ECLI:NL:RBAMS:2012:BY4912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2389 Alkmaar
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat hem per 28 februari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80%. Eiser stelt dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld en heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de conclusies in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, ondanks zijn medische beperkingen, in staat is om bepaalde arbeid te verrichten en dat de geselecteerde functies voor hem geschikt zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2389
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2012 in de zaak tussen
[Naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S. Guman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx).
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
28 februari 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijke arbeidsongeschikten (een WGA-uitkering) toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80 %.
Bij besluit van 27 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 35 tot 80% en of in verband daarmee terecht een WGA-uitkering is toegekend.
2.1 Verweerder heeft eiser per 28 februari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 april 2011 (LJN: BQ1755) en 8 augustus 2012 (LJN: BX4701). Volgens vaste rechtspraak is voor de vraag of sprake is van voldoende procesbelang bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
2.2 Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Gesteld noch gebleken is dat eiser aanspraak maakt op een IVA-uitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet WIA. De rechtbank overweegt dat het voor de duur en de hoogte van een loongerelateerde WGA-uitkering niet uitmaakt wat het arbeidsongeschiktheidspercentage precies is zolang het maar 35% of meer bedraagt. Daarin kan het procesbelang van eiser dan ook niet zijn gelegen.
2.3 De loongerelateerde WGA-uitkering van eiser loopt nog tot 28 juli 2013. Gedurende die tijd is eiser verplicht mee te werken aan re-integratie en verplicht om passende arbeid te verkrijgen en te verrichten. Het bestaan en de omvang van deze verplichtingen is afhankelijk van het bestaan van resterende verdiencapaciteit. Bij een hoog arbeidsongeschiktheidspercentage (en dus een lage resterende verdiencapaciteit) zal de omvang van de verplichtingen minder zijn. Bij volledige arbeidsongeschiktheid (en dus geen resterende verdiencapaciteit) zal geen passende arbeid voor handen zijn zodat de verplichtingen feitelijk vervallen. Eiser heeft dan ook belang bij een zo hoog mogelijk arbeidsongeschiktheidspercentage. Hierin is het procesbelang van eiser in deze beroepsprocedure dan ook in ieder geval gelegen. Anders dan in de genoemde uitspraken van de CRvB is lopende de onderhavige beroepsprocedure de loongerelateerde WGA-uitkering nog niet geëindigd zodat de omvang van de verplichtingen een reële betekenis heeft voor eiser.
3. Verweerder gaat er volgens het bestreden besluit van uit dat eiser ondanks zijn medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiser zijn vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2011. De arbeid die eiser naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser 35 tot 80% arbeidsongeschikt is en dat een WGA-uitkering daarom moet worden toegekend met ingang van 28 februari 2011.
4. Eiser voert in beroep - kort samengevat - aan dat hij meer beperkt moet worden geacht dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Eiser heeft daartoe diverse beoordelingspunten uit de FML genoemd waar eiser ook (of meer) beperkt is. Eiser stelt dat hij maximaal tien uur per week kan werken. Eiser heeft medische informatie van J. Goffin, psychomotorisch therapeut van 2 augustus 2011 en 20 december 2011 en van revalidatiearts J.A. Vollebregt van 9 augustus 2011 overgelegd. Eiser is niet in staat de geduide functies te verrichten. De belasting in de functies is te groot voor eiser. Eiser wijst daarnaast op de rugbelastende combinatie van eisen in de geduide functies. De functie productiemedewerker industrie (sbc code 111180) is niet geschikt omdat er wordt gewerkt in soldeerdampen. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen niet dan wel onvoldoende gemotiveerd. Tevens verzoekt eiser om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1 De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit berust op rapporten die aan verweerder zijn uitgebracht door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser betwist de juistheid van de in de medische en arbeidskundige rapporten getrokken conclusies. De rechtbank dient in dat geval te beoordelen of deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, of de conclusies in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en of er aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de rapporten.
5.2 De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 15 februari 2011 aangegeven dat er bij eiser sprake is van chronisch aspecifieke rugklachten en van een depressieve episode.
Er wordt geen duidelijke lichamelijke oorzaak voor de ernstige pijnklachten waarmee eiser zich presenteert, gevonden. Vermoedelijk spelen psychische spanningen, onder meer spanningen in de relatie met de werkgever een rol. Daarbij is een stemmingsstoornis ontstaan. Bij onderzoek blijken er inconsistente bevindingen te zijn. Eiser is door zijn klachten ongeschikt voor zware fysieke arbeid, waarbij de armen en rug zwaar worden belast. Wel is hij geschikt voor lichte fysieke arbeid. Het werk mag niet veel psychische spanningen genereren. Zowel uit het dagverhaal als uit het gedrag op het spreekuur blijkt dat eiser zitten, staan en lopen afwisselt, dus hij moet kunnen vertreden in het werk. Van een dusdanig ernstige situatie dat er sprake zou kunnen zijn van ‘niet benutbare mogelijkheden’ is volgens de verzekeringsarts geen sprake.
5.3 De bezwaarverzekeringsarts geeft in de rapportage van 20 juli 2011 aan dat er bij eiser sprake is van een somatoforme pijnstoornis. Er is aanleiding om het primaire medische oordeel te wijzigen in die zin dat er een extra beperking in de FML zal worden aangenomen in verband met allergie voor pollen, sterke geuren en stof. Voorts concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat klachten bij het vaststellen van objectieve beperkingen weliswaar uitgangspunt, maar niet doorslaggevend zijn.
Bij chronische pijnklachten is het handhaven van activiteiten van belang om conditieverlies en het ervaren van toenemende belemmeringen te vermijden. Dit inzicht heeft ook een plaats bij het vaststellen van de beperkingen naar objectief medische maatstaven. Eiser kan in die zin ruimer belastbaar worden geacht dan hij puur op grond van klachten aangeeft. Er is volgens de standaard verminderde arbeidsduur geen indicatie voor een urenbeperking.
Ten aanzien van de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst kan gezegd worden dat eisers subjectieve waardering van zijn ongeschiktheid door de klachten afwijkt van de op basis van objectieve medische gegevens door de verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen. Er zijn geen medische gegevens, verklaringen of adviezen uit de behandelend sector, waaruit af te leiden is dat de belastbaarheid op datum in geding onjuist is ingeschat.
5.4 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van 20 juli 2011. De conclusies die zijn getrokken door de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen onvolledig zijn geweest in hun onderzoeken of dat de onderzoeken overigens onzorgvuldig zijn geweest. Evenmin ziet zij aanknopingspunten om te concluderen dat de beperkingen van eiser op de datum in geding zijn onderschat. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verrichten eiser heeft gezien op het spreekuur. . De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens dossierstudie verricht en is daarnaast aanwezig geweest bij de hoorzitting. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts kennis kunnen nemen van de medische informatie van stafarts dr. Vollebregt van het Jan van Breemen Instituut van 28 april 2010 en van psychiater Roth van 28 december 2010. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier daarmee voldoende onderzoeksgegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en een inschatting van de belastbaarheid van eiser te kunnen maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in de beroepsfase medische informatie heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op de datum in geding ernstiger beperkt was dan door verweerder is aangenomen. De door eiser ingebrachte rapportages van 2 augustus en 20 december 2011 van J. Goffin levert geen nieuwe medische informatie die tot nieuwe inzichten moet leiden. Daar komt bij dat een psychomotorisch therapeut geen arts is. De rapportage van stafarts dr. Vollebregt van 9 augustus 2011 werpt eveneens geen nieuw licht op de zaak De enkele omstandigheid dat eiser het gevoel heeft dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerders verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen.
5.5 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
6.1 De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is. Daartoe moet de rechtbank beoordelen of de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn, rekening houdend met de beperkingen die eiser heeft, zoals opgenomen in de FML. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid berust op de functies productiemedewerker indu-strie (SBC-code 111180), inpakker (SBC-code 111190) en snackbereider (SBC-code 111071). In al deze func-ties komen signaleringen voor die zijn voorzien van een “B”, “K” of “F”.
6.2 De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een uitspraak van 12 oktober 2006 over het aangepaste Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geoordeeld dat alle op het formulier Resultaat Functiebeoordeling vermelde signaleringen - mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde van een afzonderlijke motivering moeten worden voorzien (zie de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2006, LJN: AY9974). Daarbij geldt ook dat in voorkomende gevallen voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn.
6.3 De bezwaararbeidsdeskundige concludeert in de rapportage van 27 juli 2011 dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige dat is neergelegd in de rapportage van 24 februari 2011. De geduide functies en de resterende verdiencapaciteit blijven daarom gehandhaafd. De (bezwaar)arbeidsdeskundige concludeert dat eiser niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid van assembly worker vanwege overschrijding van zijn belastbaarheid in die functie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat niet alle signaleringen zijn besproken. Uit de rapportages van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige volgt dat alle voorkomende signaleringen zijn gemotiveerd. Ook blijkt uit de rapportages dat de bezwaararbeidsdeskundige de signaleringen in de geduide functies heeft besproken met de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts geeft aan dat gezien de klachten van eiser tegen de geduide functies geen bezwaar bestaat. De rechtbank acht de motivering op alle signaleringen toereikend. Hoewel eiser niet beperkt is ten aanzien van dampen is ook bezien of de functie soldering technician aan eiser kan worden voorgehouden. Ook is wel degelijk bezien of de totaalbelasting in iedere functies de belastbaarheid van eiser overschrijdt.
7. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de geduide functies door verweerder terecht geschikt zijn geacht voor eiser en dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de mate van arbeids-ongeschiktheid van eiser vastgesteld op 35 tot 80% en in verband daarmee terecht aan eiser met ingang van 28 februari 2011 een WGA-uitkering toegekend. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
9. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.I. Vleeming-Wever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 november 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.