ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
504832 / HA RK 11-404 (beschikking 17 december 2012)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Biller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuigen in contra-enquête binnen een voorlopig getuigenverhoor

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 december 2012, wordt het verzoek van ABN AMRO tot het horen van getuigen in contra-enquête afgewezen. De zaak betreft een voorlopig getuigenverhoor waarin verzoekers, bestaande uit natuurlijke personen en een besloten vennootschap, een procedure overwegen tegen ABN AMRO. Verzoekers zijn van mening dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden in verband met bepaalde transacties van een derde partij, [G].

De rechtbank overweegt dat het tegenbewijs in het kader van het voorlopig getuigenverhoor dient om de onjuistheid van het probandum te bewijzen, en dat het verzoek van ABN AMRO om getuigen te horen niet binnen de grenzen van het geformuleerde probandum valt. De rechter-commissaris wijst erop dat de vragen die ABN AMRO wil stellen aan de getuigen [A], [D] en [F] niet relevant zijn voor het bewijs dat in het voorlopig getuigenverhoor moet worden geleverd. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek van ABN AMRO om deze getuigen te horen, niet gerechtvaardigd is.

De rechtbank sluit het voorlopig getuigenverhoor en wijst het verzoek van ABN AMRO af. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. L. Biller, rechter-commissaris, op 17 december 2012. De zaak heeft betrekking op civiel recht en is geregistreerd onder zaaknummer 504832 / HA RK 11-404.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 504832 / HA RK 11-404
Beschikking van 17 december 2012
in de zaak van
1. [A],
wonende te [--],
2. [B],
wonende te [--],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
gevestigd te Horst,
4. [D],
wonende te [--],
5. [E],
wonende te [--],
6. [F]
wonende te [--],
advocaat mr. drs. J.H. Tonino te Amsterdam,
verzoekers,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
verweerster, hierna ook ABN AMRO.
1. De procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 3 mei 2012 en de processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor gehouden op 18 oktober en 12 november 2012. Nadien heeft de rechter-commissaris nog ontvangen de faxbrieven van 28 november, 11 december en 13 december 2012 van mr. Tonino (namens verzoekers) en de faxbrieven van 10 en 12 december 2012 van mr. Haasjes (namens ABN AMRO.)
1.2. Nadat verzoekers bij faxbrief van 28 november 2012 hebben bericht dat er in enquête geen wensen meer bestaan tot het horen van getuigen, heeft ABN AMRO bij faxbrief van 10 december 2012 verzocht om verzoekers sub 1, 4 en 6 (hierna: [A], [D] en [F]) in contra-enquête te doen horen. In de faxbrief van 12 december 2012 heeft ABN AMRO daartoe aangevoerd dat ABN AMRO recht heeft op het leveren van tegenbewijs. In dat kader wenst zij genoemde verzoekers te bevragen over hun contacten met [G] en de omstandigheden waaronder zij tot het doen van een door het beweerde investering zijn overgegaan. Dit kan volgens ABN AMRO van belang zijn voor de vraag of en in welke mate een zorgplicht op de bank rustte en of en in welke mate sprake is van eigen schuld.
1.3. Verzoekers hebben zich bij faxbrief van 13 december 2012 verzet tegen het horen van de in contra-enquête voorgedragen getuigen. Zij hebben daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat het horen van [A], [D] en [F] zoals door ABN AMRO is toegelicht niet past binnen het kader van het probandum van het voorlopig getuigenverhoor en eerder een onderbouwing beoogt van een zelf te formuleren vordering van ABN AMRO dan wel van mogelijke verweren van ABN AMRO tegen mogelijke stellingen van verzoekers. Ook is het horen van [A], [D] en [F] een “fishing expedition” nu er geen enkel feit door ABN AMRO is gesteld dat een verhoor zou wettigen, aldus verzoekers.
2. De beoordeling
2.1. Voorop staat dat het tegenbewijs in het kader van het voorlopig getuigenverhoor er toe dient om bewijs van de onjuistheid te leveren van hetgeen verzoekers in het voorlopig getuigenverhoor blijkens het probandum in hun verzoekschrift wensten te bewijzen. Voorts kan het tegenbewijs zich uitstrekken tot het ontzenuwen van de reeds door getuigen in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen, door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten. Een en ander dient binnen de grenzen te blijven van het in het verzoekschrift geformuleerde probandum. (HR 16 december 2011, BU 3922, NJ 2012,316)
2.2. Blijkens het verzoekschrift overwegen verzoekers een procedure aanhangig te maken tegen ABN AMRO omdat zij, kort gezegd, van mening zijn dat ABN AMRO haar zorgplicht jegens verzoekers heeft geschonden. ABN AMRO had zich immers, mede gelet op bepaalde transacties van [G] bij ABN AMRO, op enig moment moeten realiseren dat [G] mogelijk in strijd met diverse vergunningen heeft gehandeld en zij had onderzoek moeten verrichten of meldingen moeten doen. Het in het verzoekschrift daartoe geformuleerde probandum omschrijft het te verrichten onderzoek als volgt:
a. onderzoek naar de gang van zaken binnen het kantoor Deurne van ABN AMRO alsmede naar de wetenschap van medewerkers van dit kantoor van de werkzaamheden en activiteiten van [G], de achtergrond van de diverse stortingen en vele contante opnames daags daarna, de gang van zaken rond het (tijdelijk) ophogen van limieten etc;
b. onderzoek naar de financiële gang van zaken binnen het kantoor van [G] en de relatie met ABN AMRO;
c. onderzoek naar de initiële cliëntacceptatie van [G] door ABN AMRO, compliance activiteiten zoals MOT meldingen, onderzoeken, customer due diligence, etc.
Op basis van dit probandum is het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de rechtbank toegewezen.
2.3. Uit de toelichting van ABN AMRO op de wens tot het horen van [A], [D] en [F] in tegenverhoor, leidt de rechter-commissaris af dat het ABN AMRO bij het tegenverhoor niet zozeer gaat om de hiervoor genoemde doelen, te weten het aantonen van de onjuistheid van het probandum althans het aantasten van de betrouwbaarheid van verklaringen, maar om een onderzoek naar de contacten tussen verzoekers en [G] en naar haar eigen procespositie. Overwogen wordt dat in het kader van een eventuele procedure van verzoekers tegen ABN AMRO, de genoemde vragen over de contacten van [A], [D] en [F] met [G] en de omstandigheden waaronder zij tot het doen van een door het beweerde investering zijn overgegaan mogelijk relevant kunnen zijn. Deze onderwerpen vallen echter buiten de grenzen van het in het verzoekschrift geformuleerde probandum. Gelet op het hiervoor vermelde uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van getuigen in contra-enquête, zal het verzoek van ABN AMRO dan ook worden afgewezen.
2.4. Nu ABN AMRO geen andere getuigen in contra-enquête naar voren heeft gebracht, zal het voorlopig getuigenverhoor per heden worden gesloten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het verzoek van ABN AMRO tot het horen van de getuigen [A], [D] en [F] in contra-enquête af,
3.2. sluit het voorlopig getuigenverhoor.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Biller, rechter-commissaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.