ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
532685 / JE RK 12-2998
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor sectie van een minderjarige in het kader van de NODO-procedure

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2012 een verzoek behandeld dat was ingediend door de gemeentelijk lijkschouwer. Het verzoek betrof de verlening van vervangende toestemming voor een sectie op de overleden minderjarige, geboren in 2004 en overleden op 9 of 10 december 2012. De kinderrechter moest afwegen of het algemeen belang om de doodsoorzaak vast te stellen opwoog tegen het belang van de moeder, die vreesde dat het voor haar onverdraaglijk zou zijn als haar zoon na zijn dood nog geopereerd zou worden voor een obductie.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de overleden minderjarige een aanzienlijke medische voorgeschiedenis had, waaronder luchtwegproblemen en hartfalen. De moeder voerde aan dat haar zoon recht had op rust na zijn overlijden en dat de sectie niet noodzakelijk was, ook al zou het mogelijk erfelijke aandoeningen aan het licht kunnen brengen. De gemeentelijk lijkschouwer had echter aangegeven dat er geen duidelijke doodsoorzaak was vastgesteld en dat een sectie noodzakelijk was om meer inzicht te krijgen in de doodsoorzaak.

De kinderrechter overwoog dat de wetgever de NODO-procedure had geïntroduceerd om meer inzicht te krijgen in fatale kindermishandeling en dat het belang van het vaststellen van de doodsoorzaak in dit geval niet opwoog tegen de belangen van de moeder. De kinderrechter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een onnatuurlijke dood en dat de argumenten van de gemeentelijk lijkschouwer niet voldoende waren om de sectie te rechtvaardigen. Uiteindelijk werd het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor sectie afgewezen, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Zaak- en rekestnummer: 532685 / JE RK 12-2998
Verzoek ex artikel 74 van de Wet op de lijkbezorging (NODO)
Beschikking van 11 december 2012
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [2004] en overleden te Hengelo op 9/10 december 2012.
[moeder], wonende te [plaats], is de moeder.
[vader], wonende te [plaats], is de vader.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 11 december 2012 heeft de heer [A], [functie] te Assen, een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming voor sectie van voornoemde minderjarige.
Op 11 december 2012 heeft de kinderrechter in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en/of gehoord zijn:
- de moeder, met bijstand van een familielid (tante) en mevrouw [B], als [functie] verbonden aan het AMC;
- de heer [A], gemeentelijk lijkschouwer, met bijstand van zijn collega mevrouw mr. dr. [C];
- mevrouw [D], als [functie] verbonden aan het AMC.
De kinderrechter heeft getracht telefonisch contact met de vader te krijgen, teneinde zijn standpunt ten aanzien van het verzoek te vernemen, hetgeen niet is gelukt.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De gemeentelijk lijkschouwer heeft verzocht vervangende toestemming te verlenen voor sectie van de minderjarige, teneinde zijn doodsoorzaak te kunnen vaststellen. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat uitgebreid onderzoek op [minderjarige], waaronder bemonstering van zijn oogvocht, bloed en urine en een CT-scan, geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn doodsoorzaak. Op de leeftijd van twee maanden is [minderjarige] op de intensive care terechtgekomen met een ernstige longontsteking en een hartstilstand. Door zuurstofgebrek is [minderjarige] spastisch geworden en leed hij aan epilepsie. Dit werd behandeld met medicijnen. Deze forse medische historie verklaart zijn overlijden echter niet. Wellicht dat bij [minderjarige] sprake is van een aangeboren hartafwijking, die met het uitwendig onderzoek nog niet aan het licht is gekomen. Een sectie kan hier uitsluitsel over geven. Het is van belang voor de andere kinderen van de ouders dat hier onderzoek naar wordt gedaan, aldus de gemeentelijk lijkschouwer.
Ter terechtzitting heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. [minderjarige] heeft genoeg medische ellende meegemaakt in zijn korte leventje. Hij moet nu rust krijgen. De ouders willen hem zonder verdere littekens kunnen begraven in Turkije. Volgens het geloof van de ouders dient [minderjarige] weliswaar zo snel mogelijk te worden begraven, maar dit argument komt thans op de tweede plaats. Dat door de sectie op [minderjarige] erfelijke ziektes kunnen worden ontdekt die ook bij hun andere kinderen aanwezig zouden kunnen zijn, acht de moeder geen reden om sectie toe te staan.
OVERWEGINGEN
De kinderrechter overweegt het volgende.
Het verzoek van de gemeentelijk lijkschouwer tot verlening van vervangende toestemming voor sectie van de minderjarige is gebaseerd op artikel 74 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Dit artikel bepaalt dat indien de gemeentelijk lijkschouwer in het kader van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak (NODO) van de minderjarige sectie noodzakelijk acht, hij bij gebreke van toestemming van de ouder aan de rechtbank kan vragen om vervangende toestemming. Het derde lid van artikel 74 Wlb bepaalt dat in beginsel toestemming wordt verleend, tenzij het belang om de doodsoorzaak van de minderjarige vast te stellen niet opweegt tegen de gevolgen die inwilliging van het verzoek voor de ouder zal hebben.
De minderjarige is onverwachts overleden. Uitgebreid uitwendig medisch onderzoek heeft geen verklaring voor het onverwachte overlijden opgeleverd. De ouders van de overleden minderjarige hebben na aanvankelijke toestemming alsnog geweigerd toestemming te geven voor een obductie door de NODO-patholoog.
Bij de afweging van deze belangen in dit concrete geval zal de kinderrechter eerst vaststellen wat het (algemeen) belang is om de doodsoorzaak vast te stellen. Uit de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 4 september 2012 aan de Tweede Kamer volgt dat de aanleiding tot het ontwikkelen van de NODO-procedure in eerste instantie was gelegen in het feit dat zich gevallen voordoen waarbij ten onrechte een verklaring van natuurlijk overlijden zou worden gegeven om de behandelrelatie met het gezin niet op het spel te zetten. Met deze overweging van de staatssecretaris wordt de indruk gewekt dat opsporingsoverwegingen met betrekking tot kindermishandeling mede ten grondslag liggen aan de NODO-procedure. In dezelfde brief wordt benadrukt dat het doel van de NODO-procedure ruimer moet worden opgevat dan alleen dit (justitieel) opsporingsbelang. Het opsporen van de doodsoorzaak kan ook van belang zijn voor preventie (van mishandeling van andere kinderen) en verwerking van het overlijden door de ouder(s).
In de wetsgeschiedenis wordt aangegeven dat jaarlijks ongeveer 200 kinderen overlijden waarbij geen (duidelijke) doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Bij 50 van deze 200 kinderen zou sprake zijn van overlijden tengevolge van kindermishandeling. Het inzicht in de factoren die een rol spelen bij fatale kindermishandeling is volgens de wetgever beperkt. De NODO-procedure moet zorgen voor inzicht in de demografische risicofactoren, verbetering van registratiegegevens en informatie-uitwisseling en zo een bijdrage leveren aan het beter achterhalen van fatale gevallen van kindermishandeling. Met de introductie van de NODO-procedure wordt volgens de wetgever de mogelijkheid geschapen om via een neutraal onderzoek twijfels te uiten over de aard van het overlijden in plaats van een meer belastend justitieel onderzoek.
Uit de tekst van de wet in samenhang met de Memorie van Toelichting volgt dat de wetgever de mogelijkheid tot gedwongen obductie bij onverklaarbaar overlijden heeft willen verruimen met als voornaamste doel meer inzicht in de factoren die een rol spelen bij fatale kindermishandeling. Deze verruiming vindt zijn basis vooral in het objectiveren van de verplichting voor de gemeentelijk lijkschouwer om de vervangende toestemming te verzoeken en de aanwijzing aan de rechter om deze toestemming te verlenen, tenzij…. Het enkele objectieve feit dat er geen doodsoorzaak kan worden aangewezen is in de ogen van de wetgever aldus al voldoende om tegen de wil van de ouder(s) een obductie te laten plaatsvinden.
In dit concrete verzoek zal de kinderrechter het belang dat is aangevoerd door de moeder moeten afwegen tegen het hierboven door de wetgever geschetste algemeen belang.
Vast staat dat de overleden minderjarige een aanzienlijk belaste medische voorgeschiedenis heeft, bestaande uit luchtwegproblemen, hartfalen, epilepsie, spasme, breuken en diverse met deze gebreken/aandoeningen samenhangende operaties. De moeder heeft aangevoerd dat zij wil dat haar zoon na zijn overlijden recht heeft op rust: “Ik weet dat hij niets zal voelen, maar als mijn zoon niet de rust krijgt waar hij nu recht op heeft is dat voor mij onverdraaglijk”.
De kinderrechter heeft (waarbij hij zich er van bewust is dat deze vraag niet voortvloeit uit het wettelijk toetsingskader) aan de gemeentelijk lijkschouwer de vraag voorgelegd of het verrichte uitwendige onderzoek (inclusief CT-scan) een aanwijzing heeft opgeleverd voor een minimaal vermoeden van een uitwendige doodsoorzaak.
De arts heeft aangegeven dat het onderzoek geen aanwijzing in die richting heeft opgeleverd. De kinderrechter stelt verder vast dat er geen omstandigheden bekend zijn ten aanzien van de gezinssituatie die aanleiding geven tot een vermoeden van een onnatuurlijke dood. Door de gemeentelijk lijkschouwer is aangevoerd dat een obductie eventueel ook een erfelijk belaste doodsoorzaak aan het licht kan brengen. Indien dit het geval is, dan kan via preventie en behandeling overlijden van andere gezinsleden worden voorkomen.
Alles afwegende is de kinderrechter van oordeel dat het algemeen belang om meer inzicht te krijgen in factoren die een rol spelen bij fatale kindermishandeling in dit concrete geval niet opweegt tegen het door de moeder aangevoerde belang dat het voor haar onverdraaglijk zal zijn als haar zoon ook na zijn dood zal worden geopereerd ten behoeve van een obductie. Het door de gemeentelijk lijkschouwer aangehaalde belang inzake een mogelijk erfelijk belaste doodsoorzaak zal niet worden gevolgd. Dit argument is een medisch/ethisch nog te omstreden argument om in het kader van de NODO-procedure te honoreren.
De kinderrechter vraagt zich af in hoeverre de door de wetgever gewenste ruime toepassing van gedwongen obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen zich verhoudt tot artikel 8 EVRM als er geen enkele aanwijzing is dat het overleden kind bij leven zich in een voor kindermishandeling risicovolle omstandigheid heeft bevonden. Anders gezegd: is er voor een gerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 EVRM, ook indien de ouder(s) geen belang kunnen stellen, meer nodig dan alleen het objectieve feit dat er geen doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Nu de afwijzing in de onderhavige zaak is gebaseerd op de in de wet genoemde belangenafweging komt de kinderrechter echter niet toe aan de beantwoording van deze vraag.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING:
De kinderrechter:
- wijst het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor sectie van de minderjarige af;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van de Water, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2012, in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.