RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5261 AW
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. B. Borst,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M. de Wit.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens is namens verweerder ter zitting verschenen [A], teamleider Staf Bureau Erfpacht en [B], P&O adviseur.
1.1 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden
2.1 Verzoekster is bij besluit van 29 februari 2009 aangesteld in tijdelijke dienst als Administrateur C bij de afdeling Bureau Erfpacht van verweerder, met ingang van 1 februari 2009 tot uiterlijk 1 februari 2010. Het salaris van verzoekster valt voor deze periode in salarisschaal 7, periodiek 8. Het besluit is genomen op grond van artikel 2.4 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA).
2.2 Bij besluit van 9 december 2009 is voormelde tijdelijke aanstelling van verzoekster met ingang van 1 februari 2010 verlengd tot 1 februari 2011. Het salaris van verzoekster valt voor deze periode in salarisschaal 7, periodiek 9.
2.3 Bij besluit van 10 december 2010 is voormelde tijdelijke aanstelling van verzoekster opnieuw verlengd met ingang van 1 februari 2011 tot 1 februari 2012. Het salaris van verzoekster valt voor deze periode in salarisschaal 7, periodiek 10.
2.4 Bij besluit van 27 december 2011 is verzoekster meegedeeld dat haar aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd eindigt per 1 februari 2012.
2.5 Op 14 november 2011 heeft verzoekster gesolliciteerd naar de functie van Senior Medewerker Kwaliteitsbeheer bij de afdeling Bureau Erfpacht van verweerder. Bij besluit van 3 januari 2012 is verzoekster aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef in de functie van Administrateur op de afdeling Bureau Erfpacht van verweerder, met ingang van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012. Het salaris van verzoekster valt voor deze periode in salarisschaal 7, periodiek 10. Daarnaast ontvangt verzoekster een maandelijkse toelage die is berekend alsof verzoekster zou zijn ingeschaald in salarisschaal 8, periodiek 7. In het aanstellingsbesluit is verder meegedeeld dat verzoekster in de proefperiode twee beoordelingen krijgt, in de tweede en derde maand, en dat zij bij goed functioneren een vast dienstverband krijgt. Het besluit is genomen op grond van artikel 2.3 van de NRGA.
2.6 Over het functioneren van verzoekster heeft op 20 maart 2012 een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden en zijn drie beoordelingsgesprekken gevoerd op 26 april 2012, 25 juni 2012 en 13 augustus 2012. Uit de verslagen van de beoordelingsgesprekken van 26 april 2012 en 25 juni 2012 blijkt dat verzoekster op een aantal beoordelingsaspecten duidelijk tekort schoot, niet aan de eisen voldeed of nog niet aan de eisen voldeed. Verzoekster is tijdens de gesprekken gewezen op de tekortkomingen en zij heeft de beoordelingsformulieren ondertekend. Verzoekster is vervolgens gelegenheid geboden om op deze aspecten te verbeteren. Daartoe heeft verweerder bij besluit van 30 juli 2012 de aanstelling in tijdelijke dienst bij wijze van proef verlengd tot 1 oktober 2012.
2.7 Bij besluit van 16 augustus 2012 is verzoekster meegedeeld dat haar aanstelling bij wijze van proef niet wordt opgevolgd door een vast dienstverband en dat haar dienstverband bij verweerder eindigt met ingang van 1 oktober 2012.
2.8 Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en onderhavig verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1 Verzoekster heeft aangevoerd dat haar aanstelling in tijdelijke dienst bij wijze van proef opvolgend is aan haar eerdere aanstellingen in tijdelijke dienst. Volgens verzoekster is de maximale duur van de tijdelijke dienstverbanden van 36 maanden op 2 februari 2012 overschreden, zodat op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de NRGA op die datum verzoeksters aanstelling is omgezet naar een aanstelling in vaste dienst.
3.2 De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster voor de periode van 1 februari 2009 tot 1 februari 2012 was aangesteld in tijdelijke dienst als bedoeld in artikel 2.4 van de NRGA. Vanaf 1 januari 2012 was verzoekster aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef als bedoeld in artikel 2.3 van de NRGA. Op deze aanstelling bij wijze van proef is artikel 2.5 van de NRGA niet van toepassing, nu dit artikel ziet op de omzetting van een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in artikel 2.4 van de NRGA naar een aanstelling in vaste dienst. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat artikel 2.3. van de NRGA zich bevindt in paragraaf 2 van de NRGA betreffende de vaste aanstelling en artikel 2.5. zich bevindt in paragraaf 3 betreffende de aanstellingen in tijdelijke dienst. Het doel van de tijdelijke aanstelling in tijdelijke dienst bij wijze van proef is gelet op artikel 2.3 om in korte tijd vast te stellen of de ambtenaar zich kwalificeert voor een vaste aanstelling. De stelling van verzoekster dat haar aanstelling met ingang van 1 februari 2012 van rechtswege is omgezet in een aanstelling in vaste dienst slaagt reeds hierom niet.
3.3 Dit laat onverlet dat verweerder voormelde omzetting van rechtswege niet mag omzeilen door na een periode van aanstelling in tijdelijke dienst van drie jaar, iemand voor dezelfde werkzaamheden aan te stellen in tijdelijke dienst bij wijze van proef. In het onderhavige geval acht de voorzieningenrechter dit niet het geval. Verzoekster is in de periode van 1 februari 2009 tot 1 februari 2012 aangesteld in de functie van Administrateur C, met salarisschaal 7. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de functie administrateur C een wat eenvoudiger administratieve functie is die naar verloop van tijd vanwege de automatisering overbodig zal worden. Deze functie wordt dan ook steeds tijdelijk ingevuld, aldus verweerder. De functie waarnaar verzoekster eind 2011 heeft gesolliciteerd betreft de functie Senior medewerker Kwaliteitsbeheer. Voor deze functie geldt een aanloopschaal 8 en een salarisschaal 9. De voorzieningenrechter acht gelet op overgelegde functiebeschrijvingen van Senior medewerker Kwaliteitsbeheer Staf Bureau Erfpacht en die van Administrateur C, alsmede gelet op de beoordelingsformulieren van beide functies, voldoende vaststaan dat de nieuwe functie een ander samenstel van werkzaamheden had dan de oude functie en ook andere competenties vergde, zodat in dit opzicht niet gesproken kan worden van eenzelfde functie. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder toegelicht dat de Senior medewerker Kwaliteitsbeheer in de functie van Administrateur B wordt aangesteld. Voorts is erop gewezen dat verzoekster per 1 januari 2012 is aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef in de functie Administrateur, in salarisschaal 7, periodiek 10, maar met een toeslag als ware zij ingeschaald in salarisschaal 8 periodiek 7. De leidinggevende van verzoekster [A] heeft daaromtrent verklaard dat verweerder voor verzoekster de stap naar een seniorfunctie te groot vond en dat de werkzaamheden van senior daarom zijn verdeeld over verzoekster en een collega die werd aangesteld in dezelfde functie. De werkzaamheden werden volgens verweerder uitgevoerd op medior niveau en zijn ook in een hogere salarisschaal gewaardeerd. Ook in dit opzicht is volgens verweerder dus geen sprake van dezelfde functie als die verzoekster voorheen in tijdelijke dienst als Administrateur C uitoefende. De voorzieningenrechter acht de door verweerder gegeven uitleg overtuigend, zodat ook hieruit kan worden afgeleid dat de (aanloop naar de) senior functie een andere functie betrof dan voorheen door verzoekster werd bekleed.
3.4. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de beëindiging van haar aanstelling bij wijze van proef voor haar als een verrassing kwam en dat zij naar haar oordeel voldoende voldeed aan de gestelde functie-eisen. Verzoekster erkent dat zij nog niet op senior niveau functioneerde maar wel op medior niveau.
3.5 Gelet op het onder rechtsoverweging 3.3 overwogene, kon en mocht verzoekster er in beginsel van uitgaan dat verweerder de wijze waarop zij haar nieuwe functie in tijdelijke dienst bij wijze van proef vervulde aan een beoordeling zou onderwerpen. Dit is verzoekster ook kenbaar gemaakt in het aanstellingsbesluit van 3 januari 2012.
3.6 Uit de onder 2.6. weergegeven feiten blijkt dat tijdens de aanstelling op proef regelmatig beoordelingsgesprekken zijn gevoerd en dat de aanstelling is verlengd omdat verzoekster nog niet aan de eisen voldeed. Uit het verslag van het beoordelingsgesprek van 13 augustus 2012 blijkt dat verzoekster op een aantal beoordelingsaspecten nog steeds duidelijk tekort schoot, niet aan de eisen voldeed of nog niet aan de eisen voldeed. De leidinggevende is in het beoordelingsformulier gemotiveerd van oordeel dat verzoekster het vereiste niveau niet heeft bereikt, noch een voldoende ontwikkeling heeft doorgemaakt om de werkzaamheden van de functie medewerker kwaliteit goed te kunnen uitvoeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder vooralsnog in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat verzoekster niet voldeed aan de redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen en dat zij ook niet binnen afzienbare tijd daaraan alsnog zou kunnen voldoen. Dat verzoekster het met deze beoordeling niet eens was en het formulier ook alleen voor kennisgeving heeft getekend, doet aan dit oordeel niet af.
3.7 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek, ondanks het gestelde spoedeisende belang, dan ook af.
3.8 Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
Coll.:
SB