ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/670896-12 (schorsingsverzoek)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schorsingsverzoek voor minderjarige verdachte in strafzaak

Op 19 november 2012 heeft de kinderrechter/rechter-commissaris in de Rechtbank Amsterdam, mr. R. van de Water, het schorsingsverzoek van een 15-jarige verdachte toegewezen. De kinderrechter heeft hierbij verschillende factoren in overweging genomen, waaronder de leeftijd van de verdachte, zijn beperkte rol in de zaak, en de kans op recidive door detentie. De verdachte is betrokken bij een ernstige zaak, maar de kinderrechter oordeelt dat detentie niet in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige is. De verdachte volgt momenteel een behandeling bij Punt P en is bezig met zijn VMBO-T examen. Detentie zou niet alleen zijn behandeling onderbreken, maar ook de kans op criminele besmetting vergroten.

De kinderrechter heeft benadrukt dat bij minderjarige verdachten altijd een individuele afweging moet worden gemaakt. In dit geval is het belang van de minderjarige, zoals vastgelegd in artikel 3 van het IVRK, de eerste overweging. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het maatschappelijk belang bij voorlopige hechtenis ligt in de geschokte rechtsorde, maar dat dit niet automatisch betekent dat detentie de beste optie is voor de verdachte. De kinderrechter heeft de mogelijkheid van nachtdetentie overwogen, maar deze bleek niet haalbaar onder de aangescherpte vereisten.

De beslissing om het schorsingsverzoek toe te wijzen is genomen met de overweging dat de verdachte, ondanks zijn betrokkenheid bij een ernstig feit, nog steeds een first offender is en dat zijn ontwikkeling en behandeling voorop moeten staan. De kinderrechter heeft de beslissing om te schorsen ook gekoppeld aan de noodzaak om de verdachte snel duidelijkheid te geven over zijn straf, los van de behandeling van meerderjarige medeverdachten. De kinderrechter heeft de schorsing met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd opgelegd, met de mededeling aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 13/670896-12
Heden, 19 november 2012, is voor mr. R. van de Water, kinderrechter als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de hierboven vermelde recht¬bank, bijgestaan door M.E. Langewisch, griffier, verschenen de verdachte………
Beslissing:
De kinderrechter/rechter-commissaris schorst verdachte met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd en deelt dit aan verdachte mee.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek wordt het volgende overwogen.
Anders dan de medeverdachte van medeplichtigheid aan de overval, heeft verdachte er voor gekozen zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Nu er mede op basis van de verklaring van deze medeverdachte sprake is van ernstige bezwaren voor betrokkenheid bij een zeer ernstig feit is de primaire reactie meestal voorlopige hechtenis. Echter, ingevolge artikel 493 Sv en artikel 37 IVRK, dient bij minderjarige verdachten voorlopige hechtenis een ultimum remedium te zijn en dan ook nog eens van een zo kort mogelijke duur. Op basis van artikel 3 IVRK dient bij iedere beslissing ten aanzien van minderjarigen het belang van de minderjarige de eerste overweging te zijn. Het maatschappelijk belang bij toepassing van voorlopige hechtenis is gelegen in de geschokte rechtsorde dat een 15 jarige blijkbaar er voor heeft gekozen om behulpzaam te zijn bij de voorbereiding op een gewapende overval. Het belang van de minderjarige verdachte bij schorsing is gelegen in de voortzetting van zijn behandeling bij Punt P, het behalen van zijn examen VMBO-T en het voorkomen van criminele besmetting in detentie.
Uit diverse wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat met name bij nog niet verharde minderjarigen detentie met enige terughoudend dient te worden toegepast indien de ernst van het feit en/of een beperkte betrokkenheid van de verdachte daar aanleiding toe geeft. Bij deze groep is de kans op verdere criminele besmetting door een negatieve peergroup in detentie aanzienlijk.
Opsluiting in detentie wordt niet alleen niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte geacht, maar ook niet in het belang van de maatschappij. De kans op recidive zal bij een langer contact met de negatieve peergroup naar alle waarschijnlijkheid immers toenemen. Ook het onderbreken van de behandeling bij Punt P en het niet behalen van het eindexamen zal de kans op verder afglijden vergroten. Middels nachtdetentie kan de schoolgang en de behandeling eventueel worden gewaarborgd, maar daar komt verdachte in de fase van bewaring op basis van de aangescherpte vereisten niet in aanmerking. Uiteraard verdient verdachte bij een bewezenverklaring een (flinke) straf, doch het is uiteindelijk aan de zittingsrechter om te bepalen wat de meest passende straf dient te zijn. De kinderrechter/rechter-commissaris wil/mag niet op deze straf vooruit lopen door nu al uit te gaan van detentie. Voorlopige hechtenis is immers niet bedoeld als voorschot op de op te leggen straf en dient ingevolge artikel 493 SV en 37 IVRK met de nodige terughoudendheid te worden toegepast. De keerzijde van deze medaille is overigens wel dat een schorsing ook geen voorschot is op de eindbeslissing. Het staat de zittingsrechter dan ook vrij om ondanks een schorsing alsnog een detentiestraf op te leggen. Bij de beslissing tot schorsing heeft de kinderrechter/rechter-commissaris meegewogen dat er middels de opgelegde avondklok sprake is van een vorm van beperking van bewegingsvrijheid die door verdachte als een straf zal worden ervaren.
Alles afwegende is de kinderrechter/rechter-commissaris van oordeel dat het schorsingsverzoek dient te worden toegewezen op de navolgende gronden: de leeftijd van verdachte (15 jaar); de beperkte rol van de verdachte; de kans op verhoging van recidive door detentie; de schoolgang van verdachte en de behandeling bij Punt P. Bij deze beslissing heeft de kinderrechter/rechter-commissaris ook meegewogen dat verdachte is veroordeeld voor een inbraak (gepleegd op 30 april 2012). Voor de onderhavige zaak is verdachte min of meer first offender.
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat bij iedere minderjarige verdachte steeds een individuele afweging dient te worden gemaakt waarbij er uiteraard ook ruimte kan zijn om ondanks de artikelen 493 Sv, 3 en 37 IVRK de minderjarige wel voorlopig te hechten. Ten aanzien van deze verdachte valt deze afweging echter in het voordeel van een schorsing uit, nu een schorsing het meeste recht doet aan artikel 3 IVRK.
De kinderrechter/rechter-commissaris wil het openbaar ministerie in overweging geven de behandeling ter zitting van deze verdachte los te koppelen van de behandeling ter zitting van de grotendeels meerderjarige medeverdachten. Naar het zich laat aanzien zal die behandeling ter zitting vanwege onderzoekshandelingen nog enige tijd op zich laten wachten, terwijl het van belang is dat verdachte middels lik op stuk snel krijgt te horen wat zijn staf zal zijn. Daarnaast wordt het ook vanuit pedagogisch oogpunt niet wenselijk geacht om verdachte gelijktijdig met de volwassen medeverdachte te berechten.
Waarvan proces-verbaal.