RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2135 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de Afdeling Midden Nederland van de Nederlandse Vereniging ter Bescherming van Dieren,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigde mr. A.H. Jonkhoff,
[eiser 1] en [eiser 2],
eisers,
gemachtigde mr. A.H. Jonkhoff,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder,
gemachtigde mr. J.E.W. Tieleman.
Eveneens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de Oranjevereniging Weesp,
gemachtigde H.B. Burggraaf.
Bij brief van 7 april 2001 hebben eisers verweerder namens eiseres verzocht om preventief handhavend op te treden tegen een dreigende overtreding van de Flora- en Faunawet (Ffw).
Bij besluit van 27 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres en eisers om handhavend op te treden tegen de Oranjevereniging Weesp afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit voor zover het de ontvankelijkheid betreft gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres en eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2012. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De Oranjevereniging is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Eveneens is namens de Oranjevereniging aanwezig dr. [A], gedragsbioloog.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Op 7 april 2011 hebben eisers namens eiseres, aan verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het op 30 april 2011 afsteken van vuurwerk door de Oranjevereniging Weesp (hierna: de Oranjevereniging) op het open terrein bij de Nieuwe Agtkant op de Ossenmarkt in Weesp. Eiseres vreest dat door het afsteken van vuurwerk de in de directe omgeving van het ontbrandingspunt broedende vogels verstoord zullen worden.
1.2 Bij het primaire besluit heeft verweerder geconcludeerd dat nu er geen machtiging is overgelegd door eiseres, het er voor moet worden gehouden dat het verzoek om handhaving is gedaan door eisers zelf, zijnde natuurlijke personen. Verweerder heeft het verzoek om handhaving van eisers afgewezen, omdat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan te merken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers, gelijk hij heeft geconcludeerd in zijn besluit op hun verzoek in 2010, vanuit hun woning geen zicht hebben op de vogels die nabij het ontbrandingspunt broeden.
1.3 Eiseres en eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
1.4 Bij uitspraak van 29 april 2011 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat met het overleggen van een machtiging is gebleken dat eisers namens eiseres mochten optreden. Verder heeft de voorzieningenrechter aan verweerder opgedragen de Oranjevereniging een preventieve last onder dwangsom op te leggen terzake van het afsteken van vuurwerk op 30 april 2011. De voorzieningenrechter heeft hiertoe overwogen dat niet is gebleken van voldoende onderzoek naar de effecten van het vuurwerk op de broedende vogels. Hij is vooralsnog van oordeel dat er door het afsteken van het vuurwerk een overtreding van de Ffw zal plaatsvinden.
1.5 Op 29 april 2011 heeft verweerder - ter uitvoering van die uitspraak - aan de Oranjevereniging een last onder dwangsom opgelegd die er toe strekt dat deze op 30 april 2011 (en op 5 mei 2011) geen vuurwerk af mag steken vanaf de Ossenmarkt te Weesp, onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,-. De Oranjevereniging heeft aan de last voldaan en heeft op 30 april 2011 geen vuurwerk afgestoken.
1.6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard met betrekking tot de ontvankelijkheid van eiseres, onder verwijzing naar de ter zitting van de voorzieningenrechter overgelegde machtiging. Vervolgens heeft verweerder de bezwaren inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat hij ten onrechte een last onder dwangsom aan de Oranjevereniging heeft opgelegd, omdat hij op basis van door de Oranjevereniging aangeleverde informatie op 15 juli 2011 van mening is dat ook indien op 30 april 2011 wel vuurwerk was afgestoken, geen overtreding van de artikelen 2 en 11 van de Flora- en Faunawet zou zijn begaan. Uit die documentatie blijkt dat het bij de meeste nesten niet tot broeden is gekomen en dat de meeste nesten zich op 300 meter afstand van het ontbrandingspunt bevonden, aldus verweerder. Uit het onderzoek met betrekking tot het vuurwerk in 2010 dat door de Oranjevereniging is overgelegd, blijkt bovendien dat de vogels die in 2010 broedden in de nabijheid van het ontbrandingspunt geen hinder van het afgestoken vuurwerk hebben ondervonden. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het handhavingsverzoek bij het primaire besluit terecht is afgewezen verder verwezen naar het onderzoek ‘Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen?’ uit 2012, uitgevoerd door Alterra en Sovon Vogelonderzoek Nederland.
1.7 Eiseres en eisers zijn daartegen in beroep gekomen en hebben gemotiveerd betoogd dat wanneer er op 30 april 2011 vuurwerk zou zijn afgestoken de Ffw wel degelijk zou zijn overtreden, zodat verweerder gehouden was om handhavend op te treden. Zij hebben verder nog aangegeven dat er in ieder geval een ontheffingstraject had moeten worden doorlopen op grond van artikel 75 van de Ffw. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben eisers onder meer verwezen naar een aantal politierapporten over de situatie ter plaatse in 2011, naar de rapporten ‘Vuurwerk en Vogels, Afwegingskader voor vergunningverlening ten aanzien van vuurwerkevenementen in en nabij Brabantse Vogelrichtlijngebieden’ en “Vuurwerk en Vogels provincie Utrecht” van het onderzoeksinstituut Alterra.
2. Wettelijk kader
2.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Ffw neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Ingevolge het tweede lid houdt de zorg bedoeld in het eerste lid in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
2.2 Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
2.3 Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Ontvankelijkheid eiseres en eisers
3.1.1 De rechtbank is, met partijen, van oordeel dat eiseres, gelet op haar statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden, is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
3.1.2 Ten aanzien van eisers, overweegt de rechtbank het volgende. Eisers hebben niet voor zichzelf verzocht om handhaving, maar deden dit namens eiseres. Verweerder heeft eisers echter als verzoekers om handhaving aangemerkt, vanwege het ontbreken van een machtiging. Gelet hierop stond voor zowel eiseres als eisers bezwaar open tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek alsnog aan eiseres toegerekend en haar bezwaren tegen de afwijzing daarvan inhoudelijk beoordeeld. Daarbij is verweerder eraan voorbij gegaan dat ook eisers bezwaar hebben gemaakt. Eerst ter zitting heeft verweerder expliciet aangegeven dat hij ook na heroverweging wenst vast te houden aan zijn standpunt dat eisers zelf geen belanghebbende zijn, zodat hij hun bezwaren tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk acht.
3.1.3 De rechtbank overweegt dat nu deze conclusie van verweerder niet uit het bestreden besluit blijkt, sprake is van een motiveringsgebrek. Reeds gelet hierop dient het beroep van eisers gegrond te worden verklaard. Uit oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten aanzien van eisers in stand te laten.
3.1.4 Verweerder heeft zijn conclusie dat eisers geen belanghebbende zijn bij het primaire besluit gebaseerd op de omstandigheid dat eisers te ver van het ontbrandingspunt vandaan zouden wonen en dat de broedvogels die mogelijk hinder ondervinden van het vuurwerk geen ruimtelijke uitstraling op eisers hebben. De door eisers gestelde werkzaamheden die zij vrijwillig uitvoeren, onderscheiden eisers voorts onvoldoende van een willekeurig ander persoon om een rechtstreeks belang bij het primaire besluit aan te nemen, aldus verweerder.
3.1.5 De rechtbank merkt op dat het voor eisers voldoende duidelijk was dat verweerder wenste vast te houden aan zijn standpunt dat zij zelf geen belanghebbende zijn, hoewel dit niet expliciet in het bestreden besluit is vermeld. Eisers hebben verweerders standpunt zowel in bezwaar als ter zitting gemotiveerd bestreden, waarbij zij hebben gewezen op de feitelijke werkzaamheden die zij uitvoeren in Weesp en omgeving. Zij verzorgen onder andere zieke en gewonde vogels. Daarnaast ligt de woning van eisers in de invloedssfeer van de verstoring die optreedt bij de broedvogels door het afsteken van het vuurwerk.
3.1.6 De rechtbank is van oordeel dat eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij dermate dicht bij het ontbrandingspunt wonen dat zij aan de ruimtelijke uitstraling daarvan een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang ontlenen. Evenmin is gebleken dat eisers zicht hebben op het open terrein waar de Oranjevereniging het vuurwerk af wilde steken. Hoewel duidelijk is dat eisers zich het lot van de (broedende) vogels zeer aantrekken, is dat niet voldoende om te komen tot een rechtens relevant rechtstreeks belang bij het primaire besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaren daartegen. Gelet hierop zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten aanzien van eisers in stand laten.
3.2 Procesbelang eiseres
3.2.1 Nu het vuurwerkevenement zou plaatsvinden op een datum gelegen in het verleden en dit uiteindelijk niet plaats heeft gevonden vanwege de opgelegde last onder dwangsom, dient de rechtbank ambtshalve de vraag aan de orde te stellen of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
3.2.2 Eiseres heeft aangevoerd dat zij belang houdt bij een uitspraak over het bestreden besluit, omdat zij vreest dat de Oranjevereniging op basis van het bestreden besluit ruimte zal zien opnieuw vuurwerk af te steken in de nabijheid van broedende vogels. Dat de Oranjevereniging voornemens is om op Koninginnedag 2013 weer vuurwerk af te steken blijkt onder andere uit een bericht in de kabelkrant van Weesp van 13 augustus 2012.
3.2.3 Ter zitting heeft de Oranjevereniging desgevraagd bevestigd voornemens te zijn op 30 april 2013 op die locatie vuurwerk af te gaan steken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres belang heeft bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit, nu die inhoudelijke beoordeling betrokken kan worden bij toekomstige besluitvorming over het toestaan van een vuurwerkevenement op de Nieuwe Agtkant in Weesp.
3.3 Ten aanzien van het handhavingsverzoek
3.3.1 De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder, na heroverweging, terecht heeft vastgehouden aan zijn weigering om handhavend op te treden tegen de Oranjevereniging terzake van het afsteken van vuurwerk op 30 april 2011, omdat geen overtreding van een wettelijk voorschrift was te verwachten. Verweerder heeft voor zijn besluitvorming zelf geen onderzoek ter plaatse (doen) verrichten, maar heeft zich voor deze conclusie voornamelijk gebaseerd op het op 15 juli 2011 door de Oranjevereniging overgelegde schrijven van
[A], in samenhang met het onderzoek van dezelfde [A] uit 2010.
3.3.2 De rechtbank overweegt in dit kader het volgende. Ter zitting is gebleken dat het rapport over de effecten van het vuurwerk van de Oranjevereniging in 2010 een onvolledig beeld schetst van de aanwezige nesten en de effecten die het vuurwerk daarop heeft gehad. [A] heeft immers ter zitting verklaard dat hij pas in een laat stadium, op 29 april 2010, door de Oranjevereniging is benaderd met de vraag om onderzoek te verrichten. Hij heeft voorts aangegeven dat hij waarschijnlijk niet alle nesten in de omgeving van het ontbrandingspunt heeft kunnen lokaliseren. De rechtbank stelt verder vast dat niet alle door eisers gesignaleerde nesten in 2010, zoals deze zijn vermeld op het door politieagenten in Weesp op 30 april en 1 mei 2010 getekende kaartje, in de rapportage van [A] worden besproken, terwijl de aanwezigheid van die door eisers genoemde nesten niet door verweerder is betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit rapport geen volledige inventarisatie van de effecten van het vuurwerk op aanwezige broedende vogels in 2010 biedt. Voor zover verweerder het advies van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van 2 juli 2010 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, zoals is gesteld ter zitting, heeft dat advies dezelfde beperkte waarde nu DLG geen eigen onderzoek heeft verricht maar is uitgegaan van de gebrekkige bevindingen van [A]. In zijn brief van 26 april 2011 aan de Oranjevereniging heeft verweerder aangegeven dat DLG op basis van het onderzoek in 2010 niet kon concluderen of het vuurwerk niet verstorend zou werken en dat DLG verder de volledigheid van het onderzoek en de onafhankelijkheid van de onderzoekers in twijfel trok. Tevens is een duidelijk stappenplan geschetst voor de wijze van monitoren in het licht van de zorgplicht die op de Oranjevereniging rust.
3.3.3 Ten aanzien van het onderzoek dat [A] in 2011 heeft verricht, overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat dit onderzoek naar de effecten op broedende vogels is niet voltooid, aangezien er in 2011 - ten gevolge van de uitspraak van de voorzieningenrechter - geen vuurwerk is afgestoken. Dit beperkt zich dan ook tot een risico-inschatting. De rechtbank merkt op dat er in het rapport over 2011 deels aansluiting is gezocht bij de bevindingen in 2010. Verder worden de bevindingen van eiseres met betrekking tot aangetroffen nesten in 2011 besproken, waarbij vooral is ingegaan op de gebreken die zouden kleven aan die inventarisatie, zonder dat er evenwel een kenbare eigen (gedetailleerde) inventarisatie van de bestaande nesten in de risicozone wordt gegeven. In de conclusies van het rapport voor 2011 staat dat het vuurwerk naar verwachting geen of een minimale verstoring van broedvogels teweeg zal brengen.
3.3.4 De rechtbank vermag niet in te zien welke waarde de rapportage ‘Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen’ over de effecten van het geluid van autoraces op een aantal broedterritoria, heeft voor de beantwoording van de vraag of het incidenteel afsteken van professioneel vuurwerk een verstorend effect heeft op de in de directe omgeving van het ontbrandingpunt broedende vogels. Als er een dergelijke relevantie is, heeft verweerder die onvoldoende concreet gemaakt.
3.3.5 Verweerder heeft geen eigen onderzoek laten verrichten naar het risico van overtreding van de Ffw. Hij heeft zich uitsluitend gebaseerd op gebrekkig en incompleet onderzoek uit 2010 en 2011, waarbij hij evenmin (kenbaar) heeft getoetst of het stappenplan is gevolgd voor het monitoren van broedende vogels voorafgaand aan het vuurwerk. Ook blijkt niet (kenbaar) dat hij acht heeft geslagen op - en consequenties heeft verbonden aan - de bevindingen van DLG ten aanzien van het onderzoek in 2010. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat zelfs de verstoring van één nest als overtreding van de Ffw moet worden aangemerkt, terwijl die mogelijkheid in het rapport van 2011 expliciet opengelaten wordt. Gelet op zijn controlerende en toezichthoudende taken mocht er van verweerder, na een gemotiveerd verzoek om handhaving wegens dreigende overtreding van de Ffw, worden gevergd dat hij niet zou volstaan met beoordeling van de bevindingen van [A], zoals deze hem zijn aangeleverd.
3.3.6 De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, gelet op het vorenstaande, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en evenmin deugdelijk is gemotiveerd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
3.4 Rechtsgevolgen bestreden besluit
3.4.1 De rechtbank ziet, mede uit oogpunt van finale geschilbeslechting, aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden nu het niet aannemelijk is, gelet op het verhandelde ter zitting, dat er alsnog meer informatie beschikbaar zal komen omtrent de situatie op 30 april 2011, op grond waarvan alsnog deugdelijk onderzoek zal kunnen plaatsvinden.
3.4.2 De rechtbank overweegt in dit verband dat zij het onderzoek zoals dat door eiseres is verricht - onder andere het verslag van de bevindingen van politieagente [B] van 6 april 2011 - eveneens onvoldoende acht om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake zou zijn geweest van overtreding van de Ffw indien vuurwerk zou zijn afgestoken. Uit het verslag van [B] blijkt enkel dat er zich in de directe nabijheid van het ontbrandingspunt nesten en broedende vogels bevonden, niet dat er daadwerkelijk sprake was van een (concrete verwachting van) verstoring van deze nesten. Daarnaast heeft die inventarisatie op 6 april 2011, dus bijna een maand voor het geplande vuurwerk op 30 april 2011, plaatsgevonden. Ook de bevindingen van eisers uit 2010, waar eiseres naar heeft verwezen, zijn onvoldoende, nu daarin vooral eigen waarnemingen en aannames van eisers en de door hen ingeschakelde politieagenten zijn weergegeven. Er is daarbij bijvoorbeeld geen verslag van monitoring van de nesten opgenomen, waardoor niet inzichtelijk is gemaakt of er daadwerkelijk nesten blijvend zijn verstoord door aan vuurwerk toe te rekenen omstandigheden. De rapporten ‘Vuurwerk en vogels, Afwegingskader voor vergunning-verlening ten aanzien van vuurwerkevenementen in en nabij Brabantse Vogelrichtlijn-gebieden’ en ‘Vuurwerk & Vogels provincie Utrecht, Afwegingskader voor vergunning-verlening ten aanzien van vuurwerkevenementen in en nabij Utrechtse Vogelrichtlijn-gebieden inclusief twee casestudies’ die eiseres heeft overgelegd, kunnen evenmin tot deze conclusie leiden, reeds omdat deze rapportages zien op zogeheten Natura 2000-gebieden, zonder dat eiseres afdoende heeft toegelicht waarom de daarin verwoorde conclusies ook gehanteerd kunnen worden voor de broedende vogels in een verstedelijkte omgeving als de Ossenmarkt in Weesp.
3.4.3 De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande aanleiding om verweerder niet op te dragen opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen, maar om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven.
4. Conclusie
4.1 De rechtbank zal de beroepen van eiseres en eisers, gelet op het vorenstaande, gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Zij zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand laten.
4.2 De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van het geding. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, € 437,- per punt).
4.3 Tevens dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb het door eiseres en eisers gezamenlijk betaalde griffierecht te vergoeden.
Ten overvloede
Ter informatie van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op. Het komt de rechtbank voor dat het voor alle partijen, met het oog op de toekomst, wenselijk zou zijn om op basis van het door verweerder opgestelde monitoringplan zorgvuldig onderzoek te (doen) verrichten naar het risico van een overtreding van de Ffw bij het afsteken van vuurwerk, inclusief het vooraf afstemmen wie in opdracht van welke partij dat onderzoek zou moeten uitvoeren. De rechtbank wijst in dit kader op de brief die verweerder op 22 december 2010 heeft gestuurd aan het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Weesp, waarin verweerder de zorgplicht die voortvloeit uit artikel 2 van de Ffw nader heeft geconcretiseerd, onder andere door te stellen dat een natuurwaardenonderzoek noodzakelijk is en dat er een effectenstudie dient te worden uitgevoerd.
Het is aan verweerder om uit hoofde van zijn controlerende en toezichthoudende taak zeker te stellen dat er adequaat en tijdig onderzoek wordt verricht naar de vraag of overtreding van de Ffw wordt voorkomen. Gelet op de gang van zaken in 2010 en 2011 ligt het minder in de rede dat verweerder daarvoor eerst een verzoek om handhaving van derden afwacht.
Indien verweerder, zoals ter zitting is bepleit, ruimte aanwezig acht voor het verlenen van een ontheffing op voet van artikel 75 van de Ffw, gelet op eventueel wetenschappelijk onderzoek dat verricht zou kunnen worden naar deze materie, zal daartoe eerst een aanvraag bij verweerder moeten worden ingediend. Van een dergelijke aanvraag is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart de beroepen van eisers en eiseres gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres en eisers het door hen betaalde griffierecht van € 310,- (zegge: driehonderd en tien euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan eiseres en
eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 december 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB