ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
524905 / KG RK 12-2223 Pee/BB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.J. Peeters
  • B.P.W. Busch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van arbiter in arbitrageprocedure tussen Vereniging van Eigenaren Slotania en Schoonmaakbedrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2012 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van de Vereniging van Eigenaren Slotania tegen arbiter prof. mr. [verweerder]. Slotania verzocht om wraking van [verweerder] op basis van de schijn van vooringenomenheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat [verweerder] niet voldoende zakelijk had gereageerd op het eerste wrakingsverzoek, wat de schijn van vooringenomenheid versterkte. De zaak betreft een arbitrageprocedure waarin Schoonmaakbedrijf [vennootschap] Slotania had aangeklaagd voor onbetaalde rekeningen en schadevergoeding. De arbiter had vragen gesteld aan beide partijen, wat door Slotania als partijdig werd ervaren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, en verklaarde het wrakingsverzoek gegrond. De beslissing werd genomen zonder kostenveroordeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Beschikking van 8 november 2012
in de zaak met nummers 524905 / KG RK 12-2223 Pee/BB van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS SLOTANIA,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
advocaat mr. T. Spronk te Aalsmeer,
en:
prof. mr. [verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder,
in persoon verschenen.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als Slotania en verweerder als [verweerder].
1. Het verloop van de procedure
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift met bijlagen d.d. 30 augustus 2012. Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 18 oktober 2012, waar verzoekster haar verzoek heeft toegelicht en [verweerder] verweer heeft gevoerd.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens Slotania: mr. Spronk en zijn kantoorgenoot mr. S. Springer;
- [verweerder].
Tevens was aanwezig [A] van Schoonmaakbedrijf [vennootschap] B.V. (hierna: [vennootschap]) met mr. H.J. van Gijssel.
2. De feiten
2.1. [vennootschap] heeft Slotania betrokken in een arbitrageprocedure, waarin zij, kort samengevat, vordert dat Slotania wordt veroordeeld tot betaling van EUR 9.308,54 aan onbetaalde rekeningen en tot betaling van de schade die [vennootschap] stelt te lijden doordat Slotania de werknemer [B] niet van haar heeft overgenomen. De arbitragezaak wordt aan de zijde van Slotania behandeld door mr. S. Springer.
2.2. De hiervoor genoemde arbitrageprocedure wordt gevoerd voor de Raad van Arbitrage voor de Schoonmaak- en Bedrijfsdienstenbranche. [verweerder], voorzitter van deze Raad, is als enig arbiter aangewezen.
2.3. De arbitrage wordt gevoerd volgens het Arbitragereglement voor
Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten.
Volgens artikel 14 b lid 1 van dit reglement kan een arbiter worden gewraakt indien het betrokken lid van de Arbitragecommissie persoonlijk belang bij het geschil heeft, indien hij aan één der partijen in bloedverwantschap of in zwagerschap staat tot in de vierde graad, indien hij commissaris, directielid, werknemer of bewindvoerder van een onderneming is die partij is in de zaak of die in concernverbond is verbonden bij één der partijen in de zaak, of, ten slotte, indien er een hoge graad van vijandschap bestaat tussen het betrokken lid en één der partijen.
In artikel 14 b lid 3 van dit reglement staat vermeld dat over een wraking beslissen de overige leden van de Commissie.
Ten slotte is in artikel 14 b lid 5 opgenomen dat indien een wraking
gegrond wordt verklaard de desbetreffende arbiter vervangen wordt op de wijze als
bedoeld in artikel 10 van het reglement.
2.4. In de arbitrageprocedure heeft [verweerder] in juli 2012 een lijst met vragen
toegezonden aan partijen. De formulering van deze vragen is voor mr. Springer
aanleiding geweest om op 3 augustus 2012 een wrakingsverzoek bij de Raad van
Arbitrage in te dienen.
2.5. Op 15 augustus 2012 heeft [verweerder] op het onder 2.4 vermelde
wrakingsverzoek een zes pagina’s tellende reactie aan partijen toegestuurd, in welke
reactie hij tot de conclusie komt dat op geen enkele wijze is aangetoond dat de
wraking gegrond is.
3. Het verzoek en de gronden daarvan
3.1. Slotania verzoekt, kort gezegd, om haar verzoek tot wraking van
[verweerder] gegrond te verklaren.
3.2. Slotania heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat [verweerder]
bevooroordeeld en dus partijdig is. In dit verband heeft Slotania naar voren gebracht
dat bij haar reeds naar aanleiding van de door [verweerder] gestelde vragen twijfel
bestond over de onpartijdigheid van [verweerder] en dat deze twijfel alleen maar is
toegenomen door de wijze waarop [verweerder] op het door Slotania bij de Raad van
Arbitrage ingediende wrakingsverzoek heeft gereageerd. Het bezwaar van Slotania
is met name gericht op de in de arbitrageprocedure aan de orde zijnde vraag of
sprake is van overgang van onderneming. Volgens Slotania wijzen de door [verweerder] gestelde vragen 2 (vraag over een eerdere mededeling van Slotania
aangaande het in eigen beheer nemen van de schoonmaakwerkzaamheden en over
een brief van 20 juni 2011) en 5 (het verzoek aan [vennootschap] opgave te doen
van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het niet overnemen van de
werknemer) erop dat Van Dunné vooralsnog heeft aangenomen dat hier sprake is
van overgang van onderneming, terwijl deze aanname in strijd is met de heersende
leer. Door in zijn reactie op het wrakingsverzoek niet inzichtelijk te maken waarom
hij deze vragen heeft gesteld bestaat het gerechtvaardigde vermoeden van een
onbegrijpelijke koers waarmee volgens Slotania de partijdigheid is gegeven. Dit wrakingsverzoek is de enige mogelijkheid om nog in te grijpen in de lopende arbitrageprocedure die gelet op de standpunten van [verweerder] een onaanvaardbare kant op lijkt te gaan. Er is geen hoger beroep mogelijk en de gronden voor vernietiging van een arbitraal vonnis zijn beperkt.
Verder heeft [verweerder] volgens Slotania belemmeringen om zijn eigen
bevoegdheid aan te nemen niet (kenbaar) onderzocht, hetgeen het vermoeden van
partijdigheid nog eens versterkt. Daarnaast wijst de wijze van bejegening door
[verweerder] op partijdigheid. Volgens Slotania had [verweerder] in zijn reactie op
het wrakingsverzoek zakelijk moeten motiveren dat het vermoeden van partijdigheid
ongegrond is. Hij heeft zich echter op een naar Slotania (en mr. Springer) toe
denigrerende wijze uitgelaten, hetgeen met zich brengt dat het nooit meer tot een
objectieve beslissing kan komen. Slotania heeft ten slotte naar voren gebracht dat
[verweerder] zelf op het tegen hem gerichte wrakingsverzoek heeft beslist terwijl op
grond van het toepasselijke reglement de wraking moet worden beoordeeld door de
‘overige leden van de commissie’.
4. De reactie van [verweerder]
[verweerder] heeft betwist dat hij partijdig is. Volgens hem had hij toen hij de vragen aan partijen stelde in het geheel nog geen oordeel gevormd. De vragen die hij heeft gesteld wijzen daar volgens [verweerder] ook niet op. De vragen waren neutraal geformuleerd en uitsluitend bedoeld om de standpunten van partijen goed te kunnen begrijpen.
Volgens [verweerder] is hij ook in zijn reactie op het wrakingsverzoek bij de Raad van Arbitrage niet te ver gegaan. In dit verband heeft hij verklaard dat hij ook in die reactie geen inhoudelijk oordeel over de zaak of een beslissing op het wrakingsverzoek heeft gegeven. Volgens [verweerder] heeft hij in zijn reactie uitsluitend uitgelegd waarom hij zich niet als arbiter zal terugtrekken. [verweerder] heeft ten slotte betwist dat hij Slotania dan wel mr. Springer onheus heeft bejegend.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. Naast de in het hiervoor genoemde reglement vermelde gronden voor wraking zijn ook de gronden genoemd in artikel 1033 Rv van toepassing. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een arbiter in de zin van artikel 1033 Rv, dient uitgangspunt te zijn dat een arbiter kan worden gewraakt indien er objectief - dat wil zeggen door de feiten en omstandigheden - gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Bij de beoordeling of er voldoende aanleiding is tot wraking valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn (HR 18 februari 1994, NJ 1994, 765). Daarbij staat voorop dat een arbiter uit hoofde van zijn benoeming en de berusting in die benoeming door partijen moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een arbiter jegens een procespartij voorin¬genomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerecht¬vaardigd is. Het standpunt van een verzoeker te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.2. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de door Slotania geuite vrees dat [verweerder] jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
5.3. De aanvankelijk in haar wrakingsverzoek, zoals voorgelegd aan de Raad van Arbitrage op 3 augustus 2012, aangevoerde grond dat [verweerder] door de vragen die hij heeft gesteld blijk heeft gegeven van vooringenomenheid tegenover Slotania kan de wraking niet dragen. Een arbiter heeft onder meer tot opdracht om teneinde een oordeel te kunnen geven over het aan hem voorgelegde geschil onderzoek te doen naar de feiten en die feiten vast te stellen. Daartoe heeft [verweerder] aan beide partijen een aantal vragen voorgelegd van feitelijke aard. De arbiter heeft een grote mate van vrijheid in de wijze waarop hij zijn feitenonderzoek wil inrichten, zolang hij fundamentele rechtsbeginselen als hoor en wederhoor niet miskent en zakelijk blijft in zijn vraagstelling. Met de door [verweerder] aan beide partijen gestelde vragen is niets mis. Ze zijn feitelijk van aard, zowel naar strekking als naar formulering. Enig vooruitlopen op zijn beslissing dat zou wijzen op vooringenomenheid jegens Slotania valt daarin niet te lezen, ook niet, en anders dan Slotania stelt, dat in het stellen van vraag 5 besloten zou liggen dat [verweerder] al zou hebben beslist dat sprake zou zijn van overgang van een onderneming. Dat kan niet uit die vraag, ook niet in samenhang met andere vragen worden afgeleid.
Zou het hierbij zijn gebleven dan zou het wrakingsverzoek als ongegrond door de voorzieningenrechter zijn afgewezen.
Echter, naar aanleiding van de reactie van [verweerder] van 15 augustus 2012 op dat wrakingsverzoek heeft Slotania haar wrakingsverzoek, zoals bij het thans beoordeelde verzoek van 30 augustus 2012 voorgelegd aan de voorzieningenrechter, uitgebreid met nadere gronden.
Deze houden, samengevat, eerstens in dat [verweerder] het verzoek tot wraking ten onrechte niet heeft voorgelegd aan andere leden van de Commissie of het College van Arbitrage, terwijl Slotania in haar wrakingsverzoek zich richtte tot de Raad van Arbitrage en van die Raad een beslissing vroeg tot schorsing van de procedure in afwachting van de reactie van [verweerder] op haar vraag om binnen twee weken aan haar te berichten of hij zich al of niet vrijwillig terug zou trekken, maar het verzoek tot wraking zelf heeft beoordeeld en zo in strijd heeft gehandeld met het toepasselijk reglement.
Volgens Slotania heeft [verweerder] zich in zijn reactie op het wrakingsverzoek bovendien zonder respect uitgelaten over de gemachtigde van Slotania in de arbitrage en laat hij zich op grievende wijze uit over de opvattingen van Slotania over geschilpunten in de arbitrage en neemt hij daarover in zijn reactie op het wrakingsverzoek standpunten in, terwijl hij op die geschilpunten in zijn uiteindelijk oordeel daarover nog een beslissing zal moeten nemen. Het gaat daarbij om de bevoegdheid van de Raad van Arbitrage en dus van [verweerder] zelf om van het geschil kennis te nemen, de betekenis van Algemene Voorwaarden op dit punt en de toepasselijkheid daarvan in dit geval, de vraag of het geschil door de wederpartij in de arbitrage van thans verzoekster op de juiste wijze aanhangig is gemaakt, de betekenis van een vonnis van een kantonrechter voor de beslissing door [verweerder] en een oordeel over de vraag of een arbitrageinstituut van een belangenorganisatie onafhankelijk is.
5.4. De voorzieningenrechter is met Slotania van oordeel dat [verweerder] niet voldoende zakelijk heeft gereageerd op het eerste wrakingsverzoek, waardoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter het beroep van Slotania op de schijn van vooringenomenheid gegrond is, zodat het verzoek tot wraking gegrond moet worden geoordeeld.
Hoewel [verweerder] steeds stelt dat hij nog geen beslissingen heeft genomen heeft hij in zijn reactie op het eerste wrakingsverzoek op verschillende aan hem voorgelegde geschilpunten, zoals zijn bevoegdheid, de toepasselijkheid en betekenis van bepaalde Algemene Voorwaarden, de betekenis voor zijn beoordeling van een vonnis van een kantonrechter waarop Slotania een beroep heeft gedaan, laten blijken dat hij veel van de standpunten van Slotania tot wraking zoals zij die in de arbitrage inneemt niet deelt. [verweerder] heeft daarbij steeds uitvoerig gemotiveerd waarom die standpunten van thans verzoekster onjuist zijn, zodat het niet vreemd is dat Slotania daaruit opmaakt dat [verweerder] in de door hem nog te nemen beslissingen daarop niet zal (kunnen) terugkomen. Bovendien heeft [verweerder] laten blijken dat hij zich (zeer) gekwetst voelt door uitlatingen in het wrakingsverzoek. Door te verklaren dat hij gekwetst is door het wrakingsverzoek miskent [verweerder] dat het een procespartij vrij staat, indien hij meent dat daarvoor gronden zijn, een arbiter te wraken en de gronden daarvoor op de wijze zoals die hem effectief voorkomt te formuleren. Ten slotte heeft [verweerder] zelf zich zeer laatdunkend uitgelaten over de gemachtigde van Slotania in de arbitrage.
Zo schreef [verweerder] over die gemachtigde onder meer:
- Dit is inderdaad ‘een vraagstuk (met daarbij behorende wettelijke en contractuele regels)’ zoals mr. Springer zegt. Indien hij op de hoogte geweest was van dat vraagstuk, had hij kunnen weten dat in vaste jurisprudentie ….etc;
- Het betoog van mr. Springer valt ook om die reden niet serieus te nemen.
- Op dit punt valt het betoog van mr. Springer nog minder serieus te nemen dan eerder al het geval was.
Gelet op al deze oordelen en de toon waarop [verweerder] heeft gereageerd op het wrakingsverzoek berust de schijn van vooringenomenheid niet alleen op een subjectieve beleving van Slotania, maar kan ook de objectieve waarnemer niet anders dan concluderen dat tenminste die schijn van vooringenomenheid door [verweerder] in zijn reactie op de wraking is opgeroepen.
Bij dit oordeel kan verder buiten beschouwing blijven of [verweerder] ten onrechte zelf een oordeel heeft gegeven over het eerste wrakingsverzoek en het ten onrechte niet heeft voorgelegd aan het daartoe in het reglement aangewezen orgaan.
5.5. De slotsom is dat van gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van [verweerder] in de arbitrage tussen Slotania en [vennootschap] is gebleken, zodat het wrakingsverzoek gegrond zal worden verklaard.
5.6. Voor een kostenveroordeling acht de voorzieningenrechter geen aanleiding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het verzoek tot wraking van arbiter prof. mr. [verweerder] gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2012.?