4 uur per week gekregen om óók voor Erfgoed Nederland internationale activiteiten te gaan verrichten; die werden gevoegd bij de internationale taken voor Icomos, op basis waarvan [eiser] een internationaal netwerk bezat. Er was geen duidelijke scheiding in de gewerkte uren; de uren voor Icomos en voor Erfgoed Nederland - zowel de eerdere 8 uur, als de 12 uur en de uitbreiding van 4 uur - liepen door elkaar heen.
8. Zo heeft [ondernemer] in dit verband ondermeer verklaard:
Bij EN [i.e. Erfgoed Nederland; ktr] deed hij een deel van de taken bij Icomos. Ik weet dat het secretariële waren en dat hij dagen en avonden organiseerde voor Icomos in de werktijd van EN. Hetidee was dat Icomos en EN elkaar zouden verstreken binnen EN. Dus de taken van Icomos besloegen 3 à 4 uur per week. Voor mijn komst was [eiser] medewerker expertisecentrum. Na mijn komst programmaleider voor een programma dat bij Icomos niet bestond. …
De taken hebben niet tot een conflict geleid, het idee was ook dat de samenwerking tussen Icomos en EN elkaar zouden versterken. … De EN uren en de Icomos uren liepen door elkaar heen. Er was geen strakke urenindeling. Het ging bij mij om de output.
9. En [directeur] heeft in dit verband ondermeer verklaard:
Ik zag echter een kans om het internationale netwerk van Icomos met betrekking tot monumenten te gebruiken voor de opbouw van de internationale activiteiten van EN. (…) In januari 2008 kreeg [eiser] een contract voor 16 uur. Hij had een aanstelling van 8 uur als medewerker Expertisecentrum en kreeg nu een uitbreiding met 16 uur en als functie projectleider Expertisecentrum. Zijn salaris werd verhoogd.
Met Icomos werd afgesproken dat voor een aantal praktische activiteiten onze ondersteuning behulpzaam mocht zijn. Ik denk dan aan de administratie en de receptie. Er werd één bedrag voor afgesproken, van € 3.000,00 per jaar, ongeveer. Dat was niet voor de inhoudelijke activiteiten van [eiser]. Of hij nog praktische activiteiten voor Icomos deed, weet ik niet. Naar ik weet is Icomos doorgegaan met in elk geval een aantal activiteiten, zoals het geven van lezingen.
10. Daarmee heeft Erfgoed Nederland de voorshandse vaststelling dat [eiser] zijn werkzaamheden voor Icomos na 1 januari 2008 in dienst van Erfgoed Nederland volledig heeft voortgezet, niet weten te ontkrachten. Uit de verklaringen of de daarna nog ingebrachte stukken volgt niet dat [eiser] na 1 januari 2008 dusdanig andere werkzaamheden voor Erfgoed Nederland is gaan verrichten, dat geen sprake is (geweest) van een voortgezette arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7: 667 lid 5 BW (of artikel 7: 668a lid 2 BW) en dus de arbeidsovereen-komst tussen [eiser] en Erfgoed Nederland van rechtswege is geëindigd. Daarbij is van belang dat uit niets blijkt dat Erfgoed Nederland dit dan toch zeer belangrijke aspect destijds met [eiser], die in dat geval immers een vast dienstver-band van 12 uur per week opgaf, heeft besproken.
11. Het door Erfgoed Nederland aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012 (of het vonnis van de Kantonrechter Heerenveen van 17 oktober 2012, LJN BY0814) brengt hierin geen verandering. Nog los van de vraag of het tijdstip van de opmerkingen van Erfgoed Nederland met betrekking tot haar banden met Icomos in strijd met een goede procesorde zijn, geldt dat [eiser] naast zijn werk voor Icomos reeds geruime tijd bij Erfgoed Nederland (en haar rechtsvoorgang-sters) in dienst was, zodat Erfgoed Nederland meer dan voldoende ervaring had met de hoedanigheden van [eiser] en diens geschiktheid voor de functie.
12. Dit leidt tot de conclusie dat Erfgoed Nederland niet is geslaagd in het haar op-gedragen tegenbewijs en dat de vordering, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:667 lid 4 BW, toewijsbaar is, zij het dat dit slechts geldt voor 12 van de door [eiser] gevorderde 16 uur. De voortzetting van de werkzaamheden bij Erfgoed Nederland betrof immers slechts 12 uur. Het dienstverband voor de overige 4 uur was een uitbreiding en dat deel is van rechtswege geëindigd op 31 december 2010. [eiser] heeft vanaf 1 januari 2011 derhalve een arbeidsovereen-komst met Erfgoed Nederland van (8 uur + 12 uur =) 20 uur per week. De loonvordering van [eiser] zal in die zin worden toegewezen.
13. Het debat tussen partijen heeft zich niet afgespeeld over de vraag of [eiser] thans nog feitelijk werkzaamheden bij Erfgoed Nederland kan verrichten. Uit de verklaring van [directeur] volgt bovendien dat Erfgoed Nederland vanaf 1 januari 2012 geen activiteiten meer kent. Hoewel dit deel van de vordering door Erfgoed Nederland feitelijk onbetwist is gebleven, zal niettemin de door [eiser] gevorderde wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom worden afgewezen. Erfgoed Nederland heeft daardoor de tijd om met [eiser] na te gaan op welke wijze deze voor de resterende activiteiten van Erfgoed Nederland kan worden ingezet.
14. De gevorderde wettelijke verhoging wordt beperkt tot 25%. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu niet is gebleken dat kosten zijn gemaakt die buiten de reikwijdte van artikel 237 - 241 Rv vallen.
15. Erfgoed Nederland wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De getuigetaxe blijft voor rekening van Erfgoed Nederland.
I. veroordeelt Erfgoed Nederland tot betaling aan [eiser] van het hem toeko-mende loon overeenkomend met een 20 urig-dienstverband per week, vanaf 31 december 2010 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig tot een einde is gekomen, zulks onder aftrek van hetgeen [eiser] na 31 december 2010 aan loon reeds van Erfgoed Nederland heeft ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW beperkt tot 25%;
II. veroordeelt Erfgoed Nederland tot betaling van de wettelijke rente over het onder I bedoelde bedrag, vanaf 31 december 2010 tot aan de dag der voldoening;
III. veroordeelt Erfgoed Nederland in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 142,00
-kosten dagvaarding: € 90,81
-salaris gemachtigde: € 1.500,00
--------------
Totaal: € 1.732,81
inclusief eventueel verschuldigde BTW;
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter