ECLI:NL:RBAMS:2012:BY4532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5801 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd aan Securitas Nederland B.V. door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 13 september 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Securitas Nederland B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A.M. Houberg, was in beroep gegaan tegen een loonsanctie die haar was opgelegd vanwege het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat de pleitnota van eiseres, die op de dag van de zitting was ingediend, bij de beoordeling van het beroep werd betrokken. Eiseres was tijdig op de hoogte gesteld dat verweerder niet ter zitting zou verschijnen, waardoor verweerder niet in staat was om adequaat te reageren op de pleitnota. De rechtbank concludeerde dat de pleitnota niet kon worden toegelaten in de procedure.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de inhoud van de zaak. Eiseres had aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom de belastbaarheid van de werknemer anders was ingeschat dan de bedrijfsarts. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts in zijn rapportage voldoende inzicht had gegeven in zijn beoordeling en dat de bezwaarverzekeringsarts op 24 juni 2011 voldoende had gemotiveerd waarom de belastbaarheid anders was ingeschat. Eiseres had niet onderbouwd waarom de FML van de verzekeringsarts niet correct was en de rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het oordeel van de bedrijfsarts bij de werkgever ligt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat geen van de aangevoerde gronden slaagde. De rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5801 WIA
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op
13 september 2012 in de zaak tussen
de besloten vennootschap Securitas Nederland B.V.,
gevestigd te Badhoevedorp,
eiseres,
gemachtigde J.A.M. Houberg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Zitting hebben:
mr. C.J. Polak, rechter,
mr. J.M. Breimer, griffier.
De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder zijn niet verschenen.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de pleitnota, die eiseres op 13 september 2012 – de dag van de zitting – per fax naar de rechtbank heeft gestuurd, bij de beoordeling van het beroep zal worden betrokken. Volgens vaste rechtspraak verbiedt geen rechtsregel dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog aanvullende gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde.
2. Verweerder had bij brief van 6 augustus 2012 reeds laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Eiseres was hiervan door de rechtbank op de hoogte gesteld bij brief van 7 augustus 2012. De griffier heeft de pleitnota van eiseres in de ochtend van 13 september 2012 direct doorgestuurd naar verweerder en vervolgens telefonisch contact met verweerder opgenomen. Verweerder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat het niet meer mogelijk was om vóór de zitting van die middag op de inhoud van de pleitnota te reageren.
3. De rechtbank stelt vast dat de pleitnota een uitgebreide onderbouwing bevat van de in het beroepschrift zeer summier geformuleerde en nauwelijks onderbouwde beroepsgronden. De rechtbank merkt daarbij op dat een aanzienlijk deel van de pleitnota een onderbouwing bevat van de medische gronden, die in het beroepschrift in het geheel niet zijn onderbouwd en waarop doorgaans een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op zijn plaats is. Nu eiseres tijdig op de hoogte was van het feit dat verweerder niet op de zitting zou komen en verweerder aldus niet in de gelegenheid zou zijn ter zitting te reageren op de aanvullende onderbouwing, en het voor verweerder bovendien na ontvangst van de pleitnota op 13 september 2012 – gezien de zeer korte periode tussen ontvangst van de pleitnota en de aanvang van de zitting – begrijpelijkerwijs ook niet vóór aanvang van de zitting mogelijk was nog adequaat te reageren, en daarnaast niet is gebleken dat eiseres deze onderbouwing niet eerder had kunnen overleggen, is de rechtbank van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat de pleitnota met de onderbouwing van de gronden bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken. De pleitnota van eiseres zal dan ook niet worden toegelaten in deze procedure.
4. Bij besluit van 3 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres, met toepassing van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 4 maart 2012, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
5. Bij besluit van 19 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich gebaseerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 24 juni 2011, de alsnog in bezwaar door de verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2011 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 juli 2011. De conclusie luidt dat de bedrijfsarts er ten onrechte en te lang vanuit is gegaan dat er geen benutbare mogelijkheden waren en dat daarom het re-integratietraject niet of te laat is ingezet.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de opgelegde loonsanctie omdat
de (bezwaar)verzekeringsarts (beter) had moeten motiveren waarom hij de belastbaarheid van de werknemer anders heeft ingeschat dan de bedrijfsarts. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 18 januari 2011 inzichtelijk en voldoende heeft gemotiveerd hoe hij de belastbaarheid van de werknemer heeft vastgesteld en waarom hij daarover met de bedrijfsarts van mening verschilt. Na de hoorzitting heeft hij alsnog een FML opgesteld en vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts op 24 juni 2011 rapport uitgebracht. Daarin is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van de werknemer anders is ingeschat. Dat, zoals eiseres stelt, verweerder de mogelijkheid heeft een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, doet daar niet aan af, nu verweerder hiertoe niet gehouden is, en de werkgever bovendien – bij mogelijke stagnatie van de re-integratie – zelf een deskundigenoordeel kan vragen. De stelling van eiseres dat het oordeel van een dergelijke deskundige een momentopname is en er daarom geen rechten aan kunnen worden ontleend, volgt de rechtbank niet. De deskundige kan immers in een onder-zoek gegevens betrekken uit een afgebakende periode en hiermee licht werpen op mogelijke knelpunten in het re-integratieproces in die periode. Eiseres had naar de uitkomsten van het onderzoek kunnen handelen en zo nodig het oordeel van de deskundige kunnen betrekken bij de onderbouwing van haar verklaring waarom de re-integratieverplichtingen (nog) niet zijn nagekomen. Eiseres is nu slechts afgegaan op het oordeel van de bedrijfsarts. De rechtbank merkt in dat verband op dat volgens vaste rechtspraak de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het oordeel van de bedrijfsarts volledig bij de werkgever ligt.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de FML van de verzekeringsarts geen recht doet aan de belastbaarheid van de werknemer en zij het met die FML dus niet eens is, en dat zij het oneens is met de medische beoordeling in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze beroepsgronden niet heeft onderbouwd. Dat eiseres de gronden in de pleitnota later alsnog heeft onderbouwd kan haar niet baten, omdat deze aanvulling niet wordt betrokken in de beoordeling, zoals hiervoor reeds is geoordeeld. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond van eiseres dat zij het oneens is met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige.
8. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de einddatum van de loonsanctieperiode niet juist is. Volgens eiseres dient de periode, op grond van artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA met twaalf dagen ingekort te worden, omdat de loonsanctiebeschikking twaalf dagen te laat is uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat volgens vaste rechtspraak (LJ-nummer: BK3713) uit artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA volgt dat aan het te laat nemen van een loonsanctiebeslissing slechts gevolgen worden verbonden voor zover alsnog herstel van de tekortkoming plaatsvindt. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de Memorie van Toelichting bij de wijziging van dit wetsartikel (TK 2007-2008, 31 229, nr. 3). In het geval van eiseres heeft geen herstel van de tekortkoming plaatsgevonden, zodat verweerder terecht heeft gesteld dat de loonsanctieperiode niet ingekort wordt.
9. De rechtbank is van oordeel dat geen van de aangevoerde gronden slaagt en verklaart het beroep daarom ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB