ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6132

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/660075-12, 13/660912-10 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in coffeeshop met geestelijke stoornis

Op 12 december 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die op 19 januari 2012 in de coffeeshop Piramide te Bussum drie personen met een mes heeft neergestoken. De rechtbank oordeelt dat verdachte ten tijde van de feiten leed aan een geestelijke stoornis, waardoor de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving evident aanwezig zijn, en dat het onverantwoord is dat verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. Daarom wordt naast een gevangenisstraf van zes jaren ook TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft de feiten als poging tot doodslag gekwalificeerd, waarbij de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [A], [B] en [C] toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor [A] is vastgesteld op € 1.413,14, voor [B] op € 6.291,38 en voor [C] op € 3.000,-. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/660075-12, 13/660912-10 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 12 december 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1987],
wonende op het adres [adres], [postcode] [plaats],
gedetineerd in '[locatie]' te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Louman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Morra, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 april 2012 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2012 te Bussum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A] vijf, althans een of meer, maal (met kracht) met een mes in/op de nek/hals en/of in/op de bovenarm en/of in/op de onderarm, althans in/op het (boven)lichaam heeft gestoken;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2012 te Bussum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [B] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na na kalm beraad en rustig overleg, die [B], drie, althans een of meer, maal (met kracht) met een mes in/op de nek en/of in/op de rug en/of in/op de (boven)arm, althans in/op het (boven)lichaam heeft gestoken;
3.
hij op of omstreeks 19 januari 2012 te Bussum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [C] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [C] twee, althans een of meer, maal (met kracht) met een mes in/op de borst, althans in/op het (boven)lichaam heeft gestoken;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
4.1.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
4.1.2 Op 19 januari 2012 was [A] in de coffeeshop Piramide te Bussum. Hij zat op de hoek van een bank achter in de coffeeshop. Er kwam een man naast hem zitten die hij kende als [verdachte]. [A] kende [verdachte] vanuit de coffeeshop. [verdachte] had een gewaad aan en had een baard.
Op een gegeven moment stond [verdachte] voor [A]. [verdachte] pakte met zijn linkerhand het gezicht van [A] beet, terwijl hij met een scherp voorwerp dat hij in zijn andere hand had, in de hals van [A] stak. [A] stond op en vluchtte weg. Daarbij werd hij nog ongeveer vier keer door [verdachte] gestoken. Het bloed spoot uit zijn nek en hij had erg veel pijn. Hij vluchtte met enkele andere aanwezigen het kantoortje in. Het scherpe voorwerp waarmee [A] gestoken werd, was volgens hem een mes met een kartelrand, met een totale lengte van ongeveer 25 centimeter. [A] is later per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.ii
[A] heeft vijf steekwonden opgelopen. Het betreft twee oppervlakkige steekwonden aan de linkerzijde van de hals, één diepere steekwond in de linker schouder, één oppervlakkige steekwond aan de linker bovenarm en één oppervlakkige steekwond aan de linker onderarm.iii
Ook [B] was op 19 januari 2012 in de coffeeshop Piramide te Bussum. Op een zeker moment hoorde hij geschreeuw achter zich. Hij draaide zich om en zag dat [A] hevig bloedend van [verdachte] wegrende. [B] kende zowel [A] als [verdachte] vanuit de coffeeshop. [B] zag dat [verdachte] een mes vasthield. Op het moment dat [B] zich omdraaide stond hij oog in oog met [verdachte]. Vrijwil direct begon [verdachte] op [B] in te steken. [B] voelde dat hij eerst in zijn nek werd gestoken. Daarna stak [verdachte] hem onder zijn linker oksel en in zijn onderrug. [B] bloedde hevig en had veel pijn. Hij is van [verdachte] vandaan gerend en het kantoor in de coffeeshop in gegaan. Later is hij per ambulance naar het AMC overgebracht.iv
[B] heeft drie steekwonden opgelopen. Het betreft één diepe steekwond aan de achterzijde van de nek, één diepe steekwond aan de linkerzijde van de rug waarbij de longen geraakt zijn en één oppervlakkige steekwond in de linker bovenarm.v
[C] kwam kort nadat [A] en [B] door [verdachte] waren gestoken, coffeeshop Piramide in Bussum binnen en passeerde een man. Op het moment dat hij voorbij deze man liep voelde hij een steek bij zijn ribben. Vervolgens voelde hij nog een paar steken. [C] zag dat de man een mes in zijn hand had, dat hij bij hem vandaan trok. Het lemmet van dit mes zat onder het bloed. [C] is zo snel mogelijk van de man weggelopen in de richting van de bar achter in de coffeeshop. Hij bemerkte dat er bloed uit zijn borst spoot. Later is hij per traumahelicopter naar het ziekenhuis gebracht. De man die hem gestoken had, had een Noord-Afrikaans uiterlijk, met baard en kort geknipt haar.vi
Na aankomst in het ziekenhuis gaf een arts aan dat de toestand van [C] kritiek was.vii
Hij had twee forse bloedende steekwonden in de rechter thorax en moest geopereerd worden. Hij had 7 tot 9 liter bloed verloren. Na de operatie is [C] overgebracht naar de intensive care.viii
Getuige [D] stond op 19 januari 2012 bij de bar in coffeeshop Piramide in Bussum. Hij zag dat een voor hem onbekende man slaande bewegingen maakte 'naar [voornaam van A]' (de rechtbank begrijpt [A]), die op de bank zat. [A] probeerde de man af te weren. Een andere man liep in de richting van de beide mannen. De man die slaande bewegingen naar [A] maakte probeerde nu ook deze andere man te slaan. [D] zag opeens heel veel bloed en bemerkte dat de man die slaande bewegingen maakte een mes in zijn hand had. De man met het mes stak de man die tussenbeide probeerde te komen in zijn rug. Er ontstond paniek bij de aanwezigen in de coffeeshop en veel mensen probeerden de ruimte via de achteruitgang te verlaten. De man met het mes liep richting de ingang. Hij had een rare blik in zijn ogen. Op dat moment kwam er een jonge man de coffeeshop binnen. Deze jonge man liep langs de man met het mes. De man met het mes deed een stap in de richting van deze jonge man en ging achter hem staan. De man deed zijn arm om de jonge man heen en stak de jonge man vervolgens meermalen in zijn buik/borst. De jonge man liep verder de coffeeshop in greep naar zijn buik/borst. De man die gestoken had, liep vervolgens de coffeeshop uit. Hij had een Noord-Afrikaans uiterlijk, zwart kort haar en een dun zwart baardje met snor. Hij droeg een jurk.ix
De gealarmeerde politie kreeg een signalement van de dader door. Op basis van dit signalement en de naam [verdachte] vermoedde een van de verbalisanten dat de man die gestoken had, [verdachte] was. Verdachte werd op 19 januari 2012 op straat aangehouden.x
De op 19 januari 2012 in coffeeshop Piramide gemaakte video-opnames zijn door twee verbalisanten bekeken. Op deze beelden is te zien dat een man drie personen met een op een mes gelijkend voorwerp neersteekt. Verbalisanten herkenden deze man als verdachte.xi
In een fietstas van een fiets die in een straat in Bussum stond, werd op 19 januari 2012 een steakmes aangetroffenxii en inbeslaggenomenxiii.
Dit mes bevatte bloedsporen. Van deze bloedsporen zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [C]. De berekende frequentie van elk van de DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Na bemonstering van biologische contactsporen op het heft van het mes is een DNA-mengprofiel verkregen. Er is een combinatie van DNA-kenmerken afgeleid van een mannelijke celdonor. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met deze afgeleide DNA-kenmerken. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met de afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.xiv
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte bij het begaan van de drie feiten telkens met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat er sprake is geweest van een driftaanval bij verdachte of van een aanleiding waaruit een hevige gemoedsbeweging bij hem zou kunnen zijn voortgekomen. Verdachte kwam rustig de coffeeshop ingelopen, klaarblijkelijk met een groot mes op zak. Na enig dralen liep hij doelbewust op het eerste slachtoffer af en stak hem. Ook bij het tweede slachtoffer aarzelde verdachte niet. Kort daarop werd ook het derde slachtoffer doelbewust gestoken. Er lijkt duidelijk sprake te zijn van een voorgenomen plan om één of meerdere willekeurige slachtoffers neer te steken.
De feiten dienen dan ook gekwalificeerd te worden als een drievoudige poging tot moord.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Ieder aanknopingspunt dat verdachte eerder dan bij de uitvoering al tot het besluit was gekomen om de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen te plegen, ontbreekt. De omstandigheid dat verdachte een mes bij zich had, kan de voorbedachte raad op levensberoving niet dragen. Hij kan dit mes om allerlei andere redenen mee hebben genomen. Uit de omstandigheid dat verdachte enige tijd in de coffeeshop verbleef zonder dat er iets gebeurde, kan juist worden afgeleid dat bij verdachte geen voorbedachte raad aanwezig was. Zou deze van af het begin aanwezig zijn geweest, dan zou het steken van het eerste slachtoffer [A] eerder hebben plaatsgevonden. Het steken van het tweede slachtoffer, [B], lijkt het min of meer toevallige gevolg van het feit dat [B] net achter [verdachte] en [A] stond. Hij werd vrijwel direct gestoken nadat hij oog in oog kwam te staan met verdachte. Bij verdachte kan geen voornemen aanwezig zijn geweest om het derde slachtoffer, [C], te steken. Vanaf het moment dat [C] binnenkwam ging alles in één beweging door. Er was dan ook onvoldoende tijdsverloop om de aanwezigheid van voorbedachte raad aan te kunnen nemen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Bij het slachtoffer [A] zijn vier wonden vastgesteld, waarvan één diepere wond in de schouder. De schouder is geen plek waar zich vitale organen bevinden en uit de medische verklaring blijkt ook dat geen vitale organen zijn geraakt. Er zijn geen aanwijzingen dat het handelen van verdachte gericht was op meer of iets anders dan wat er uiteindelijk is vastgesteld.
Aan de drie feiten ligt één wilsbesluit ten grondslag en er is sprake van gelijksoortigheid van handelingen. De ten laste gelegde gedragingen dienen dan ook volgens de raadsman als een voortgezette handeling te worden beschouwd, ten gevolge waarvan op grond van artikel 56 Sr slechts één strafbepaling dient te worden toegepast.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte naar de coffeeshop is toegegaan met het vooropgezette plan om bezoekers van de coffeeshop te doden. Verdachte had, toen hij in de coffeeshop was, een mes in zijn bezit. Uit de stukken blijkt niet op welk moment en met welk doel verdachte dit mes bij zich heeft gestoken. Uit het enkele bezit ervan kan niet worden afgeleid dat verdachte het mes bij zich had genomen omdat hij daarmee anderen wilde doden. Voorts kan voorafgaande aan het steken, geen moment worden aangewezen waarop het voornemen tot doden bij verdachte is ontstaan, dan wel aanwezig was. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte de tijd en de mogelijkheid heeft gehad om zich te beraden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde pogingen tot moord. De rechtbank acht deze gang van zaken aanwezig voor alle drie afzonderlijke momenten waarop verdachte op de slachtoffers heeft ingestoken.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd om [A] te doden. Verdachte heeft met zijn linkerhand het hoofd van [A] vastgepakt waarna hij hem met het mes, dat hij in zijn rechterhand had, in de hals stak. Het slachtoffer probeerde te vluchten, maar werd daarbij nog diverse keren door verdachte in zijn hals en schouder gestoken. Dat uiteindelijk geen dodelijk letsel is ontstaan, doet er niet aan af dat het handelen van verdachte naar zijn aard wel degelijk gericht was op de dood van het slachtoffer. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht op grond van de onder 4.1. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [A], [B] en [C].
Voorts is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet als een voortgezette handeling kunnen worden aangemerkt, nu op basis van de stukken niet vastgesteld kan worden dat aan de pogingen tot het doden van [A], [B] en [C] hetzelfde wilsbesluit ten grondslag lag. Gelet op de voormelde toedracht is dat zelfs niet aannemelijk. Verdachte heeft zich in een totaal stilzwijgen gehuld en derhalve niets verklaard omtrent bij hem aanwezige motieven.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 19 januari 2012 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet die [A] vijf maal met kracht met een mes in de nek/hals en in de bovenarm en in de onderarm heeft gestoken.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 19 januari 2012 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [B] van het leven te beroven, met dat opzet die [B] drie maal met kracht met een mes in de nek en in de rug en in de bovenarm heeft gestoken.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 19 januari 2012 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [C] van het leven te beroven, met dat opzet die [C] twee maal met kracht met een mes in de borst heeft gestoken;
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte en de straf en maatregelen.
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Doordat verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum (PBC) en door een vrijgevestigde psychiater heeft geweigerd, was het voor de rapporteurs niet mogelijk om conclusies te trekken. Op basis van de opgemaakte rapporten kan dan ook niet worden vastgesteld dat bij verdachte tijdens het plegen van de feiten een stoornis aanwezig was en dat het opleggen van een TBS-maatregel passend is. Het is echter niet zo dat de weigering van verdachte aan onderzoek mee te werken het opleggen van een TBS-maatregel onmogelijk maakt. Artikel 37 lid 3 Sr geeft voor deze situatie een regeling, onder meer inhoudende dat in het verleden over verdachte uitgebrachte rapportages daarbij in aanmerking dienen te worden genomen.
Psychiater Sterk schreef in zijn rapport uit 2010 over aanwijzingen voor realiteitsverstoringen. In het rapport van het PBC wordt gesproken van waanideeën, totaal de weg kwijt zijn en het zien van rare dingen op eerdere momenten in eerdere zaken. In het penitentiair dossier is vermeld dat verdachte zelf heeft aangegeven dat er de laatste twee jaar iets niet klopte. Verdachte is op medicatie ingesteld nadat zijn (toestands)beeld verslechterde. Getuigen hebben verklaard over 'de waanzin in de ogen van verdachte' en zijn 'lege, gewetenloze blik'. Ook het karakter van de daad dient in de uiteindelijke beoordeling mee te wegen.
Naar de mening van de officier van justitie is de veiligheid van personen in grote mate in gevaar indien verdachte na een straf onbehandeld in de maatschappij zou terug komen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten (poging tot moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van voorarrest en tbs met dwangverpleging.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Een dergelijke stoornis kan niet worden afgeleid uit de aard van de ten laste gelegde feiten.
Geen enkele deskundige heeft bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis vastgesteld. Dit geldt zowel voor de deskundigen die in de onderhavige zaak hebben gerapporteerd als voor de deskundigen die in het verleden een rapport over verdachte hebben opgesteld. De rechtbank kan dan ook op basis van deze rapporten niet tot een stoornis bij verdachte concluderen.
Evenmin kunnen de uitspraken van verdachte tegen de politie tot die conclusie bijdragen, nu juist blijkt dat verdachte een helder beeld had van de situatie waarin hij zich bevond en daar adequaat op reageerde.
De psychotische decompensatie die tijdens het voorarrest van verdachte zou hebben plaatsgevonden kan volgens de rapporteurs niet worden geverifieerd en geobjectiveerd.
Een conclusie over de psychische toestand van verdachte nu en ten tijde van de feiten is dan ook niet mogelijk, zodat het opleggen van een TBS-maatregel achterwege moet blijven.
Zo de rechtbank wel een stoornis bij verdachte aanneemt, kan geen last tot dwangverpleging worden gegeven omdat niet kan worden vastgesteld dat er een verband bestaat tussen de stoornis en het gevaar voor herhaling.
Mocht de rechtbank uitgaan van enige problematiek bij verdachte, dan kan, als alternatief voor de TBS, in het kader van de VI een behandeling van verdachte worden afgedwongen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft zich tegenover de politie, de rechter-commissaris en de rechtbank met betrekking tot de feiten en zijn persoonlijke omstandigheden steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
In opdracht van de rechter-commissaris heeft psychiater R.L. Leta op 27 januari 2012 over verdachte gerapporteerd. Een diagnostisch onderzoek was echter niet mogelijk omdat verdachte niet aan het onderzoek wilde meewerken. De deskundige adviseerde tot een klinische observatie in het PBC.
Ook in PBC heeft verdachte niet meegewerkt aan het onderzoek en weigerde hij om inhoudelijke gesprekken te voeren. Bovendien bood hij nauwelijks gelegenheid tot groepsobservatie. Door het achterwege blijven van medewerking door familieleden is het milieuonderzoek zeer beperkt gebleven. Derhalve was het voor de rapporteurs onmogelijk om stellige diagnostische uitspraken te doen over de huidige psychische toestand van verdachte en die in de periode van het ten laste gelegde, of de aanloop daartoe.
Verdachte heeft aldus zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen geweigerd. Op grond van artikel 37a lid 3 jo artikel 37 lid 3 Sr vervalt hierdoor voor het opleggen van een terbeschikkingstelling (TBS) de eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr.
De in artikel 37a lid 1 Sr genoemde voorwaarde voor het opleggen van TBS, dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, blijft echter onverminderd van kracht.
De rechter die over de feiten oordeelt, zal deze vaststelling moeten doen. Daarbij zal de rechter zich in zeer sterke mate moet laten leiden door bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, voor zover die er zijn. De rechter heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid, waarbij de vaststelling dat al dan niet sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet hoeft te geschieden overeenkomstig wetenschappelijke maatstaven en binnen medische classificaties. Ook in het geval de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet kunnen vaststellen dat sprake was van een stoornis, kan de rechtbank aldus tot een andere conclusie komen.
Voor de beantwoording van de vraag of ten tijde van de bewezen verklaarde feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, acht de rechtbank in het bijzonder de volgende passages uit het procesdossier van belang:
- reclasseringsadvies d.d. 10 september 2010, opgemaakt in een andere strafzaak tegen verdachte:
(...) Betrokkene maakte een verwarde indruk op ons tijdens het gesprek. Zo zegt hij te geloven dat de politie bezig was met voodoo om hem langer in bewaring te houden. Ook zou de maatschappij iets van plan zijn, aldus betrokkene. (...)
- psychologisch onderzoek d.d. 25 november 2010 door R.A. Sterk, psycholoog, opgemaakt in een andere strafzaak tegen verdachte (parketnummer 13/660912-10):
(...) Bij het eerste gesprek is gesproken over het tenlastegelegde. Hij geeft aan dat hij het heeft gedaan. "Ik werd niet vrijgelaten en ik zat al drie dagen op het politiebureau." Op een gegeven moment vroeg betrokkene stripboekjes aan de verzorgster en zij gaf aan dat betrokkene terug moest keren naar zijn cel. Betrokkene reageerde door te zeggen: "Ik mag toch wel stripboeken. Toen pakte ze mij vast. Zij wilde mij wurgen. Ik heb mij toen verdedigd.
(...) Er is toen versterking geroepen. Ze waren heel apart, geen normale mensen. Ze hadden geen normale, aparte ogen.
(...) Ik werd opnieuw in bewaring gesteld en mijn kleding is in bewaring genomen. Ik zat met een boxershort in de kou. Dat is toch niet normaal in Nederland, daarom begrijp ik het verhaal niet. Ik zag het op televisie. Ik vroeg of het voodoo was. Op de televisie zie je toch ook rare verhalen. Ik voelde mij anders worden. Ik zit onschuldig. Het was heel apart. Ik kan het niet uitleggen, je moet het meemaken. Nu ben ik normaal. Misschien hadden ze iets in mijn eten gedaan (...)"
(...) Er zijn aanwijzingen gevonden voor eventuele realiteitsverstoringen, maar hierover kan, omdat betrokkene na het eerste gesprek onderzoek weigert en het onderzoek dus niet is voltooid, geen uitspraak worden gedaan. (...)
- psychiatrisch onderzoek d.d. 30 november 2010, door J.B. Gorter, forensisch psychiatrisch geneeskundige, opgemaakt in een andere strafzaak tegen verdachte (parketnummer 13/660912-10):
(...) Betrokkene heeft onvoldoende aan het onderzoek meegewerkt om tot betrouwbare diagnostiek te komen.
In zijn relaas tijdens zijn verhoor door de politie te Almere op 9 september jl., komen echter wel wat vreemde en mogelijk psychotische uitspraken voor: zo geeft hij aan zich te hebben verdedigd door Voodoo; ook lijkt er sprake van waanwaarnemingen dan wel visuele hallucinaties, verhoogd associatief denken en concretismen: "Wat er gebeurt op deze wereld is niet menselijk. Lijk. Ik zie overal lijken en moord" en "En toen kwamen van die hele rare mensen. Als je die zag, gewoon om te schrikken. Zo lelijk waren ze. Die duivels, ik weet het niet".
Verder geeft betrokkene tijdens dit verhoor aan van het gebruik van drugs "para" te worden. Hij ontkent in dat verhoor overigens drugsgebruik: "Als je snuift of zo is gewoon natuurlijk toch. Op een gegeven moment proberen ze je psychisch, paranoia te maken. Maar ik geloof niet in, ik geloof maar één ding. Ik was af en toe nuchter, zag ik die dingen ook. Ging ik weer snuiven, werd het erger. Ging ik niet meer snuiven, ging het in slow motion, als ik dan ging snuiven, ging alles heel snel. Als ik gewoon niet snuif, zoals nu, ben ik heel rustig. Dan kan ik gewoon normaal communiceren, zoals nu heel rustig en beleefd".
Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat betrokkene, in ieder geval onder invloed van (waarschijnlijk) cocaïne, visuele hallucinaties heeft gehad en mogelijk ook op momenten dat hij niet onder invloed was.
Bovenstaande rechtvaardigt de conclusie dat er bij betrokkene in ieder geval psychotische episoden hebben bestaan, mogelijk onder invloed van drugs. Van zogeheten 'drugspsychosen' is bekend dat deze vaak gepaard gaan met visuele hallucinaties. Verhoogd associatief denken en concretismen zijn daarentegen verdacht voor een schizofrene ontwikkeling. (...)
- psychiatrisch onderzoek d.d. 27 januari 2012 door R.L. Leta, psychiater:
(...) Betrokkene wordt verdacht van een oninvoelbaar delict, schijnbaar zonder aanleiding zou hij drie mensen hebben neergestoken. Bij zijn arrestatie reageerde hij zeer afwezig. Op grond van deze informatie kan niet zonder meer een (ernstige) psychiatrische stoornis worden verondersteld, maar ook niet uitgesloten. (...)
- PBC rapport d.d. 29 juni 2012:
(...) In ontvangen politiemutaties van de politie Gooi en Vechtstreek staat dat de politie op 24 januari 2010 een melding van betrokkene kreeg dat hij verdachte personen met bivakmutsen had gezien. Betrokkene zou nauwelijks hebben kunnen omschrijven wat er aan de hand was. Toen betrokkene door de politie ter plaatse werd aangesproken kwam hij over alsof hij last had van "waanideeën" of "iets gebruikt" had. Hij zou overal op straat en in de bosjes mannen met bivakmutsen zien. Betrokkene was, aldus deze mutatie, "een beetje paranoia en schrikachtig".
(...) Op 6 augustus 2010 ontving de politie een melding dat betrokkene provocerend met een blikje bier bij de woning van een vrouw stond. Toen de politie ter plaatste kwam werd betrokkene daar aangetroffen. Hij maakte een erg verwarde indruk en vertelde aan de politie "een hoop onzin" en was "totaal de weg kwijt".
(...) Op 7 september 2010 maakte betrokkene zich schuldig aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar werkzaam in het cellencomplex. De politieambtenaar had betrokkene laten luchten op de binnenplaats. Nadat hij door de politieambtenaar werd teruggebracht naar zijn cel wilde hij zijn cel niet in. Hij gaf haar een trap tegen haar knie waarna ze uit zelfverdediging een trap terug gaf. Door de agressieve reactie van betrokkene was zij weggevlucht. Betrokkene was haar achterna gegaan en had haar meerdere keren met kracht tegen haar hoofd geslagen. Hierna was ze opnieuw weggevlucht en was betrokkene opnieuw haar achterna gekomen en had hij een stoel tegen haar aangegooid. (...)
Betrokkene verklaarde bij de politie dat hij door het slachtoffer aangevallen was en dat hij uit zelfverdediging had gehandeld. Voorts verklaarde hij onder meer "buiten wel eens drugs te gebruiken", maar dat hij daar "para" van werd en allemaal gekke dingen zag. Wanneer hij voodoo gebruikte kreeg hij power. Hij was af en toe nuchter maar dan zag hij die dingen ook. Ging hij snuiven, dan werd het erger (bron: eerdere strafzaak, parketnummer 13/660912-10).
(...) Op 24 februari 2012 werd betrokkene overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Amsterdam nadat bij hem sprake was van een "acuut psychotisch beeld", waardoor verdachte angstiger werd en zijn gedrag onvoorspelbaar was. Betrokkene had een aantal dagen niet gegeten en dronk enkel nog theewater.
(...) Betrokkene vertelde de inrichtingpsycholoog van het PPC onder meer dat er sinds twee jaren "iets niet klopte" en vroeg hem uit te zoeken wat dit nu precies was. Twee jaren geleden had hij een rotonde gekruist in Bussum waar een standbeeld stond dat hij in de ogen gekeken zou hebben. Vanaf dat moment was er iets veranderd. Hij had vier dagen niet gegeten en verwonderde er zich over dat hij geen hongergevoel kreeg. Hij klaagde over een toenemende druk in zijn hoofd. Tijdens het gesprek leek er een bedreigende situatie te ontstaan nadat betrokkene de psycholoog doordringend had aangekeken, waarop hij had gezegd dat er ook iets met diens ogen aan de hand was.
Op 10 april 2012 kreeg betrokkene op advies van de inrichtingspsychiater onder dwang medicatie toegediend. Reden hiertoe was dat betrokkene medicatie weigerde en zijn toestandsbeeld verslechterde. Betrokkene reageerde geagiteerd en verward en weigerde voldoende te eten (bron: penitentiair dossier).
(...) Alle bovenstaande informatie in ogenschouw nemend zijn er aanwijzingen voor toenemend gebruik van geweld, waar vanaf zijn 13e jaar voor het eerst melding van wordt gemaakt. Betrokkene pleegt meerdere typen delicten, waarbij hij steeds meer geweld lijkt toe te passen. Een antisociale tendens wordt dan ook zichtbaar. (...)
Vanaf zijn 13e lijkt betrokkene nog bij te sturen in zijn gedrag en bekent hij zijn delicten en voegt hij zich naar zijn straf.
Door de jaren heen lijkt hij steeds meer geweld toe te passen, wat hij naderhand ontkent en externaliseert. De delicten lijken ook meer oninvoelbaar te worden en blijkens de processen-verbaal doet hij verwarde, psychotische getinte uitspraken.
(...) Hoewel er vermoedens zijn van een psychotische stoornis en mogelijk een schizofrene ontwikkeling, kan dit in het huidige onderzoek niet worden geobjectiveerd.
- Proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 januari 2012 (blz. 4 e.v.):
(...) Desgevraagd verklaarde de vader van [verdachte], dat zijn zoon de laatste tijd niet helemaal helder van geest was.
- Proces-verbaal van verhoor van getuige [D] (blz. 25 e.v.):
(...) Ik zag dat de man in de richting van de in/uitgang van de koffieshop liep. De man stond nu bij de in/uitgang van de koffieshop. Ik zag dat hij de koffieshop in keek. Ik keek op dat moment de man aan. Ik vond dat de man een rare blik in zijn ogen had. (...)
- Proces-verbaal van verhoor van getuige [E] (blz. 28 e.v.):
(...) Ik zat ongeveer een half uur aan de bar toen er een manspersoon binnen kwam. (...) De man maakte een verwarde indruk op mij. (...)
- Proces-verbaal van aangifte [A] (blz. 54 e.v.):
(...) Er was totaal geen aanleiding voor [verdachte] om mij neer te steken. Ik kon de waanzin in zijn ogen zien. Ik kan het omschrijven als een hele lege gewetenloze blik. (...)
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte vanaf zijn 13e jaar sprake is van toenemend gebruik van geweld, waarvoor verdachte ook door de strafrechter is veroordeeld. Een antisociale tendens werd zichtbaar. Naarmate verdachte ouder werd nam het geweld toe en werden de delicten meer oninvoelbaar. Uit diverse mutaties en strafzaken blijkt dat de waarneming en het denken van verdachte vanaf 2010 geregeld verstoord waren en dat hij dingen zag en beleefde die geen deel uitmaakten van de realiteit. De psychiater Gorter sprak eind 2010 over psychotische episoden, de psycholoog Sterk over aanwijzingen voor eventuele realiteitsverstoringen.
Ten tijde van de onderhavige feiten maken diverse getuigen gewag van de blik van verdachte, die hun raar, waanzinnig of leeg overkwam.
De vader van verdachte gaf bij diens aanhouding aan de politie te kennen dat zijn zoon de laatste tijd niet helder van geest was.
Tijdens zijn detentie is verdachte naar het PPC overgebracht omdat sprake was van een acuut psychotisch beeld. Op advies van de inrichtingspsychiater kreeg verdachte later onder dwang medicatie toegediend omdat zijn toestandsbeeld verslechterde.
De rechtbank is op grond van het vorengenoemde van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat ook de wijze waarop verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, bijdraagt aan deze conclusie. De totale redeloosheid van zijn handelen, alsmede zijn houding en gedrag voorafgaande, tijdens en na de feiten vormen sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een stoornis.
De rechtbank kan geen uitspraken doen met betrekking tot de specifieke aard, oorzaak en mogelijke behandeling van de stoornis. Deze vragen vallen niet binnen haar competentie en dienen tijdens het uitvoeren van na te noemen maatregel aan de orde te komen.
De rechtbank acht, gelet op de hierboven geschetste ontwikkeling van verdachtes gedragingen, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving evident aanwezig. Zij acht het onverantwoord dat verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij. Verdachte dient dan ook ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de bewezen geachte feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaren.
De rechtbank acht aannemelijk dat de bewezen geachte feiten ten dele onder invloed van de stoornis of gebrekkige ontwikkeling zijn gepleegd. De feiten worden verdachte daarom in verminderde mate toegerekend.
Nu de rechtbank verdachte ten dele strafbaar acht voor de hem gepleegde feiten, ziet zij aanleiding om verdachte naast TBS met dwangverpleging ook een gevangenisstraf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft drie volkomen willekeurige mannen met een mes neergestoken. De slachtoffers zijn hierdoor ernstig gewond geraakt, terwijl twee van hen daadwerkelijk voor hun leven hebben moeten vrezen. Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt dat hetgeen hen is overkomen een grote negatieve invloed op hun levens heeft gehad. De lichamelijke en geestelijke littekens die verdachte door zijn zinloze daden heeft toegebracht, hebben de toekomst van de slachtoffers voorgoed veranderd. Verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn beweegredenen. Evenmin heeft hij spijt betuigd of zijn medeleven met de slachtoffers kenbaar gemaakt, hetgeen de verwerking voor de slachtoffers alleen nog maar moeilijker maakt.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 13 juni 2012 betreffende verdachte diverse malen eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is voor de bewezen geachte feiten. Gelet op het feit dat aan verdachte tevens TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf beperken tot zes jaren. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, voorbedachte raad bij de feiten niet bewezen acht.
7.4. De vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij [A]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [A] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, acht zij ook het gevorderde eigen risico ter hoogte van € 220,- voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank waardeert de schade op € 1.413,14 (duizend vierhonderd en dertien euro en veertien eurocent) (materieel € 413,14 en immaterieel € 1.000,-). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [A] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [B]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [B] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de gevorderde medische kosten voor toewijzing vatbaar. Aan de vordering is een door het AMC verstrekt overzicht gehecht met de door het ziekenhuis gedane verrichtingen. Telefonisch heeft men aan [B] laten weten dat de medische kosten ongeveer € 3.100,- bedragen. Gezien het letsel dat [B] heeft opgelopen acht de rechtbank de hoogte van het bedrag niet onredelijk. De rechtbank waardeert de immateriële schade die [B] heeft ondervonden op € 3.000,-.
De rechtbank waardeert aldus de schade op € 6.291,38 (zesduizend tweehonderd eenennegentig euro en achtendertig eurocent) (materieel € 3.291,38 en immaterieel
€ 3.000,-). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor het overige is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [B] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [C]
[C] heeft - als voorschot op de vergoeding van materiële en immateriële schade - een bedrag van € 3.000,- gevorderd. De rechtbank begrijpt hieruit dat de benadeelde partij zich voor een deel van zijn vordering in dit strafproces heeft gevoegd, onder voorbehoud van het recht het restant bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [C] voor na te noemen deel geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op ten minste € 3.000,- (drieduizend euro). De vordering kan dan ook als voorschot tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [C] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Voor het overige is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 26 januari 2012 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/660912-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 december 2010 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gezien echter de omstandigheid dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur met ter beschikkingstelling en dwangverpleging zal opleggen, is zij van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft, zodat zij de tenuitvoerlegging zal afwijzen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van [A], rekeningnummer 931178363, toe tot € 1.413,14 (duizend vierhonderd en dertien euro en veertien eurocent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [A] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A], € 1.413,14 (duizend vierhonderd en dertien euro en veertien eurocent) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 24 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [B], rekeningnummer 659968649, toe tot
€ 6.291,38 (zesduizend tweehonderd eenennegentig euro en achtendertig eurocent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [B] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat
€ 6.291,38 (zesduizend tweehonderd eenennegentig euro en achtendertig eurocent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 66 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [C], rekeningnummer 32.99.46.625, bij wijze van voorschot toe tot € 3.000,- (drieduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [C] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [C], € 3.000,- (drieduizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 40 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23 december 2010 onder parketnummer 13/660912-10.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. F. Wieland en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van aangifte [A] d.d. 20 januari 2012 (blz. 54 e.v.)
iii Een geschrift, zijnde een letselbeschrijving betreffende [A] d.d. 19 januari 2012 (blz. 48)
iv Proces-verbaal van aangifte [B] d.d. 20 januari 2012 (blz. 57 e.v.)
v Een geschrift, zijnde een letselbeschrijving betreffende [B] d.d. 19 januari 2012 (blz. 47)
vi Proces-verbaal van aangifte [C] d.d. 27 januari 2012 (blz. 59 e.v.)
vii Proces-verbaal bevindingen d.d. 20 januari 2012 (blz. 50)
viii Een geschrift, zijnde een specialistenbericht van de arts-assistent Van den Enden en Intensivist Van Dam d.d. 23 januari 2012 betreffende [C] (ongenummerd in dossier)
ix Proces-verbaal van verhoor getuige [D] d.d. 19 januari 2012 (blz. 25 e.v.)
x Proces-verbaal aanhouding d.d. 19 januari 2012 (blz. 4 e.v.)
xi Proces-verbaal bevindingen d.d. 19 januari 2012 (blz. 36 e.v.)
xii Proces-verbaal bevindingen d.d. 19 januari 2012 (blz. 40 e.v.)
xiii Kennisgeving van inbeslagneming (blz. 45 e.v.)
xiv Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI d.d. 15 juni 2012 (ongenummerd in dossier)
??
??
??
??
Parketnummers: 13/660075-12, 13/660912-10 (TUL)
Inzake: [verdachte]
9
8