RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2206 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. R. Radema,
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. Y. Kuijt.
Bij besluit van 21 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 mei 2011 om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trgp) afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [A], [functie].
1. feiten en omstandigheden
1.1. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is vastgelegd dat er één functiegebouw voor de Politie Nederland, het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven.
1.2. Eiser is op 31 maart 2011 werkzaam in de functie [functie] (de functie [functie]). Deze functie vormt voor verweerder het uitgangspunt voor de omzetting naar het LFNP. Omdat eiser van mening is dat hij met de werkzaamheden die hij verricht in de functiebeschrijving – ook wel genoemd functietypering – van de functie [functie] onvoldoende tegemoet wordt gekomen aan zijn taken van beslisser van dienst en die van begeleiding van studenten in opleiding, heeft hij een verzoek om functieonderhoud bij verweerder ingediend. In het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de door eiser verrichtte werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van [functie]. De werkzaamheden van beslisser van dienst vallen onder de algemene definitie van de functie: “medewerker die door langdurige ervaring en door opleiding een bijdrage levert aan het gedefinieerde resultaat op taakonderdelen van de algemene vakgebieden toezicht, bereikbaarheid en beschikbaarheid” (de algemene functiedefinitie). De taken die zien op het begeleiden van studenten in opleiding vallen onder de taak “begeleidt de medewerker basispolitiezorg bij de uitoefening van zijn taken” (de begeleidingstaak), zoals opgenomen in die functiebeschrijving.
2.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) bepaalt dat de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag kan indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Voorts is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.
2.2. De bedoelde ministeriële regeling is de Trfp. Artikel 2, tweede lid, van de Trfp bepaalt dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud, bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
2.3. Artikel 4, aanhef en onder c, van de Trfp bepaalt dat het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud afwijst indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
3. de inhoudelijke beoordeling
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving vol te worden getoetst, omdat deze beantwoording zich moet richten op de vaststelling van feiten (zie onder meer de uitspraak van 25 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer BL6876).
3.2. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de werkzaamheden op het gebied van beslisser van dienst en het begeleiden van studenten aan eiser zijn opgedragen en gedurende de referteperiode zijn verricht, moet worden beoordeeld of deze werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie [functie] om in aanmerking te komen voor functieonderhoud.
3.3. Eiser voert allereerst aan dat de werkzaamheden van beslisser van dienst wezenlijk afwijken van zijn functiebeschrijving en daarmee ten onrechte door verweerder zijn geschaard onder de algemene functiedefinitie van de functiebeschrijving [functie]. Aan de hand van zijn urenregistratie wijst hij er op dat hij deze taak regelmatig uitvoert en daarbij structureel “chef van dienst” wordt genoemd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze werkzaamheden passend zijn in de functiebeschrijving, nu het de overdracht en werkverdeling betreffen in een rustig wijkteam. Daarbij kan eiser steeds terugvallen op een projectleider of inspecteur, aldus verweerder.
3.4. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiser deze werkzaamheden regelmatig in wisseldienst uitvoert, ook ’s nachts. Vaststaat dat de werkzaamheden die vallen onder beslisser van dienst en chef van dienst in het wijkteam Aalsmeer zijn opgesomd in een document met de naam “takenlijst BvD/CvD Aalsmeer” (hierna ook: de takenlijst). Eiser heeft deze takenlijst ontvangen bij aanvang van zijn werkzaamheden als beslisser van dienst. De taken die zijn beschreven in de takenlijst omvatten onder meer de coördinatie van de dagelijkse inzet van het operationele proces in en de zorg voor arrestanten. In de takenlijst is opgenomen dat de taken bij voorkeur door een projectleider worden verricht.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de taak “beslisser van dienst” een belangrijk deel van de werkzaamheden van eiser vormt. Aan de orde is derhalve de vraag of deze werkzaamheden kunnen worden begrepen onder de voor eiser geldende functiebeschrijving van “[functie]”. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze werkzaamheden zijn te scharen onder de algemene functiedefinitie van de functiebeschrijving van [functie]. Deze algemene functiedefinitie waar verweerder op doelt, staat in de inleidende kop van de functiebeschrijving. In het geval van [functie] luidt deze definitie: “Medewerk(st)er die door langdurige ervaring en door opleiding een bijdrage levert aan het gedefinieerde resultaat op taakonderdelen van de algemene vakgebieden toezicht, bereikbaarheid en beschikbaarheid.” De functiebeschrijving somt vervolgens, gegroepeerd in enkele hoofdbestanddelen, de voor de functie kenmerkende taken op. In deze beschreven taken komt de in de takenlijst genoemde coördinatie van het dagelijkse proces niet voor, zoals het sturen op waar het personeel is, waar zij mee bezig zijn en het sturen op afhandeling van klanten aan de balie, sturen op gebruik en inzet middelen (voertuigen/telefoons) en de verantwoordelijkheid voor arrestanten.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van beslisser van dienst, zoals in de takenlijst omschreven, onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht in de functiebeschrijving “[functie]”. Verweerders verwijzing naar de algemene functiedefinitie in de inleidende kop van de functiebeschrijving van “[functie]”, acht de rechtbank ontoereikend. Deze algemene functiedefinitie in de inleidende kop geeft een samenvatting weer van wat de essentie van de functie is. Daarmee geeft het een samenvatting van de taken die in de hoofdbestanddelen van de functie zijn omschreven. Dat betekent dat als de afwijkende werkzaamheden niet onder de hoofdbestanddelen kunnen worden geschaard, ze evenmin onder de algemene functiedefinitie in de kop kunnen vallen. Omdat onder 3.5 is geoordeeld dat taken uit de takenlijst niet voorkomen in de taken van de hoofdbestanddelen, kunnen ze daardoor niet onder de algemene definitie van de kop worden geschaard. Ook de omstandigheid dat in het geval de beslisser van dienst geen projectleider is, een van de aanwezige inspecteurs als aanspreekpunt wordt aangewezen, zodat de beslisser van dienst daarop kan terugvallen acht de rechtbank in dit geval niet beslissend. De mate van (eind)verantwoordelijkheid kan mogelijk van belang zijn bij de functiewaardering, maar is thans niet van betekenis bij de vraag of de feitelijke werkzaamheden afwijken van de werkzaamheden in de functiebeschrijving van [functie]. Dat betekent dat verweerder niet op goede grond heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van beslisser van dienst niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van [functie]. Deze beroepsgrond slaagt.
3.7. Eiser voert verder aan dat het begeleiden van studenten een dermate wezenlijke en specifieke taak betreft, dat dit ten onrechte door verweerder is geschaard onder de begeleidingstaak. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het begeleiden van studenten passend is binnen de begeleidingstaak van de functiebeschrijving van [functie], omdat eiser de studenten in hun praktijkdeel van de opleiding begeleidt in het dagelijks politiewerk.
Verweerder wijst er op bij de uitwerking van de hoofdbestanddelen van de functie van [functie] is vermeld: “Begeleidt in het dagelijkse werk van de medewerker Basispolitiezorg bij de uitoefening van de taken”.
3.8. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het begeleiden van studenten afwijkt van de taken van [functie], heeft eiser aangevoerd dat in enkele functiebeschrijvingen de taak van het begeleiden van studenten tijdens praktijkstages expliciet is opgenomen. Eiser verwijst daarbij naar de functiebeschrijvingen van medewerker basispolitiezorg en die van praktijkbegeleider, beide schaal 8. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat de door eiser genoemde functiebeschrijvingen landelijke referentiefuncties zijn die niet in de politieregio Amsterdam-Amstelland worden gebruikt, maar begrijpt dat eiser verwijst naar de taak die is opgenomen in de functiebeschrijving die hoort bij de brigadiersrang. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat opleiden – anders dan voor de functie van [functie] – een vereiste is om de rang van brigadier te vervullen. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat in beginsel iedereen in een wijkteam met de rang van hoofdagent – zoals een [functie] – of brigadier kan worden aangewezen om studenten te begeleiden. Dat betekent dat het begeleiden van studenten hoort bij al deze functies. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat de Academie Politie Amsterdam-Amstelland (APAA) de studenten in de praktijkstage beoordeelt op grond van een door de begeleider opgemaakte rapportage, de zogenoemde HBI. Daardoor ligt de eindverantwoordelijkheid van de praktijkstage bij de APAA. Hieruit volgt dat het enkele feit dat de studentenbegeleidingstaak is vermeld in de functiebeschrijving die hoort bij de brigadiersrang, niet wil zeggen dat de taak wezenlijk afwijkt van de functie van [functie].
3.9. Verder heeft eiser aangevoerd dat de begeleidingstaak, waar verweerder het begeleiden van studenten nu heeft ondergebracht, slechts vermeldt dat de [functie] medewerkers basiszorg begeleidt, en niet minder ervaren studenten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat een medewerker basispolitiezorg en een student in zijn praktijkstage soortgelijke werkzaamheden uitvoeren, te weten het dagelijks politiewerk. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat nu alleen medewerker basispolitiezorg in de begeleidingstaak is genoemd, het begeleiden van een student in soortgelijke werkzaamheden daarvan wordt uitgesloten, zelfs als die minder ervaren zou zijn. Dat geldt eens te meer nu de politieregio Amsterdam-Amstelland gebruik maakt van generieke functiebeschrijvingen, waarvan de weergave van taken, zo ook de begeleidingstaak, per definitie abstract is. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het begeleiden van studenten wezenlijk afwijkt van het begeleiden van overige medewerkers en niet zou passen in de functiebeschrijving van [functie]. Verweerder heeft dan ook op goede grond geoordeeld dat het begeleiden van studenten niet wezenlijk afwijkt van de begeleidingstaak in de functiebeschrijving van [functie]. De beroepsgrond faalt.
3.10. Op grond van het onder 3.6. bepaalde is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel, voor zover in dat bestreden besluit het bezwaar van eiser dat de werkzaamheden van beslisser van dienst wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van [functie] ongegrond is verklaard.
3.11. Voor de besluitvorming is een nadere beoordeling door verweerder vereist, zodat hier geen mogelijkheid bestaat om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom worden opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
3.12. Verweerder dient het griffierecht van € 156,– aan eiser te vergoeden op grond van artikel 8:74 van de Awb. Ook zal verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding dienen te betalen van € 874,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,– en een wegingsfactor 1). Voor zover eiser in bezwaar om vergoeding van deze kosten heeft verzocht, zal verweerder in het nieuwe besluit op bezwaar op dit verzoek om proceskosten in bezwaar dienen te beslissen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar dat de werkzaamheden van beslisser van dienst wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van [functie] ongegrond is verklaard;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,– vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,–, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB