RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1246 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiesr],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. E. de Wind,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Schreuders.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
SNS Reaal N.V.,
werkgeefster,
gemachtigde R. Doevendans.
Bij besluit van 26 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door mr. E.C.A. Pronk, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Werkgeefster heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser is op 21 september 2009 uitgevallen voor zijn werk als financieel directeur bij
S.N.S. Reaal N.V. wegens buikpijnklachten. Later kwamen daar toenemende spierpijnklachten en vermoeidheidsklachten bij. In februari 2010 is na neurologisch onderzoek de diagnose mitochondriële myopathie gesteld. Eiser is onder meer doorverwezen naar een revalidatiearts in het AMC en naar de polikliniek voor chronische vermoeidheid in Nijmegen.
1.2 Op 8 juni 2011 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
1.3 Na medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts in zijn rapportage van 29 juni 2011 geconcludeerd dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Daarbij heeft de verzekeringsarts zich met betrekking tot de prognose op het standpunt gesteld dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een WGA-uitkering toegekend vanaf 19 september 2011. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, het primaire besluit gehandhaafd.
1.4 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten nu er geen sprake is van kans op herstel. Eiser lijdt aan een progressieve (spier)ziekte waarvoor geen behandeling voorhanden is. Eiser voldoet aan de criteria voor toekenning van een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser brieven overgelegd van zijn behandelend specialisten. Tevens heeft eiser achtergrondinformatie overgelegd over zijn ziekte.
2.1 Volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA is hij volledig en duurzaam ongeschikt die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.2 Volgens artikel 4, tweede lid, van de WIA wordt in het eerste lid onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Ingevolge het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
2.3 Volgens artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de IVA voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Niet in geschil is dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser, gelet op zijn beperkingen, per 19 september 2011 moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de WIA, zodat eiser op grond van artikel 47 van de WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
3.2 De verzekeringsarts dient zich blijkens de wetsgeschiedenis een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde, zoals de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) heeft overwogen in de uitspraak van 4 februari 2009 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BH1896). Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
3.3 Bij het onderzoek van verzekeringsartsen naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient het door verweerder vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” van 14 september 2009 (hierna: het beoordelingskader) te worden gevolgd. De Centrale Raad heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 februari 2009 geoordeeld dat het beoordelingskader een uitwerking is van en in grote lijnen overeenkomt met de procedure die volgens de Memorie van Toelichting bij de WIA gevolgd moet worden bij het vaststellen van duurzaamheid.
3.4 Volgens het beoordelingskader dienen bij het bepalen of iemand duurzaam arbeidsongeschikt is de volgende stappen te worden doorlopen:
Stap 1:
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2:
Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Stap 3:
Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbeteringen van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
3.5 De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak in geschil is of de bezwaarverzekeringsarts voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd – met het oog op de klachten van eiser – waarom hij heeft geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
3.6 De verzekeringsarts heeft de gezondheidssituatie van eiser onderzocht in het kader van eisers aanvraag om een WIA-uitkering. Bij de beoordeling is informatie van de behandelend sector betrokken. De verzekeringsarts heeft op 29 juni 2011 en op 20 juli 2011 een rapport uitgebracht. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de gezondheidssituatie van eiser herbeoordeeld. Blijkens de rapportage van 1 februari 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie verricht en de hoorzitting van 5 december 2011 bijgewoond. Bij de beoordeling is een brief van dr. A.J. van der Kooi, neuroloog, van
22 maart 2010, verkregen tijdens de bezwaarprocedure bij de beoordeling, betrokken.
3.7 De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapportage van 1 februari 2012 tot de volgende diagnose gekomen: Spierpijn met als differentiële diagnose mitochondriële myopathie en buikklachten zonder objectief vastgestelde afwijking. De bezwaarverzekeringsarts heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts, dat eisers volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is, gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat een bewezen DNA defect niet is aangetoond. In dat verband heeft de bezwaarverzekeringsarts verwezen naar de brief van neuroloog prof. dr. B.G.M. van Engelen van 19 mei 2011. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat spontaan herstel is beschreven.
3.8 Eiser betwist dat zijn beperkingen niet duurzaam zijn en heeft aangevoerd dat verschillende medische onderzoeken zijn gedaan naar zijn buikklachten en snel verergerende spierklachten. De betrokken neurologische specialisten stelden de diagnose mitochondriële myopathie. De behandelend internist heeft de diagnose bevestigd en geconcludeerd dat de buikklachten van eiser een gevolg zijn van de ziekte mitochondriële myopathie. Daarbij is vermeld dat een mitochondriële ziekte over het algemeen progressief is en zeker niet zal genezen. Ten onrechte heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de oorzaak van de klachten nog niet duidelijk zijn en dat alleen daarom al van duurzaamheid in de zin van de WIA geen sprake is, aldus eiser.
3.9.1 Uit de brief van dr. E.S.G. Stroes, internist, van 12 november 2009 blijkt dat eiser sinds november 2008 progressieve buikklachten heeft en dat er daarnaast sprake is van spierklachten in met name de bovenbenen. Uit de brief van internist Stroes van 16 februari 2010 komt naar voren dat eiser nog altijd buikklachten heeft en na inspanning extreem vermoeid is.
3.9.2 In de brief van 22 maart 2010 concludeert neuroloog van der Kooi op grond van, onder meer, een spierbiopt dat eiser lijdt aan een mitochondriale aandoening.
3.9.3 In de brief van 1 december 2010 van neuroloog van Engelen wordt op basis van een spierbiopt geconcludeerd tot mitochondriele myopathie met enige discrepantie tussen ervaren klachten en de uitslag van het biopt.
3.9.4 In zijn brief van 19 mei 2011 concludeert neuroloog van Engelen dat eiser lijdt aan mitochondriële myopathie waarbij een DNA defect niet is bewezen. Daaraan heeft van Engelen toegevoegd: “Gezien de afwijking bij het biochemisch onderzoek meest waarschijnlijk op basis van mytochondriaal DNA defect”.
3.9.5 Eiser heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar op 5 december 2011 nog aanvullende informatie overgelegd van de behandelend sector.
3.9.6 Dr. S. Smeenk, huisarts van eiser schrijft in de brief van 17 november 2011 geschrokken te zijn van de algehele verzwakking die nu optreedt, en dat helaas tot op heden geen enkele stabilisatie van eisers gezondheid is waar te nemen.
3.9.7 In de brief van 28 november 2011 van dr. H. Grupstra, revalidatiearts, wordt vermeld dat eiser inmiddels door het spierprobleem forse beperkingen ervaart in zijn motorisch functioneren. Activiteiten zijn slechts voor korte duur mogelijk en genereren snel pijn in het bewegingsapparaat. Verder schrijft Grupstra dat de aandoening de verwachting met zich meebrengt dat de beïnvloeding van het spierprobleem als zodanig niet mogelijk is en dat de bestaande beperkingen zich zullen blijven doen gelden.
3.9.8 Dr. J. Knoop, klinisch psycholoog verklaart in de brief van 29 november 2011 het volgende. “Patiënt kwam in aanmerking voor behandeling gericht op vermindering van vermoeidheid en geleidelijk ophogen van de belasting. Ondanks de inzet van patiënt zijn de gemaakte vorderingen tot nu zeer beperkt. Als gevolg van hevige en toenemende pijnklachten en andere lichamelijke beperkingen lukt het patiënt nauwelijks zijn activiteiten op te hogen. Integendeel, hij wordt lichamelijk minder actief en gebruikt nu ook een rolstoel.”
3.9.9 Dr. M.C.H. Janssen, internist, verklaart in de brief van 1 december 2011 dat mitochondriële myopathie een multi-systeemaandoening is en dat er diverse problemen kunnen optreden waaronder spierklachten, verminderde inspanningstolerantie en maagdarmproblematiek. Verder schrijft internist Janssen dat voor een mitochondriële myopathie geen therapie voorhanden is behoudens supportief. Een mitochondriële ziekte is over het algemeen progressief en zal zeker niet genezen, aldus de internist.
3.10 De rechtbank overweegt als volgt. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat bij eiser in het spierbiopt uiteindelijk afwijkingen werden gezien die bij de gestelde diagnose pasten, maar dat de waarden op de grens van normaal lagen. Hoewel neuroloog van Engelen terecht enkele kanttekeningen stelde bij de waarde van het DNA-onderzoek zijn er toch geen overtuigende aanwijzingen gevonden voor een erfelijke component, aldus de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts concludeert dat er weliswaar (ernstige) klachten zijn maar dat daarvoor geen aantoonbare oorzaak is aan te wijzen. Het is volgens de bezwaarverzekeringsarts de vraag of alle klachten van eiser zijn terug te voeren op het mitochondriële defect, nu alleen het spierbiopt daarbij past en de functionele gevolgen ervan (een aangetoonde verstoring van de energiehuishouding) ontbreken.
3.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de conclusie dat geen sprake is van een duurzame volledige arbeidsongeschiktheid onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Nu de diagnose mitochondriële myopathie door verschillende behandelaars is bevestigd volgt de rechtbank verweerder niet in het standpunt dat de oorzaak van eisers klachten in wezen (nog) niet duidelijk zijn. De rechtbank verwijst in dat verband naar de hiervoor aangehaalde in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat neuroloog van der Kooi in de door eiser in beroep overgelegde brief van 20 maart 2012 heeft verklaard dat het nog lang niet altijd mogelijk is het precieze DNA defect te vinden omdat kennis en technieken vooralsnog onvoldoende zijn, maar dat er geen twijfel is over de diagnose mitochondriële myopathie. Dat er (nog) geen genetische bevestiging is voor de diagnose acht de rechtbank dan ook onvoldoende voor de conclusie van verweerder dat voor eisers klachten geen oorzaak is aan te wijzen.
3.12 Voorts overweegt de rechtbank dat uit de medische gegevens blijkt dat sprake is van een progressief ziektebeeld waarvoor geen behandeling mogelijk is. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat neuroloog van der Kooi in voornoemde brief van
20 maart 2012 heeft verklaard geen spontaan herstel te kennen van een mitochondriële stoornis en dat in de loop van de tijd een geleidelijke toename van problemen te verwachten is. Uit de verklaringen van eisers behandelaars komt verder naar voren dat eisers klachten en beperkingen toenemen en dat de therapie is gericht op coping en niet op herstel. Volgens het beoordelingskader dient verbetering van de belastbaarheid uitgesloten te worden geacht indien sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Nu verweerder dat niet heeft gedaan is het besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
3.13 De rechtbank is ten slotte met eiser van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte de bij de hoorzitting in bezwaar overgelegde nadere medische gegevens niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken.
3.14 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep slaagt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
3.15 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van de datum in geding geen sprake was van duurzaamheid en dat bij het beoordelen van de prognose slechts mag worden uitgegaan van de medische gegevens die zien op de datum in geding. Gegevens die zien op een latere datum dienen uitdrukkelijk buiten beschouwing te worden gelaten, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder niet in dat standpunt en overweegt als volgt.
3.16 In de in overweging 3.2 al aangehaalde uitspraak van 4 februari 2009 heeft de Centrale Raad overwogen dat in het geval bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waarin is bepaald dat de betrokkene op een bepaalde datum niet duurzaam arbeidsongeschiktheid wordt geacht, de bezwaarverzekeringsarts zich vervolgens een oordeel zal moeten vormen. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat ook ten aanzien van de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een heroverweging dient plaats te vinden. Dit brengt met zich dat de bezwaarverzekeringsarts, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn, beoordeelt of de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gehandhaafd moet blijven, aldus de Centrale Raad.
3.17 Nu in het onderhavige geval niet in geschil is dat eiser ten tijde van de datum in geding van 19 september 2011 volledig arbeidsongeschikt was, lag het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts om ten aanzien van de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een heroverweging te maken en rekeninghoudend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn te beoordelen of de inschatting van de duurzaamheid gehandhaafd moet blijven.
3.18 Ten aanzien van eisers stelling dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht in verband met de ziekte van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de medische informatie in het dossier heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is te achten en dat slechts dient te worden beoordeeld of eisers arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Gelet daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien lichamelijk onderzoek te verrichten nu dat geen toegevoegde waarde had. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.19 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank in het kader van de finale geschilbeslechting aanleiding op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, het primaire besluit te herroepen, te bepalen dat eisers arbeidsongeschiktheid duurzaam is te achten en te bepalen dat eiser in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
3.20 De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder voorts veroordelen in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 26 juli 2011,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat aan eiser een IVA-uitkering wordt toegekend met ingang van
19 september 2011;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,- betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB