ECLI:NL:RBAMS:2012:BY5214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1361 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en kostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 1 september 2011 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten die betrekking hadden op een aan hem opgelegde Mulderbeschikking. Het primaire besluit van 15 november 2011, waarin een aantal documenten werd verstrekt, werd door eiser bestreden omdat de akte van aanstelling van de verbalisant en wijzigingsbesluiten niet waren verstrekt. Bij het bestreden besluit van 8 maart 2012 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond, maar heeft uiteindelijk de gevraagde stukken alsnog verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser duidelijk betrekking had op de akte van aanstelling en wijzigingsbesluiten, en dat het primaire besluit als een weigering om deze documenten openbaar te maken moest worden aangemerkt. De rechtbank herhaalde dat het alsnog verstrekken van deze stukken bij het bestreden besluit niet anders kon worden gezien dan als een openbaarmaking in de zin van de Wob. Verweerder had het primaire besluit moeten herroepen, wat niet is gebeurd, waardoor sprake was van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herhiep het primaire besluit voor zover het de weigering om de stukken openbaar te maken betrof, en veroordeelde verweerder in de kosten die eiser had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 437 en bepaalde dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156 diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1361 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.M.J.E.P. Meerts,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
Dienst Stadstoezicht,
verweerder,
gemachtigde mr. R.J.M. Peeters.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van eisers verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een aantal documenten verstrekt.
Bij besluit van 8 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2012.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen
mr. A.A.K. ten Doesschate.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft op 1 september 2011 verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de aan hem opgelegde Mulderbeschikking van 22 augustus 2011.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser de volgende documenten verstrekt: het brondocument betreffende kennisgeving van de beschikking, een foto van de overtreding, de akte van beëdiging van de verbalisant, en de mededeling intrekking opsporingsbevoegdheid van de verbalisant.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser de akte van aanstelling van de verbalisant en de wijzigingsbesluiten toegezonden en te kennen gegeven in zoverre het primaire besluit te herroepen. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten echter afgewezen, omdat het primaire besluit niet wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Tot slot heeft verweerder opgemerkt dat eiser telefonisch de ontbrekende stukken op had kunnen vragen, en daarvoor geen bezwaar had hoeven maken.
1.4. Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat hij bij zijn verzoek al expliciet om de in bezwaar alsnog overgelegde stukken heeft gevraagd. Zijn verzoek zag immers op alle documenten aangaande de bestuurlijke aangelegenheid, en bovendien zijn de betreffende stukken genoemd in de in zijn verzoek ingevoegde checklist BKO Flevoland – Gooi en Vechtstreek. De Wob biedt geen ruimte voor het al dan niet verstrekken van stukken op grond van een afweging in het kader van relevantie en efficiency, aldus eiser. Nu verweerder de stukken in bezwaar alsnog heeft verstrekt, had verweerder over moeten gaan tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het tweede lid van dit artikel vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd de kosten te vergoeden die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt.
3.2. Het verzoek van eiser van 1 september 2011 om openbaarmaking luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Tot de toe te zenden documenten behoren ten minste, dus niet uitsluitend: andere documenten aangaande de onderhavige bestuurlijke aangelegenheid, waarbij wij hier voor uw gemak de checklist van (politie) BKO Flevoland – Gooi en Vechtstreek d.d. 11-11-2010 invoegen:
Verbalisant(en)
0 Akte van aanstelling verbalisant(en), inclusief eventuele wijzigingsbesluiten (…).”
3.3. Niet in geschil is dat verweerder de akte van aanstelling van de verbalisant en de wijzigingsbesluiten niet heeft verstrekt bij het primaire besluit. Volgens verweerder had eiser daar in zijn verzoek niet expliciet om gevraagd en is pas tijdens de bezwaarprocedure duidelijk geworden dat eiser van verweerder verlangde dat ook deze stukken openbaar zouden worden gemaakt. Daarom zijn de documenten in bezwaar pas verstrekt en was het niet eerder verstrekken daarvan dus niet een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, aldus verweerder.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat uit het verzoek van eiser van 1 september 2011 duidelijk blijkt dat het verzoek mede betrekking had op de akte van aanstelling van de verbalisant, inclusief wijzigingsbesluiten. Nu de inhoud van een dergelijk document informatie van bestuurlijke aard betreft en deze informatie aanvankelijk niet is verstrekt, dient het primaire besluit te worden aangemerkt als een weigering die akte en de wijzigingsbesluiten openbaar te maken. Het alsnog verstrekken van deze stukken bij het bestreden besluit kan dan ook niet anders worden aangemerkt dan als een openbaarmaking in de zin van de Wob. Verweerder had daarom bij het bestreden besluit het primaire besluit moeten herroepen voor zover dit strekte tot weigering om de stukken openbaar te maken. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Dat, zoals verweerder stelt, eiser de stukken ook had kunnen verkrijgen door telefonisch contact met verweerder op te nemen en daarmee een procedure had kunnen voorkomen, wat hier ook van zij, doet niet af aan eisers recht bezwaar te maken tegen een besluit. De stelling van verweerder dat de gevraagde stukken niet (meer) relevant zijn omdat de betreffende verbalisant niet meer in dienst was op de datum van de boetebeschikking, leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiser, op grond van artikel 3, derde lid, van de Wob, bij zijn verzoek om openbaarmaking geen belang hoeft te stellen.
3.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen voor zover daarbij is geweigerd de aanstellingsakte en wijzigingsbesluiten openbaar te maken, en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Nu eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten die hij in bezwaar heeft moeten maken en het aan verweerder valt te verwijten dat hij niet al bij het primaire besluit volledig aan het verzoek van eiser heeft voldaan, zal de rechtbank verweerder alsnog veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2007 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BA9772) waarin was geoordeeld dat terecht was geweigerd de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden, ziet op een andere situatie dan de onderhavige. Hierboven is immers al geoordeeld dat het primaire besluit in bezwaar, anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak, wel is gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg.
3.6. De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 437 (een punt voor het bezwaarschrift, € 437 per punt, wegingsfactor 1). Het betoog van verweerder dat deze zaak als licht tot zeer licht moet worden aangemerkt en dus een wegingsfactor van 0,5 of minder moet worden toegepast, faalt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld LJ-nummer: BO4857) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie ‘gemiddeld’, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiser geregeld dezelfde soort bezwaarprocedures voert en dat de inhoud van dit soort bezwaarschriften kan worden beperkt tot de simpele vraag om toezending van de gevraagde stukken. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een zodanig duidelijke reden dat een lichtere wegingsfactor dan 1 moet worden toegepast.
3.7. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke met toepassing ven het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 437 (een punt voor het beroepschrift, € 437 per punt, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 15 november 2011, voor zover daarbij is nagelaten de gevraagde akte van aanstelling en de wijzigingsbesluiten openbaar te maken;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiser voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken tot een bedrag van € 437 (zegge: vierhonderd en zevenendertig euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156 (zegge: honderd en zesenvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 437 (zegge: vierhonderd en zevenendertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, mrs. L.H. Waller en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB