ECLI:NL:RBAMS:2012:BY9803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2787
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van recht op reiskostenvergoeding na functiewijziging en salarisverhoging

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, tot 1 oktober 1991 een tegemoetkoming in de reiskosten ontvangen op basis van de Reiskostenverordening forensen. Na een wijziging van de regeling is haar recht op deze tegemoetkoming stopgezet bij een salarisverhoging naar schaal 11 op 1 januari 2005. Eiseres heeft in oktober 2011 verzocht om herleving van haar recht op reiskostenvergoeding op basis van het Overgangsbesluit, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat noch de tekst van de relevante bepalingen, noch de toelichting hierop aanknopingspunten biedt voor de herleving van het recht op tegemoetkoming in de reiskosten. Eiseres voldeed niet langer aan de voorwaarden van het Overgangsbesluit na haar salarisverhoging en viel niet meer onder de bestaande situaties die onder de eerbiedigende werking van het overgangsrecht vallen. De rechtbank concludeert dat het recht op reiskostenvergoeding op basis van de oude regeling niet kan herleven, wat in lijn is met de bedoeling van de wetgever. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2787
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. L. van Dijk,
en
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Centrum van de Gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. L. Stové en mr. M. Smit.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2012 (het primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het bij artikel 9.8 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) opgenomen Overgangsbesluit reiskosten woon-werkverkeer (Overgangsbesluit) afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is met ingang van 3 januari 1976 in dienst van de gemeente Amsterdam en tewerkgesteld bij Stadsdeel Centrum.
1.2. Eiseres heeft tot 1 oktober 1991 een tegemoetkoming in de reiskosten ontvangen op grond van de toen geldende Reiskostenverordening forensen.
1.3. Met ingang van 1 oktober 1991 is de reiskostenregeling gewijzigd. Bij deze wijziging is een overgangsregeling opgenomen, te weten het Overgangsbesluit. Eiseres, op 30 september 1991 ingeschaald in een functie in salarisschaal 8 en woonachtig buiten de gemeente Amsterdam, heeft vanaf dat moment een tegemoetkoming in de reiskosten ontvangen op grond van het Overgangsbesluit.
1.4. Op 1 januari 2005 werd eiseres bevorderd naar salarisschaal 11 en is haar salaris aan deze schaal aangepast. De tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Overgangsbesluit is per datum bevordering stopgezet. Vanaf dat moment heeft eiseres een reiskostenvergoeding ontvangen op grond van de toen geldende regeling (met ingang van 2008: artikelen 9.2 en 9.3 van de NRGA).
1.5. Naar aanleiding van een reorganisatie, waarbij haar functie is komen te vervallen, heeft eiseres gesolliciteerd op een lager ingeschaalde functie. In dit kader werd eiseres vanaf 1 april 2011 geplaatst in een functie in salarisschaal 10A en is haar salaris aan deze schaal aangepast.
1.6. In oktober 2011 heeft eiseres verzocht om herleving van haar recht op tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Overgangsbesluit. Bij het primair besluit is dit verzoek door verweerder afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar conform het advies van de bezwaaradviescommissie ongegrond verklaard.
2. Standpunten partijen
2.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak meer kan maken op een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Overgangsbesluit.
De bedoeling van overgangsrecht verzet zich ertegen om de bepalingen uit het Overgangsbesluit te doen herleven en de oude regels van toepassing te laten zijn.
2.2. Eiseres heeft aangevoerd dat de door verweerder gekozen uitleg en toepassing van het Overgangsbesluit op geen enkele wijze worden ondersteund door de tekst van het Overgangsbesluit. Omdat eiseres voldoet aan de definitie van betrokkene, zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Overgangbesluit, komt zij in aanmerking voor een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van de oude regeling. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een financieel belang heeft bij een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van de oude regeling, omdat de huidige reiskostenvergoeding niet kostendekkend is.
3. Wettelijk kader en regelgeving
3.1. Artikel 9.8 van de NRGA bepaalt - voor zover hier relevant - dat er een Overgangsbesluit is voor ambtenaren die op 30 september 1991 een tegemoetkoming in de reiskosten ontvingen op grond van de Reiskostenverordening forensen.
3.2. Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, van het Overgangsbesluit wordt verstaan onder betrokkene: de ambtenaar die op 30 september 1991 recht had op een tegemoetkoming op grond van de Reiskostenverordening forensen dan wel in de toenmalige artikelen 864 en 865 ARA en die recht heeft op een salaris van een salarisschaal, waarvan het maximum gelijk is aan of lager dan het maximum van salarisschaal 10A dan wel, wiens functie is gesalarieerd naar een of meer bedragen, het bedoelde maximum niet te boven gaande en die:
1° zijn woonplaats heeft buiten de gemeente Amsterdam;
2° zijn woonplaats heeft in Amsterdam en zich bij zijn dagelijkse woon-werkverkeer moet verplaatsen door meer dan drie zones van het openbaar vervoer;
3° buiten Amsterdam zijn functie pleegt te vervullen.
3.3. Op grond van artikel 2 van het Overgangsbesluit heeft de betrokkene recht op een tegemoetkoming in reiskosten berekend naar de tarieven, geldende op 30 september 1991 voor de meest gebruikelijke of goedkoopste wijze van openbaar vervoer.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met ingang van 1 april 2011 geen aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Overgangsbesluit. De vraag ligt voor of het recht van eiseres op reiskostenvergoeding op basis van de oude regeling, op het moment dat zij als gevolg van een functiewijziging in een lagere salarisschaal belandt, kan herleven.
4.2. Noch de tekst van artikel 9.8 van de NRGA en de relevante bepalingen uit het Overgangsbesluit, noch de toelichting bij deze bepalingen, bieden aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag of het recht op een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van de oude regeling kan herleven. In het Overgangsbesluit is evenmin een bepaling opgenomen die ziet op de situatie van eiseres waarbij sprake is van een wijziging in salariëring. Niet is gebleken dat hierover in de NRGA of in andere regelgeving nadere invulling aan het Overgangsbesluit is gegeven. Bij uitleg van het Overgangsbesluit komt aan verweerder dan ook geen beoordelingsvrijheid toe. Het gaat om een, uiteindelijk aan de rechter voorbehouden, uitleg van een wettelijke bepaling. De rechtbank sluit hierbij aan bij het doel van de overgangsregeling.
4.3. Om aan te sluiten bij het doel van het Overgangsbesluit zal de rechtbank eerst in algemene zin ingaan op de bedoeling van overgangsrecht.
4.4. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid geldt dat nieuwe wet- of regelgeving onmiddellijke werking heeft, hetgeen wil zeggen dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechten en rechtsbetrekkingen. Bij de nieuwe regeling kunnen voorschriften van overgangsrecht worden gegeven met een temporele (de tot het moment van wetswijziging geldende regelgeving blijft voor een bepaalde categorie betrokkenen nog enige tijd gelden) of een eerbiedigende werking (de tot het moment van wetswijziging geldende regelgeving blijft van kracht voor een bepaalde categorie betrokkenen). Zie in gelijke zin de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 22 februari 2005, LJN: AS8451 en 19 juni 2009, LJN: BJ1610, te vinden op www.rechtspraak.nl.
4.5. Bij wijziging van regelgeving gaat het met name om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Deze beginselen brengen mee dat bij nieuwe (gewijzigde) wetgeving oude gevallen dienen te worden gespaard. Dat wordt bereikt door de voorheen geldende regeling van toepassing te laten blijven op de oude gevallen. De nieuwe regeling heeft dan ten aanzien van die oude gevallen eerbiedigende werking; het oude recht geldt voor bestaande gevallen nog enige tijd.
4.6. De rechtbank overweegt dat het college van burgermeesters en wethouders van de gemeente Amsterdam in dit geval heeft gekozen om de tegemoetkoming in de reiskosten op 1 oktober 1991 met onmiddellijke ingang af te schaffen, met dien verstande dat daarbij in overgangsrecht met eerbiedigende werking is voorzien. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat - materieel gezien - het recht op een tegemoetkoming in de reiskosten op basis van de oude regeling in beginsel is ontnomen aan hen wier recht hierop is ontstaan op of na
1 oktober 1991 en voorts dat op en na 1 oktober 1991 geen recht op tegemoetkoming in de reiskosten op basis van oude regeling meer kon ontstaan.
4.7. In het geval van eiseres voldeed zij met de salarisverhoging per 1 januari 2005 niet langer aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het overgangsrecht. Eiseres was immers niet langer als betrokkene in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van het Overgangsbesluit aan te merken. Op dat moment behoorde eiseres niet meer tot de bestaande situaties of gevallen die onder de eerbiedigende werking van het overgangsrecht vallen.
4.8. Gelet op de voorgaande overwegingen over het overgangsrecht in het algemeen, en over de beoogde werking van het Overgangsbesluit in het bijzonder, is de rechtbank van oordeel dat het recht op tegemoetkoming in de reiskosten op basis van oude regeling niet kan herleven. Deze uitleg strookt met de bedoeling van de wetgevende instantie. Het doel van het Overgangsbesluit was immers om het recht, zoals dit gold tot 1 oktober 1991, enkel nog van toepassing te achten op bestaande situaties of gevallen. Niet was beoogd om nieuwe gevallen onder de werking van het oude recht te laten vervallen.
4.9. Uit het voorgaande kan niet de conclusie volgen dat verweerder het Overgangsbesluit niet juist heeft uitgelegd en toegepast. Voor zover eiseres heeft willen aanvoeren dat deze uitleg en toepassing voor haar zeer onbillijk uitwerken, overweegt de rechtbank dat hiervan niet is gebleken. Met haar sollicitatie naar een hoger ingeschaalde functie is eiseres zelf uit de - beschermende werking van de - overgangsregeling gestapt.
De enkele omstandigheid dat eiseres met ingang van 1 april 2011 weer in een lagere schaal is geplaatst, maakt niet dat zij opnieuw onder het toepassingsbereik van het Overgangsbesluit valt. Eiseres had er ook niet op mogen vertrouwen dat haar oude recht zou herleven. Van een schending van het rechtszekerheidsbeginsel is niet gebleken.
4.10. De conclusie is dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.11. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.T. Salden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2012.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB