ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ1030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
532332 KG RK 12-3188 (beslagrekest)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van beslagrekest en voorwaarden voor zekerheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2012 uitspraak gedaan in een kort geding betreffende een beslagrekest. De rechtbank heeft de vordering van de verzoeker tot een bedrag van €169.000,-- toegewezen en verleent voorwaardelijk verlof tot het opleggen van beslag op onroerende zaken. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank 's-Gravenhage, die de behandeling van het rekest heeft overgedragen aan de rechtbank Amsterdam. De behandelend rechter, mr. R.H.C. Jongeneel, heeft in deze zaak als rechter-plaatsvervanger opgetreden.

De verzoeker baseert zijn vordering op onrechtmatig procederen door de gedaagde. De rechtbank overweegt dat er sprake kan zijn van onrechtmatig procederen als de vordering evident ongegrond is. Dit kan het geval zijn wanneer de eiser feiten en omstandigheden aanvoert waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of wanneer hij stellingen naar voren brengt waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechtbank benadrukt dat bij het aannemen van misbruik van procesrecht terughoudendheid geboden is, gezien het recht op toegang tot de rechter dat gewaarborgd is door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter heeft de vordering begroot op €169.000,- en verleent verlof tot het leggen van beslag op onroerende zaken, met de voorwaarde dat er zekerheid wordt gesteld voor schade die door het beslag kan worden veroorzaakt. De rechtbank bepaalt dat de zekerheid moet worden gesteld in de vorm van een bankgarantie of storting in depot bij een notaris of advocaat, en dat het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld is vastgesteld op €8.500,-. De rechtbank wijst af wat meer of anders is verzocht. De beslissing is genomen met inachtneming van de wederzijdse belangen van partijen, waarbij de voorzieningenrechter concludeert dat het leggen van beslag op onroerende zaken gerechtvaardigd is onder de gestelde voorwaarden.

Uitspraak

Gezien aangehecht beslagrekest inzake [namen partijen]
Beoordeling
Op verzoek van de rechtbank ’s-Gravenhage is de behandeling van dit rekest overgenomen door de rechtbank Amsterdam, nu gerekwestreerde bij de rechtbank ’s Gravenhage werkzaam is geweest. De rechtbank Amsterdam heeft mr. R.H.C. Jongeneel aangewezen als behandelend rechter, die op grond van art. 40 Wet op de rechterlijke organisatie van rechtswege rechter-plaatsvervanger is in de rechtbank ’s Gravenhage en in deze zaak als zodanig optreedt.
De door [verzoeker] gestelde vordering is gebaseerd op onrechtmatig procederen door [gedaagde]. Daarvan is sprake als het instellen van de vordering door [gedaagde], gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353 en HR 6 april 2012, LJN BV7828, NJ 2012, 233).
In dit geval wordt de evidente ongegrondheid van de vordering door [verzoeker] afgeleid uit het feit dat het hof ’s-Gravenhage bij arrest van 23 juni 2009 bewezen heeft geacht dat [gedaagde] met mr. Smit en andere advocaten in de Chipshol een telefoongesprek heeft gevoerd. Het feit dat het hof dat in dat geding bewezen heeft geacht (behoudens tegenbewijs), brengt anders dan [verzoeker] kennelijk meent nog niet zonder meer mee dat dit voortaan ook in andere procedures als vaststaand moet worden aangenomen. Daarom kan ook niet bij voorbaat worden gezegd dat op grond van genoemd arrest het gestelde misbruik van procesrecht door het door [gedaagde] aanspannen van de procedure tegen [verzoeker] vaststaat.
Het tegendeel staat echter evenmin vast. [verzoeker] zal in zijn geding tegen [gedaagde] bij betwisting - die mag worden verwacht - moeten aantonen dat de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden en dat de vordering van [gedaagde], die uitgaat van het tegendeel, naar [gedaagde] moest beseffen daarom evidente ongegrond was. Op de vraag of dit bewijs geleverd kan worden, kan in het kader van de beoordeling van de summiere deugdelijkheid van de vordering niet vooruit worden gelopen. Nu de vordering - indien dit bewijs geleverd wordt - in beginsel toewijsbaar is, is de vordering summierlijk deugdelijk.
Wel speelt een rol dat de uitkomst van de hiervoor bedoelde bewijslevering onzeker is. Zowel toewijzing als afwijzing van de vordering is zeer wel denkbaar.
[verzoeker] heeft een rechtens te respecteren belang om zekerheid te zoeken voor de executie van zijn vordering, indien deze wordt toegewezen. Daar staat tegenover dat als de vordering wordt afgewezen, [verzoeker] aansprakelijk zal zijn voor door het beslag geleden schade. Dit is een risico-aansprakelijkheid.
Afweging van de voornoemde wederzijdse belangen leidt er toe dat het verlof tot het leggen van beslag op roerende zaken als disproportioneel zal worden afgewezen; het leggen van beslag op de onroerende zaak zal worden toegestaan onder de voorwaarde dat voor de schade die door het beslag kan worden veroorzaakt zekerheid wordt gesteld als bedoeld in art. 701 Wetboek van burgerlijke rechtvordering (Rv.). Het bedrag waarvoor zekerheid zal moeten worden gesteld wordt vastgesteld op € 8.500,-. Dit is gebaseerd op de te verwachten kosten van een bankgarantie gedurende enige jaren voor het beslagen bedrag. In afwijking van art. 6:51 Burgerlijk Wetboek (BW) zal worden bepaald dat slechts zakelijke zekerheid mag worden gesteld in de vorm van een bankgarantie of storting van een bedrag in depot bij een notaris of advocaat.
De voorzieningenrechter wijst erop dat volgens artikel 701 lid 2 Rv de zekerheid voor of bij betekening van het beslagexploit aan de beslagene moet worden aangeboden.
Wat de begroting van de vordering betreft geldt het volgende. Het verlof wordt verleend voor de gestelde kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 50.000.
De gestelde inkomensderving bedraagt € 300.000 voor een periode van zeven jaar (2006 t/m 2012). Ten aanzien van het ontslag bij het Advocatenblad en het tijdschrift Advocatie is niet gesteld dat dit verband houdt met het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Ten aanzien van Memory Productions en De Brauw Blackstone Westbroek wordt dit wel gesteld. Ook als daarvan uit wordt gegaan is niet aannemelijk dat over de volle periode inkomensderving zal worden toegewezen, aangezien van [verzoeker] gezien zijn verplichting tot schadebeperking mag worden verwacht dat hij vervangende werkzaamheden zoekt. Voorshands neemt de voorzieningenrechter aan dat de gestelde inkomensderving in ieder geval niet langer dan twee jaar na het onrechtmatig handelen voor rekening van [gedaagde] zal komen. Dit deel van de vordering zal daarom worden begroot op € 80.000,-.
Voor de immateriële schade wordt geen beslagverlof verleend; de omvang en het causaal verband tussen de gestelde schade en het gestelde onrechtmatig handelen zijn te onzeker om aan te nemen dat deze vordering summierlijk deugdelijk is. De vordering wordt dus begroot op € 130.000,-, waarop de gebruikelijke toeslag voor rente en kosten wordt toegepast, zodat de vordering in totaal wordt begroot op € 169.000,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter
begroot de vordering op € 169.000,-,
verleent verlof tot het leggen van beslag op onroerende zaken zoals verzocht,
verbindt aan dit verlof op de voet van art. 701 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering de voorwaarde dat tot een bedrag van € 8.500 zekerheid wordt gesteld voor schade die door het beslag kan worden veroorzaakt,
bepaalt dat slechts zakelijke zekerheid mag worden gesteld in de vorm van een bankgarantie of storting van genoemd bedrag in depot bij een notaris of advocaat,
bepaalt dat de gestelde zekerheid dient te worden gehandhaafd tot zich een van de volgende gevallen voordoet:
- de vordering van [verzoeker] is toegewezen bij vonnis/arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan,
- de vordering van [verzoeker] is afgewezen bij vonnis/arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en [gedaagde] verklaart schriftelijk door het beslag geen schade te hebben geleden, dan wel stelt niet binnen drie maanden na de datum van dat vonnis/arrest een vordering tot vergoeding van zijn door het beslag geleden schade in;
indien geen van beide gevallen zich voordoet, dient de zekerheid gehandhaafd te blijven tot op de vordering van [gedaagde] jegens [verzoeker] uit hoofde van onrechtmatig beslag is beslist bij vonnis/arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan,
wijst af het meer of anders verzochte,
’s-Gravenhage, 12 december 2012,
mr. R.H.C. Jongeneel
voorzieningenrechter