RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5467 WMO
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], wonende te [plaats], verzoekster,
mede namens haar minderjarige dochter [dochter],
gemachtigde mr. H.M. de Roo,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F. Feldstra.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 9 november 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
1.1 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden
2.1 Verzoekster heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij verblijft in afwachting van haar verblijfsprocedure rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. De tweejarige dochter van verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2 De relatie van verzoekster met de vader van haar dochter is sinds enkele maanden verbroken. Verzoekster en haar dochter wonen tijdelijk bij de ex-schoonmoeder van verzoekster.
2.3 Verzoekster heeft op 10 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor onderdak op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Omdat verzoekster hoogzwanger is en op korte termijn het huis van haar ex-schoenmoeder moet verlaten, heeft zij verzocht om spoedbehandeling.
2.4 Op 17 oktober 2012 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld en daarbij verzocht binnen een week te beslissen op de aanvraag.
2.5 Op 7 november 2012 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, en daarbij tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6 Bij besluit van 9 november 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 11 november 2012 bezwaar gemaakt.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder bij besluit van 11 november 2012 alsnog inhoudelijk heeft beslist op de aanvraag van verzoekster, en dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter vat het verzoek om voorlopige voorziening op als gedaan hangende bezwaar.
3.2 De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekster in afwachting van haar verblijfsrechtelijke procedure rechtmatig verblijf heeft, maar niet behoort tot de kring van rechthebbende als bedoeld in artikel 8 van de WMO. Aan de orde is de vraag of verzoekster op een andere grondslag recht heeft op opvang vanwege de WMO.
3.3 Voor verzoeksters beroep op de rechten van haar dochter als Unieburger in verband met het arrest van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano en het arrest van 15 november 2011 in de zaak Dereci van het Hof van Justitie van de EU (LJN: BP9130 en LJN: BU5953), verwijst de voorzieningenrechter naar de overwegingen terzake in zijn uitspraak van heden, gedaan in de bijstandszaak van verzoekster (AWB 12/5465 WWB). Hieruit volgt dat vooralsnog niet is gebleken van een situatie als bedoeld in voormelde arresten.
3.4 Verzoekster heeft verder een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), mede in verband met het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), het Europees Sociaal Handvest en het VN Vrouwenverdrag. Volgens verzoekster behoren zij en haar dochter tot de groep kwetsbare personen aan wie op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming toekomt.
3.5 Al hoewel de voorzieningenrechter erkent dat verzoekster, die hoogzwanger is, en haar tweejarige dochter behoren tot de groep kwetsbare personen die op grond van artikel 8 van het EVRM recht hebben op bescherming van hun privé- of gezinsleven, kan een beroep op dit artikel in het onderhavige geval vooralsnog niet slagen. Redengevend daarvoor is dat verzoekster gelet op haar omstandigheden in aanmerking kan komen voor een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (RvA) 2005. Gelet hierop is opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) aan te merken als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2 van de WMO. Het ligt dan ook op de weg van verzoekster om haar aanspraak op opvang bij het COA geldend te maken. De voorzieningenrechter verwijst terzake naar onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2011, LJN: BU4375.
3.6 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek, ondanks het gestelde spoedeisende financiële belang, dan ook af.
3.7 Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
Coll.:
SB