ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2660 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die in aanvulling op zijn WAO-uitkering een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had nagelaten om verweerder op de hoogte te stellen van zijn werkzaamheden bij Autopoets, wat leidde tot een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij, indien hij de juiste informatie had verstrekt, nog recht op bijstand zou hebben gehad. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand terecht waren, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank merkte op dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij niet in de periode van belang had gewerkt en dat de onderzoeksresultaten de conclusie van verweerder ondersteunden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2660 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. W.L. Leefers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,
verweerder,
gemachtigde E. Diepenbroek.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser en zijn echtgenote, [A], ingetrokken over de periode van 8 april 2005 tot en met 30 september 2011 en de verstrekte bijstand tot een bedrag van € 92.166,37 van eiser (en zijn echtgenote) teruggevorderd.
Bij besluit van 1 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Tevens was aanwezig M.N. Kayhan, tolk in de Turkse taal.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden/standpunten partijen
1.1. Eiser was van 15 november 1999 tot 21 maart 2005 eigenaar van Autopoetsbedrijf ’t Gooi. Dit bedrijf is failliet gegaan. Op laatstgenoemde datum is het bedrijf overgenomen door [B], een neef van eiser. De naam van het bedrijf is gewijzigd in Autopoets ’t Gooi (hierna: Autopoets).
1.2. Sinds 8 april 2005 ontvangt eiser in aanvulling op zijn WAO-uitkering een uitkering naar de norm voor een gehuwde op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Naar aanleiding van een melding van de klantmanager van eiser omtrent mogelijke inkomsten uit arbeid heeft verweerder een onderzoek laten instellen door de Sociale Recherche Gooi en Vechtstreek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. In het kader van dit op 15 juni 2011 gestarte onderzoek zijn eiser en zijn echtgenote op 18 en 19 oktober 2011 gehoord. Daarnaast zijn er getuigen gehoord, waarnemingen verricht en is er - onder meer - informatie ingewonnen bij de belastingdienst, de politie en de milieudienst Hilversum. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 november 2011.
1.5. Op grond van de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 8 april 2005 tot 1 oktober 2011 ingetrokken, omdat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden bij Autopoets en de daaruit genoten inkomsten, waardoor het recht op bijstand in die periode niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft voorts de verstrekte bijstand tot een bedrag van € 92.166,37 van eiser (en zijn echtgenote) teruggevorderd. Verweerder heeft dit besluit na bezwaar bij het bestreden besluit gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Eiser is gedurende een substantieel gedeelte van de periode van 8 april 2005 tot 14 november 2011 bedrijvig geweest bij instellingen. In dit verband verwijst eiser naar punt 5.3. van het rapport van 1 november 2011. Hieruit blijkt dat eiser in de periode van 7 maart 2006 tot september 2006 gedurende vijf dagen per week stage gelopen heeft bij diverse instellingen en in 2007 en 2008 taallessen heeft gevolgd. Eiser heeft volgens dit rapport behalve voor de stichting NURSU ook bij andere instellingen onbetaald werk verricht. Verweerder heeft dit niet nader toegelicht. Bovendien is eiser in de gehele periode behoorlijk in zijn mobiliteit beperkt geweest. Deze activiteiten en de medische toestand van eiser, stroken niet met de conclusie dat eiser voor Autopoets heeft gewerkt. Eiser betwist dat hij in de periode voor mei 2011 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. De onderzoeksresultaten bieden hiervoor onvoldoende grondslag.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2.2. Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.3. Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor de conclusie van verweerder dat eiser ten tijde hier van belang op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte bij Autopoets. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser heeft tijdens de verhoren op 18 en 19 oktober 2011 – samengevat – verklaard dat hij zijn neef helpt bij Autopoets. Deze hulp bestaat onder meer uit het opnemen van de telefoon, het contact hebben met klanten, het ophalen en wegbrengen van auto’s, het poetsen van auto’s, computerwerkzaamheden en het openen en afsluiten van het bedrijf. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de klanten van Autopoets, waarvan sommigen al sinds 10 jaren zaken doen met Autopoets en zijn voorganger. Deze klanten hebben - kort samengevat - verklaard dat zij niet weten dat de zaak is overgenomen, dat zij nog steeds zaken doen met eiser en dat hij ook auto’s bij hen brengt en ophaalt. Ook de neef van eiser, [B], heeft verklaard dat eiser hem sinds de overname van het bedrijf helpt met alles. De neef heeft de door eiser genoemde werkzaamheden bevestigd. Daarnaast heeft de echtgenote van eiser verklaard dat eiser na de overname elke dag naar Autopoets ging. Verschillende werknemers hebben verder verklaard dat eiser auto’s haalt en brengt voor Autopoets. Een van de werknemers heeft bovendien verklaard eiser als zijn baas te zien. Daarnaast is tijdens waarnemingen en observaties zowel de auto van eiser als eiser zelf op verschillende tijdstippen bij het bedrijf gezien. Hierbij is ook geconstateerd dat eiser verschillende malen de brievenbus heeft gecontroleerd en de toegangspoort ’s ochtends heeft geopend. Tenslotte is bij de fouillering na de aanhouding van eiser op 18 oktober 2011 onder meer een bankpas op naam van Autopoets, een bedrijfsvoorraadpas RDW op naam van eiser en een visitekaartje van Autopoets aangetroffen. Gelet op deze onderzoeksresultaten acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat eiser de hulp aan zijn neef slechts af en toe en in het kader van een vriendendienst verleende.
3.2. Aan het betoog van eiser dat hij wel regelmatig op het bedrijf aanwezig was, maar daar geen productieve arbeid verrichtte, gaat de rechtbank overigens ook om een andere reden voorbij. De aanwezigheid van een belanghebbende tijdens reguliere arbeidstijden op een werkplek in een bedrijf rechtvaardigt naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB), zie onder meer de uitspraak van 19 oktober 2010, LJN: BO1327 de vooronderstelling dat deze daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht, zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover in het geval van eiser anders te oordelen. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
3.3. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor beëindiging of intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. Daarbij wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 20 september 2007, LJN: BB6243), dat indien ondanks schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand kan worden vastgesteld, het bijstandverlenend orgaan daartoe dient over te gaan.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank kon het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn dat de door hem in het bedrijf verrichte werkzaamheden van belang konden zijn voor het recht op bijstand. Door verweerder hiervan niet op de hoogte te stellen, is eiser de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting onvoldoende nagekomen. Nu hij ook naderhand geen duidelijkheid heeft verschaft over de omvang van zijn werkzaamheden en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend dan wel had kunnen verdienen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of eiser nog verkeerde in bijstandsbehoevende omstandigheden.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij niet in de (hele) in geding zijnde periode werkzaam is geweest bij Autopoets, acht de rechtbank dit, mede door een onvoldoende onderbouwing daarvan, niet aannemelijk gemaakt. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van de voorzitter van de stichting NURSU blijkt dat eiser voor deze stichting slechts korte tijd vrijwilligerswerk heeft verricht. Hoeveel uren daarmee gemoeid waren, is uit deze verklaring in het geheel niet op te maken. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting voorts terecht kanttekeningen geplaatst bij de stage die eiser zou hebben gelopen. Eiser heeft daar onvoldoende tegenovergesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat eiser desalniettemin recht op bijstand heeft gehad.
3.5. Verweerder was daarom bevoegd de bijstandsuitkering van eiser in te trekken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan. Verweerder heeft zich op die grondslag terecht bevoegd geacht om de teveel betaalde bijstand in de periode 8 april 2005 tot en met 30 september 2011 terug te vorderen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank merkt overigens nog op dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft meegedeeld dat het bedrag van de terugvordering zal worden verminderd met een bedrag van € 10.668,42, zodat nog een te betalen bedrag resteert van € 81.988,13. De reden hiervoor is dat er, gelet op de verhoging van de WAO-uitkering van eiser, een verrekening met het UWV heeft plaatsgevonden.
3.7. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren.
3.8. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Schoots, voorzitter,
mrs. C.H. Rombouts en mr. C. Bakker, leden, in aanwezigheid van
mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB