ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 12-144
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. [ ], kantonrechter te Amsterdam, onder rekestnummer HA RK 12-144. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de wijze waarop de rechter vragen stelde tijdens een zitting. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en niet bereid om zijn verweer serieus te nemen. De rechter had eerder een comparitie gelast en stelde vragen over de woonomstandigheden van de verzoeker en zijn kennis van de noodzaak om energiecontracten af te sluiten. De verzoeker gaf echter geen duidelijke antwoorden en verliet uiteindelijk de zitting, waarbij hij zijn vertrouwen in de rechterlijke macht opgaf.

De rechtbank oordeelde dat de rechter de regie op de zitting had en het recht had om vragen te stellen die hij relevant achtte voor de zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De vragen die de rechter stelde waren relevant voor de beoordeling van de zaak en de verzoeker had de mogelijkheid om zijn standpunt kenbaar te maken. De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren dat de rechter partijdig was of dat de verzoeker een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de procedure met het oorspronkelijke zaaknummer wordt voortgezet, en dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het bij brieven van 24 en 26 april 2012 gedane en onder rekestnummer HA RK 12-144 ingeschreven verzoek van:
[ ],
wonende te [ ]
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- de schriftelijke verzoeken tot wraking van 24 en 26 april 2012;
- de schriftelijke reactie van de rechter 14 mei 2012;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 juni 2012 waar verzoeker en de rechter, vergezeld door de teamvoorzitter, zijn verschenen. Verzoeker heeft ter zitting een stuk overgelegd, gedateerd op 15 juni 2012, in reactie op het verweer van de rechter.
De uitspraak is nader bepaald op 25 juni 2012.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer [ ].
b) Bij tussenvonnis van 15 maart 2012 is in deze zaak een comparitie bepaald. De comparitie is gehouden op 24 april 2012.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Aan het verzoek wordt samengevat ten grondslag gelegd dat het verzoeker is gebleken dat de rechter door de wijze waarop hij ter zitting vragen heeft gesteld, wenst te beslissen in het voordeel van de eisende partij. Verzoeker doorzag de bedoeling van de rechter en heeft geweigerd op de door hem gestelde vragen te antwoorden. Verzoeker stelt dat de rechter duidelijk heeft laten merken dat hij verweer van verzoeker niet wil laten meewegen in zijn oordeel. Deze rechter tolereert geen tegenargumenten. De rechter zal niet om zijn schriftelijk verweer en ongegronde gronden in de dagvaarding heen kunnen. Toch kan verzoeker er niet op vertrouwen dat de rechter dat zal meenemen in zijn beslissing. Verzoeker meent daaruit de conclusie te kunnen trekken dat de rechter eiseres op voorhand in het gelijk zal stellen. Reden waarom verzoeker de wrakingprocedure in gang geeft gezet.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft voor zover van belang aangevoerd dat verzoeker een schriftelijk verweer had ingediend op een eerdere rolzitting. De rechter was toen rolrechter en heeft besloten een comparitie te gelasten. Een van de verweren van verzoeker hield in dat beheerder van het leidingnetwerk in staat was gas en elektriciteit af te sluiten buiten de woning, omdat de zekeringen buiten die woning aanwezig waren en het afsluiten van elektriciteit tevens inhield dat de verwarming niet meer kon draaien. De rechter is de comparitie begonnen met te vragen of verzoeker in de woning woonachtig was. Dit werd gesteld door de beheerder, maar was door verzoeker niet erkend in het verweerschrift. Nadat de rechter de vraag enige malen had herhaald, erkende verzoeker dit. Vervolgens heeft de rechter verzoeker gevraagd of hij gas en elektriciteit gebruikte. Het was de rechter namelijk niet helemaal duidelijk of verzoeker wist dat hij contracten met leveranciers moest afsluiten, alvorens hij gas en elektriciteit kon gebruiken. Zou verzoeker dat inderdaad niet weten, dan zou de rechter hem in de gelegenheid hebben moeten stellen om op zo kort mogelijke termijn energiecontracten aan te gaan, zodat afsluiting kon worden voorkomen. Omdat verzoeker daarop geen duidelijk antwoord gaf, heeft de rechter hem gevraagd hoe hij in warmte en licht voorzag en heeft hem gevraagd of hij kaarsjes gebruikte. Daar kwam nog steeds geen duidelijk antwoord op. Verzoeker liet merken dat hij vond dat de rechter zijn verweren moest behandelen en verder geen vragen moest stellen. Omdat de rechter de indruk had, dat hij met de vraag naar het gebruik niet verder kwam, en verzoeker daar uiteraard geen antwoord op hoefde te geven, besloot de rechter over te gaan tot de behandeling van zijn verweer. Op het moment dat de rechter dat wilde mededelen gaf verzoeker te kennen dat hij verder niet meer mee wilde werken. De rechter heeft toen gezegd dat hij vonnis zou wijzen, omdat hij verder geen inlichtingen kreeg. Na tot uitdrukking te hebben gebracht dat hij geen vertrouwen had in de rechterlijke macht, heeft verzoeker de zittingzaal verlaten.
3.2 De rechter is van mening dat de rechter bepaalt wat gang van zaken is tijdens de zitting. Het is ook aan de rechter om vragen te stellen. Wanneer een partij een vraag irrelevant vindt, kan hij dat uiteraard opmerken en een verplichting tot antwoorden is er ook niet. De relevantie van de vraag blijft ter beoordeling van de rechter. De kwesties welke aan de orde waren gesteld, te weten of verzoeker de betrokken woning bewoonde en of hij zich ervan bewust was dat hij leverancierscontracten moest sluiten, alvorens hij energie zou mogen afnemen, leken de rechter alleszins relevant. Op het moment dat de rechter besloot het antwoord op de vraag of hij ook daadwerkelijk gas en elektriciteit gebruikte, niet meer af te wachten, omdat verzoeker dat kennelijk niet wil geven - hetgeen verder zijn zaak is - gaf verzoeker te kennen niet meer verder te willen. Daar heeft de rechter zich bij neergelegd.
3.3 Van enig oordeel over de zaak heeft de rechter geen blijk gegeven, noch kan uit zijn houding worden afgeleid dat hij enig vooroordeel zou hebben getoond. De rechter is dan ook van mening dat de wraking ongegrond moet worden verklaard.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3 Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4 Van een zwaarwegende aanwijzing als voornoemd is niet gebleken. De rechter bepaalt de gang van zaken op een zitting. Dat betekent dat de rechter de regie in handen heeft en dat het hem vrijstaat om op basis van het aan hem voorgelegde dossier die vragen te stellen die hij voor de uiteindelijke beoordeling van de zaak van belang acht. Daardoor lijdt de rechterlijke onpartijdigheid geen schade.
4.5 Anders dan verzoeker veronderstelt, valt uit de manier waarop door de rechter vragen zijn gesteld geen vooringenomenheid van de rechter af te leiden. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat de rechter door de wijze waarop hij dat heeft gedaan reeds is vooruitgelopen op de nog in de zaak van verzoeker te geven beslissing. Dat de indruk van verzoeker dat de rechter zijn verweer niet wil meewegen in zijn beslissing juist zou zijn is op geen enkele wijze gebleken. Voor het oordeel dat de rechter bij de beoordeling van de vordering jegens verzoeker partijdig is, dan wel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, bestaat dan ook geen grond.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met zaaknummer [ ] wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend;
Aldus gegeven door mrs. S.P. Pompe, M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A.W.H. Vink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.