ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 2012.222
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in meervoudige strafkamer

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters in een meervoudige strafkamer. De verzoekers, vertegenwoordigd door verschillende raadsman, stelden dat zij geen eerlijk proces kregen, omdat de rechtbank hun verzoeken om getuigen te horen en nader onderzoek afwees. De rechtbank had eerder besloten dat de verzoeken om getuigen te horen niet relevant waren voor de beslissingen die genomen moesten worden in de strafzaken tegen de verzoekers. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechtbank niet getuigde van vooringenomenheid en dat de motivering van de rechtbank begrijpelijk was. De verzoekers hadden geen relevante nieuwe omstandigheden aangedragen die een heroverweging van de eerdere beslissingen rechtvaardigden. De wrakingskamer verklaarde de verzoekers ontvankelijk in hun verzoeken, maar wees deze af. De behandeling van de strafzaken zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van de wrakingsverzoeken. De beslissing van de rechtbank Rotterdam in een andere zaak werd niet als relevant beschouwd voor de beoordeling van de wrakingsverzoeken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en dat de verzoeken ongegrond waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beschikking op de onder rekestnummer HA RK 2012.222 ingeschreven verzoeken van:
1. [verzoeker sub 1],
raadsman mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam,
2. [verzoeker sub 2],
raadsman mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam,
3. [verzoeker sub 3],
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage,
4. [verzoeker sub 4],
raadsman mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam,
5. [verzoeker sub 5],
raadsman mr C.F. Korvinus , advocaat te Amsterdam,
verzoekers,
welke verzoeken strekken tot wraking van mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3], leden van de rechtbank belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers, hierna: de rechtbank.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- een concept-proces-verbaal van de zittingen van 14 en 18 juni 2012;
- de bij het proces-verbaal behorende pleitnota van mr. M. van Stratum;
- een schriftelijk stuk met daarin opgenomen de door de rechtbank op 14 en 18 juni op de door de verdediging gedane verzoeken gegeven beslissingen;
- een kopie van een artikel op www.crimesite.nl met als kop “De Amsterdamse heroïnelijn”.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 18 juni 2012 waar verzoekers sub 4 en 5, in aanwezigheid van een tolk, alle raadslieden, de rechters en de officier van justitie mr. [OvJ], zijn gehoord. De aanwezige verzoekers is medegedeeld dat zij niet verplicht zijn te antwoorden op vragen van de wrakingskamer.
Vervolgens is de behandeling onderbroken teneinde kennis te nemen van de inhoud van het concept-proces-verbaal van de zittingen van 14 en 18 juni.
Na hervatting van de behandeling heeft mr. Van Stratum de verzoeken nader toegelicht, waarbij mrs. Wiersum en Korvinus de toelichting op de verzoeken hebben aangevuld. De overige raadslieden hebben zich bij de toelichting en nadere aanvullingen aangesloten. De rechters hebben bij monde van de voorzitter het verzoek bestreden.
De officier van justitie heeft zijn standpunt nader toegelicht.
Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd, waarna de behandeling is gesloten nadat de aanwezige verzoekers het laatste woord hebben gekregen.
De uitspraak is mondeling gegeven op 19 juni 2012.
Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.
1. Feiten
a) Verzoekers zijn als verdachte gedagvaard voor een meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam.
b) Op de zittingen van 14 en 18 juni 2012 is door de verdediging een aantal verzoeken gedaan. Volgens het concept proces-verbaal van de zittingen van 14 en 18 juni 2012 heeft de voorzitter van de rechtbank ter zitting van 18 juni 2012, voor zover voor de beoordeling van de wrakingsverzoeken van belang, als beslissing van de rechtbank medegedeeld:
“Getuigenverzoeken en andere onderzoekswensen
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om opnieuw te beslissen op getuigenverzoeken die eerder zijn gedaan omdat de rechtbank nu een andere samenstelling heeft.
Deze verzoeken betreffen de zogenoemde rechtmatigheidsgetuigen, te weten vrijgelaten Turkse verdachten in Turkije – de rechtbank begrijpt: [A], [B], [C], [D], [E], [F, [G], [H], [I] en [J] – en de getuigen [K], [L] en [M].
Ook zijn verzoeken herhaald tot het verstrekken van informatie over de stand van zogenoemde ‘verwante’ onderzoeken, te weten [onderzoek 1], [onderzoek 2], [onderzoek 3], [onderzoek 4] en [onderzoek 5], over de inzet van de DEA, onder meer ten aanzien van de start van het onderzoek en de invloed van deze dienst op en betrokkenheid bij de zaak [onderzoek 5], over een mogelijke ‘plea bargain’ van [N] met, zo begrijpt de rechtbank, justitie in de Verenigde Staten en over het hoe en waarom van de vrijlating van voornoemde personen in Turkije, te weten of er sprake was van onregelmatigheden in het Turkse onderzoek en wat de stand van de strafzaken tegen voornoemde personen is. Eerder zijn deze verzoeken afgewezen omdat, gelet op hetgeen was aangevoerd ter onderbouwing van deze verzoeken, de rechtbank de relevantie van het horen van deze getuigen en deze te vragen informatie niet zag voor enige door de rechtbank te nemen beslissingen in de zaken waarvoor de verdachten terechtstaan.
De wet kent als uitgangspunt dat ook in het geval het onderzoek ter zitting opnieuw wordt aangevangen, zoals afgelopen donderdag is gebeurd, bepaalde op eerdere zittingen genomen beslissingen in stand blijven, zoals beslissingen over getuigen. Deze regel lijdt volgens de rechtbank uitzondering indien sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden die nopen tot herwaardering van een eerder gedaan en nu herhaald verzoek.
De rechtbank maakt uit de onderbouwing van de herhaalde verzoeken niet op dat sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden en wijst deze verzoeken dan ook af. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam in de zaak [onderzoek 1] wordt niet als een relevante wijziging in omstandigheden gezien.
De verzoeken om de getuigen [O], [P], ‘de CIE-bron’ – de rechtbank begrijpt: ‘een CIE-informant’ – en opnieuw [Q] te horen, zijn met inachtneming van het toepasselijke criterium niet noodzakelijk en worden afgewezen. Daarnaast ontbeert het verzoek met betrekking tot getuige [Q] een motivering waarom dat zou moeten gebeuren.
Het verzoek tot het horen van [N]
De rechtbank heeft eerder besloten dat [N] als getuige dient te worden gehoord. Het verdedigingsbelang om [N] te horen bestaat nog steeds. [N] is in 2007 in Oostenrijk gehoord na een rechtshulpverzoek daartoe van het Landelijk Parket. [N] heeft toen een voor verdachten niet belastende verklaring afgelegd. Pogingen van de rechter-commissaris om hem nadien te horen, in het bijzonder toen de getuige gedetineerd zat in de Verenigde Staten, zijn gelet op correspondentie daarover uit 2011 vruchteloos gebleven.
De pogingen om de getuige [N] gehoord te krijgen zijn in verschillende periodes onder te verdelen. Meest relevant voor de onderhavige beslissing zijn de periode na de laatste zitting op 22 november 2011 en de situatie die is ontstaan ter zitting van 14 juni 2012.
De rechter-commissaris wordt door de verdediging verweten zich te weinig inspanningen te hebben getroost bij de poging om [N] gehoord te krijgen na de zitting van 22 november 2011.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris voldoende heeft gedaan of laten doen om [N], naar aanleiding van het verstrekken van het verblijfadres in Iran na diens vrijlating door de Amerikaanse autoriteiten, gehoord te krijgen. De rechter-commissaris mocht zijn inspanningen beperken tot Iran, omdat dat land toen als concreet verblijfadres door de verdediging was opgegeven.
Op 14 juni 2012 heeft de raadsman van verdachte [verzoeker sub 3], informatie verschaft over een mogelijk verblijfadres van [N] in Roemenië, welke informatie hij op de avond ervoor, dus op de vooravond van de inhoudelijke behandeling van deze megazaak, via een sms-bericht heeft ontvangen. De verdediging heeft betoogd dat op basis van deze informatie nader moet worden gepoogd om [N] op te sporen en op te roepen teneinde hem te laten horen als getuige.
De door de officier van justitie en de raadsman van verdachte [verzoeker sub 3] zojuist naar voren gebrachte informatie, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan het volgende.
Naast genoemd verdedigingsbelang bestaat het belang van de samenleving bij een spoedige berechting en bij een goede organisatie van de rechtspleging. In dit geval is sprake van een zeer omvangrijke strafzaak, waarvan het onderzoek al zes jaren loopt en de verdachten ruim vijf jaren geleden zijn aangehouden.
Daar deze belangen in elkaars verlengde kunnen liggen, ziet de rechtbank zich thans gesteld voor een weging van deze belangen. Deze weging brengt de rechtbank tot de beslissing dat het belang van de samenleving dient te prevaleren en dat het verzoek om nogmaals een poging te wagen om [N] als getuige gehoord te krijgen dus dient te worden afgewezen.”
c) Nadat door de verdediging een aantal nieuwe verzoeken was gedaan heeft de voorzitter van de rechtbank volgens het concept proces-verbaal van de zittingen van 14 en 18 juni 2012 de volgende beslissingen van de rechtbank medegedeeld:
“De rechtbank heeft gevraagd om concentratie van inleidende verweren en verzoeken. Op die verzoeken heeft de rechtbank vanochtend beslist. Dit betekent dat de verzoeken van vandaag geacht moeten worden te zijn gebaseerd op het door de raadsman van verdachte [verzoeker sub 3] overgelegde artikel op Crimesite en een bron die de informatie in het artikel – al dan niet deels – zou kunnen bevestigen.
De rechtbank hecht er aan voorop te stellen dat indien er concrete aanwijzingen zijn om aan te nemen dat zich in een strafrechtelijk onderzoek onregelmatigheden hebben voorgedaan, zij er niet over twijfelt om daarnaar onderzoek te doen of te laten doen.
Tot dusver is door de rechtbank beslist dat van zulke concrete aanwijzingen geen sprake was en zijn daarop gerichte nadere onderzoekswensen afgewezen.
De rechtbank ziet in het artikel geen concrete aanwijzingen die nopen tot nader onderzoek als nu gevraagd. De rechtbank ziet de relevantie van het horen van de gevraagde getuigen en de te vragen informatie niet voor enige door de rechtbank te nemen beslissing in de zaken waarvoor de verdachten terechtstaan. De verzoeken worden dus afgewezen.”
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan hun wrakingsverzoek hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat zij geen eerlijk proces krijgen in de zin van artikel 6 EVRM omdat de verdediging geen toestemming krijgt om onderzoek plaats te laten vinden naar eventuele onrechtmatigheden. Door de diverse verzoeken tot het horen van getuigen en het doen van nader onderzoek af te wijzen loopt de rechtbank naar de mening van de verdediging vooruit op hetgeen uit die getuigenverklaringen en uit nader onderzoek zou kunnen blijken. Daarbij is onder meer van belang of aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een criminele burgerinfiltrant en/of informant, of het dossier volledig is en of er waarheidsgetrouw is verklaard door de rechtmatigheidsgetuigen. De rechtbank legt nu te veel nadruk op de doelmatigheid, in plaats van de rechtmatigheid. De afwijzende beslissing van de rechtbank is, gelet op het belang van de rechtmatigheid van het onderzoek en de recente ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan rond het artikel op Crimesite, onbegrijpelijk. Door de hiervoor opgenomen beslissing te nemen, ondanks alle informatie die door de verdediging is overgelegd, heeft de rechtbank de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2 De raadsman van verzoeker [verzoeker sub 2] heeft daaraan toegevoegd dat het gaat om het samenweefsel van door de rechtbank genomen beslissingen. De raadsman acht het voorts onbegrijpelijk dat de rechtbank, gezien het recent bekend geworden adres en de informatie afkomstig van Crimesite, niet meer tijd heeft gegeven om [N] als getuige te horen.
2.3 De raadsman van [verzoeker sub 5] heeft daaraan toegevoegd dat de rechtbank door de verzoeken af te wijzen een voorschot heeft genomen op de nog te voeren niet-ontvankelijkheidsverweren.
3. Het standpunt van het openbaar ministerie
3.1 De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verzoeken tot wraking voor zover ingegeven door de eerste hierboven opgenomen beslissing, niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. De beslissingen van de rechtbank waarop de verzoeken zijn gebaseerd zijn in de ochtend aan verzoekers medegedeeld. Voor zover verzoekers deze beslissingen aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, kan niet worden gezegd dat de verzoeken zijn gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan hen bekend zijn geworden.
3.2 Daarnaast heeft de officier van justitie, samengevat, aangevoerd dat hij naar aanleiding van het verzoek om [N] alsnog te horen heeft getracht het nieuw opgegeven adres van deze getuige te verifiëren. Het nieuw opgegeven adres blijkt niet volledig te zijn en een groot appartementencomplex van ongeveer 500 appartementen te betreffen, waar de naam van deze getuige als bewoner niet bekend is. Verder is gebleken dat [N] geen visum voor Roemenië heeft verkegen, zodat een eventueel adres niet langs de officiële kanalen lijkt te kunnen worden achterhaald. De informatie afkomstig van Crimesite is voor de officier van justitie onvoldoende als bron voor nieuw onderzoek. De door de rechtbank genomen beslissingen zijn dan ook niet onbegrijpelijk en kunnen geen aanleiding geven voor de bij verzoekers ontstane vrees voor partijdigheid, aldus de officier van justitie.
4. De reactie van de rechters
De rechters hebben zich bij monde van de voorzitter op het standpunt gesteld dat de verzoeken tot wraking dienen te worden afgewezen. Het betreft hier inhoudelijke beslissingen die zijn genomen op verzoeken van de verdediging na afweging van de onderzoekswensen van de verdediging enerzijds en het maatschappelijke belang van de afdoening van de strafzaak anderzijds. Indien men het niet met deze beslissingen eens is, dient men dat in hoger beroep kenbaar te maken. De beslissingen die de rechtbank heeft genomen, getuigen niet van vooringenomenheid, ook niet wanneer deze in onderling verband en samenhang worden bezien.
5. De ontvankelijkheid van de verzoeken
5.1 Op grond van de wet dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding hebben gegeven aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.2 Gelet op het feit dat de verzoeken zijn gedaan op dezelfde dag waarop de beslissingen zijn uitgesproken, en gelet op de samenhang tussen deze beslissingen, zijn de verzoeken naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig gedaan. Verzoekers kunnen in hun verzoeken worden ontvangen, ook voor zover dit is ingegeven door de eerste op 18 juni 2012 uitgesproken beslissing.
6. De verdere beoordeling
6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3 Het betoog van verzoekers komt er in de kern, kort samengevat, op neer dat de gewraakte rechters beslissingen hebben genomen die, bezien in onderlinge samenhang en tegen het licht van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, onbegrijpelijk zijn, terwijl tevens vooruit wordt gelopen op hetgeen de gevraagde getuigen zouden kunnen verklaren. Dat zijn omstandigheden die volgens verzoekers een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechters jegens verzoekers vooringenomen zijn.
6.4 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6.5 Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
6.6 Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigen de door de rechters genomen beslissingen daarvan niet. De beslissingen zijn gemotiveerd. Het verzoek om getuigen te horen is deels bij afwezigheid van relevante nieuwe omstandigheden en deels met in achtneming van het “noodzaakcriterium” afgewezen. Op het nadere verzoek hebben de rechters overwogen dat er onvoldoende aanwijzingen bestonden voor onregelmatigheden in het strafrechtelijk onderzoek, waarbij uitdrukkelijk is overwogen dat, als er wel sprake zou zijn van dergelijke aanwijzingen, de rechtbank er niet over zou twijfelen om daarnaar onderzoek te doen of te laten doen.
In het licht van hetgeen daaromtrent verder ter zitting naar voren is gebracht en in het proces-verbaal staat vermeld, is de afwijzing van het verzoek om [N] en anderen als getuige te horen en de afwijzing van het verzoek nadere informatie te vragen, ook op grond van hetgeen op de de Crimesite is vermeld, niet onbegrijpelijk.
Naar het oordeel van de wrakingskamer wordt ook op geen enkele wijze vooruitgelopen op de beoordeling van de aan verzoekers ten laste gelegde feiten, de schuldvraag, of de persoon van verzoekers. Deze beslissingen noch de motivering daarvan leveren een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechters.
Dit volgt evenmin uit de overige ter zitting aangevoerde stellingen van verzoekers.
Conclusie
7. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit de door de rechtbank genomen beslissingen, ook indien deze in onderlinge samenhang worden bekeken, niet dat bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde schijn is gewekt dat de rechtbank jegens verzoekers vooringenomen is. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dienen de wrakingsverzoeken als ongegrond te worden afgewezen.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart verzoekers ontvankelijk in de verzoeken tot wraking;
- wijst de verzoeken tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de stafzaken wordt voortgezet in de stand waarin de behandeling zich bevond ten tijde van indiening van het verzoeken.
Aldus gegeven door mr. J. Knol, voorzitter, mrs. H.L.L. Briët en M.A.W. van Dalen- van Bekkum leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen voorziening open.